ECLI:NL:RBNNE:2018:4354

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
3391396 CV EXPL 14-12761
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansluiting bij pensioenfonds en deskundigenrapportage in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 4 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de aansluiting van een bedrijf bij een pensioenfonds. De eiseres, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bergings Centrale Bollenstreek BV (BCB), was in een juridische strijd verwikkeld met Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (PF Vervoer) en Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (SOOB). De zaak volgde op een tussenvonnis van 1 mei 2018, waarin de kantonrechter een overlegcommissie had benoemd als deskundige om de bedoeling van cao-sluitende partijen te verduidelijken.

De deskundigencommissie heeft op 20 juli 2018 een rapport uitgebracht, waaruit bleek dat de werkingssfeer van de cao-MO zodanig zou worden uitgebreid dat bedrijven die zich bezighouden met pechhulpverlening en berging zich verplicht zouden moeten aansluiten bij het pensioenfonds. De kantonrechter oordeelde echter dat de bedoeling van de cao-sluitende partijen niet overeenkwam met de interpretatie van de overlegcommissie. De kantonrechter heeft vastgesteld dat takelen en bergen onder de cao-MO valt en dat BCB, die deze activiteiten jarenlang heeft uitgevoerd, niet verplicht is tot aansluiting bij PF Vervoer en SOOB.

De vorderingen van BCB zijn toegewezen, en PF Vervoer en SOOB zijn veroordeeld tot schadevergoeding en het betalen van proceskosten. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de procedure in reconventie van rechtswege is geschorst tot de verificatievergadering, zoals eerder overwogen in een tussenvonnis. Dit vonnis is uitgesproken door mr. R.Tj. Terpstra en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rolnummer: 3391396 \ CV EXPL 14-12761
vonnis van de kantonrechter van 4 september 2018
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BERGINGS CENTRALE BOLLENSTREEK BV,
gevestigd te Roelofarendsveen,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. W.P.M. Thijssen, advocaat te Heemstede (Hageveld 22, 2102 LM),
tegen

1. de stichting

STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR HET BEROEPSVERVOER OVER DE WEG,
gevestigd te Groningen,

2. de stichting

STICHTING OPLEIDINGS- EN ONTWIKKELINGSFONDS BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN,
gevestigd te Groningen,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
gemachtigden: prof. dr. E. Lutjens en mr. B. Degelink, advocaten te Amsterdam (Postbus 75258, 1070 AG).
Partijen zullen hierna BCB, PF Vervoer en SOOB worden genoemd.

PROCESVERLOOP

in conventie
1. Na het tussenvonnis in deze zaak van 1 mei 2018 heeft de Overlegcommissie bedoeld in artikel 2 lid 5 van het Convenant, door de kantonrechter benoemd als deskundige, een rapport uitgebracht op 20 juli 2018. Vervolgens heeft BCB een conclusie na deskundigenbericht en PF Vervoer en SOOB een akte na deskundigenbericht genomen.
Daarna heeft de kantonrechter (opnieuw) vonnis bepaald op grond van de stukken. De uitspraak is bepaald op vandaag.

OVERWEGINGEN

De (verdere) beoordeling van het geschil in conventie
2. De kantonrechter blijft bij wat hij heeft overwogen en beslist in zijn eerdere tussenvonnissen in deze zaak.
3. De Overlegcommissie heeft, voor zover de kantonrechter van belang acht, het volgende opgenomen in haar deskundigenbericht:
De Overlegcommissie constateert dat er vanuit verschillende partijen diverse definities in omloop
zijn over het begrip berging. Ook vanuit de jurisprudentie is hier een invulling aan gegeven. In
artikel 3 lid 2 van het convenant is vastgelegd dat PMT haar verplichtstellingsbeschikking zou
aanpassen om takelen en bergen als verplichting tot deelneming aan PMT vast te leggen. Hier is
echter nog geen invulling aan gegeven. Takel en berging is opgenomen in de werkingssfeer van de
cao voor het Motorvoertuigenbedrijf en Tweewielerbedrijf, het kent echter geen nadere
omschrijving wat er precies mee wordt bedoeld.
De Overlegcommissie, bestaande uit (vertegenwoordigers van) de partijen bij het Convenant, geeft hier weer wat de bedoeling is van artikel 3 lid 2 Convenant. Dat artikel 3 lid 2 luidt als volgt:
Indien daartoe de zogeheten Verplichtstellingsbeschikking moet worden aangepast zullen Partijen het daartoe leiden dat dit wordt geregeld. Partijen bij de Metaal en Techniek zullen in ieder geval de Verplichtstellingsbeschikking aanpassen in die zin dat de verplichting tot deelneming van PMT vast komt te liggen. Partijen zullen elkaar over en weer informeren omtrent de voorgenomen tekstwijzigingen.
4. In haar dagvaarding (alinea 9) heeft BCB deze bedoeling van genoemd artikel uit het Convenant genoemd, waar zij stelt dat de werkingssfeer van PMT zodanig zou worden uitgebreid dat ondernemingen werkzaam in de pechhulpverlening en berging zich voortaan verplicht bij PMT zouden moeten aansluiten. PF Vervoert en SOOB hebben, ook in hun akte na deskundigenbericht die bedoeling niet weersproken. Nu, na het deskundigenbericht, stelt de kantonrechter die bedoeling vast.
Daarbij is de kantonrechter van oordeel dat takelen en bergen beperkter is en inbegrepen is in het ruimere pechhulpverlening en bergen. Vast staat dat takelen en bergen de bedrijfsactiviteit is (geweest) van BCB.
5. Vast staat eveneens dat BCB met die bedrijfsactiviteit jarenlang de cao-MO heeft toegepast. Deze cao-MO is algemeen verbindend verklaard in arbeidsrelaties waarin de werknemer in dienst van een werkgever tegen salaris arbeid verricht in het bedrijf dat zich bezig houdt met een van de in de algemeen verbindendverklaring genoemde bedrijfsactiviteiten, waaronder het takelen en bergen van motorvoertuigen.
6. Bergen behelst ten dele vervoeren. BCB en PF Vervoer en SOOB zijn daar in hun processtukken ook vanuit gegaan. De kantonrechter constateert dat dat vervoersaspect voor de partijen bij het convenant geen reden is geweest het begrip “takelen en bergen”, alvorens het op te nemen in een aangepaste verplichtstellingsbeschikking, nader te definiëren, bijvoorbeeld als een activiteit zonder (noemenswaardig) vervoer. En dat terwijl duidelijk is dat onder de taalkundige uitleg van takelen en bergen, zonder meer, ook in meer of mindere mate de sub-activiteit vervoer valt.
7. In het licht van de nu door partijen bij het Convenant prijsgegeven bedoeling van artikel 3 lid 2 Convenant – het begrip takelen en bergen uit de cao-MO komt ook te staan in de verplichtstellingsbeschikking PMT – kijkt de kantonrechter terug in deze procedure. De brief van PF Vervoer van 7 december 2012 (rechtsoverweging 2.4 tussenvonnis 27 september 2016) oordeelt de kantonrechter in overeenstemming met de feitelijke situatie, althans voor wat betreft het volgen van de cao-MO, en de bedoeling van partijen bij het Convenant. De brief van PF Vervoer van 25 november 2013 (rechtsoverweging 2.5 tussenvonnis 27 september 2016) beoordeelt de kantonrechter als onjuist, want in strijd met de cao-MO, de door partijen bij het Convenant voorgestane wijziging van de verplichtstellingsbeschikking en de bedoeling van partijen bij het Convenant, namelijk het scheppen van duidelijkheid waar het gaat om bedrijven die zich bezig houden met takelen en bergen. Die duidelijkheid kan naar het oordeel van de kantonrechter niet anders betekenen dan dat bedrijven die zich bezig houden met takelen en bergen vallen onder de cao-MO en aangesloten kunnen/moeten worden bij PMT. Op geen enkele wijze blijkt dat takelen en bergen toch, al of niet ten dele, ondergebracht zal gaan worden bij de cao-VV, PF Vervoer en SOOB.
8. Wanneer de Overlegcommissie stelt dat er een werkingssfeeronderzoek had moeten plaatsvinden en/of dat uit de processtukken blijkt dat BCB als onderdeel van takelen en bergen ook in belangrijke mate heeft vervoerd, waardoor er een verplichte aansluiting bij PF Vervoer en SOOB zou bestaan, oordeelt de kantonrechter dat onbegrijpelijk. Taalkundige uitleg van de cao-MO, taalkundige uitleg van het Convenant, maar ook de op onderdelen kenbare bedoeling van partijen bij het Convenant, kunnen niet tot die opvatting van de Overlegcommissie leiden. In zoverre legt de kantonrechter het deskundigenbericht dan ook aan de kant.
9. De kantonrechter zal de vorderingen 4 en 6 uit de dagvaarding toewijzen. Bij toewijzen van de vorderingen 3 en 5 heeft BCB dan geen belang.
10. De vordering sub 7, tot schadevergoeding op te maken bij staat, zal de kantonrechter toewijzen. Niet ondenkbaar is dat door de opstelling van PF Vervoer en SOOB (en PMT?) BCB schade heeft geleden. Zij krijgt de gelegenheid die in een afzonderlijke procedure voor het voetlicht te brengen.
11. PF Vervoer en SOOB verliezen deze procedure en moeten daarom de proceskosten van BCB voldoen. De kantonrechter begroot deze op € 85,36 voor de dagvaarding, € 115,00 voor het vastrecht en € 525,00 voor het salaris van de gemachtigde (3,5 punten x € 150,00 liquidatietarief). De kosten voor het verloren incident is BCB verschuldigd aan PF Vervoer en SOOB, een bedrag van € 150,00 voor het salaris van de gemachtigde.
in reconventie
12. Zoals in het tussenvonnis van 8 augustus 2017 al is overwogen is de procedure in reconventie op grond van artikel 29 van de Faillissementswet van rechtswege geschorst, tot de verificatievergadering.

B E S L I S S I N G

De kantonrechter:
in conventie
verklaart voor recht dat BCB niet verplicht is tot aansluiting bij PF Vervoer en/of SOOB;
veroordeelt PF Vervoer en SOOB tot schadevergoeding, op te maken bij staat;
veroordeelt BCB tot betaling aan PF Vervoer en SOOB van de proceskosten aan hun kant gevallen in het incident van € 150,00;
veroordeelt PF Vervoer en SOOB tot betaling aan BCB van de proceskosten van € 725,36 tot aan deze uitspraak gevallen aan de kant van BCB;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 4 september 2018 door de rolrechter uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
RTjT