ECLI:NL:RBNNE:2018:4348

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
18/930031-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank over verkeersdelict met dodelijke afloop

Op 25 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 16 mei 2017 te Kolham. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door roekeloos rijgedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend had gehandeld, waardoor hij werd vrijgesproken van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde, het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, wel bewezen. De verdachte had een verkeersfout gemaakt door linksaf te slaan waar dit niet was toegestaan en had geen voorrang gegeven aan een tegemoetkomende motorrijder, wat leidde tot een aanrijding waarbij de motorrijder om het leven kwam. De rechtbank legde een geldboete op van € 1.200,- en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 35 dagen. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder de verwarrende verkeerssituatie en de impact van het ongeval op zowel de verdachte als de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930031-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1955 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. drs. A.R. Mes, advocaat te Zoetermeer. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. P.A. van der Vliet.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 mei 2017, te of bij Kolham, (in elk geval) in de gemeente Slochteren, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto) daarmede rijdende over de weg, de A.G. Fokkerlaan, overgaande in de Rengerslaan, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij nadering van de kruising/splitsing van die door hem, verdachte bereden weg en de Rijksweg West en de Woldweg - en waar ter plaatse in de rechterberm van die door hem, verdachte bereden weg een bord D6 van de bijlage I van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst met een naar voren en een naar rechts wijzende pijl - aangevende: Gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord zijn aangegeven - en waar ter plaatse op de rijbaan van die door hem, verdachte bereden weg
twee voor voorsorteerstroken waren aangebracht, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en voor het rechtsafslaande verkeer - en waar ter plaatse een driekeurig verkeerslicht met een verlichte naar voren wijzende pijl was geplaatst, bestemd voor het verkeer op de
voorsorteerstrook voor het rechtdoorgaande verkeer met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig is gaan rijden op de voorsorteerstrook bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en toen geen gevolg heeft gegeven aan het gebod aangeduid door bord D6 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of niet heeft voldaan aan de verplichting om de rijrichting te volgen van de voorsorteerstrook waarop hij, verdachte, zich met dat door hem bestuurde motorrijtuigvoertuig, bevond en/of niet de rijrichting heeft gevolgd zoals die was aangegeven op dat voor hem, verdachte, bestemde driekleurige verkeerslicht immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig naar links gaan afslaan, teneinde een voor hem links gelegen weg (de Rijksweg West) in
te rijden, waarbij hij een hem over de rijbaan van die weg tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets niet voor heeft laten gaan, in elk geval niet in staat gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, tengevolge, in elk geval mede tengevolge waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die bestuurder van die motorfiets en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, waardoor de bestuurder van die motorfiets, genaamd [slachtoffer], werd gedood;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 mei 2017, te of bij Kolham, (in elk geval) in de gemeente Slochteren, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de
A.G. Fokkerlaan, overgaande in de Rengerslaan, bij nadering van de kruising/splitsing van die door hem, verdachte bereden weg en de Rijksweg West en de Woldweg - en waar ter plaatse in de rechterberm van die door hem, verdachte bereden weg een bord D6 van de bijlage I van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst met een naar voren en een naar rechts wijzende pijl - aangevende: Gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord zijn aangegeven - en waar ter plaatse op de rijbaan van die door hem, verdachte bereden weg twee voor voorsorteerstroken waren aangebracht, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en voor het rechtsafslaande verkeer - en waar ter plaatse een driekeurig verkeerslicht met een verlichte naar voren wijzende pijl was geplaatst, bestemd voor het verkeer op de voorsorteerstrook voor het rechtdoorgaande verkeer met dat door hem, verdachte bestuurde voertuig is gaan rijden op de voorsorteerstrook bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en toen geen gevolg heeft gegeven aan het gebod aangeduid door bord D6 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of niet heeft voldaan aan de verplichting om de rijrichting te volgen van de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond, en/of niet de rijrichting heeft gevolgd zoals die was aangegeven op dat voor hem, verdachte, bestemde driekleurige verkeerslicht immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig naar links gaan afslaan, teneinde een voor hem links gelegen weg (de Rijksweg West) in te rijden, waarbij hij een hem over de rijbaan van die weg tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets niet voor heeft laten gaan, in elk geval niet in staat gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, tengevolge, in elk geval mede tengevolge waardoor een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die bestuurder van die motorfiets en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde en veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Verdachte heeft een verkeersfout gemaakt door linksaf te slaan waar dit niet was toegestaan en hij heeft geen voorrang gegeven aan de hem tegemoetkomende motorrijder. De vraag is of er sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994). De officier van justitie stelt zich - alles overwegende - op het standpunt dat dit niet het geval is. Allereerst kon de situatie ter plaatse tot verwarring leiden, met name door het zicht dat verdachte had op een ANWB-bord waarop de richting linksaf wordt aangegeven met vermelding van de bestemming Martenshoek-Noord, zodat het daardoor leek of men daar wél linksaf mocht slaan. Bovendien heeft het latere slachtoffer net voor het fatale ongeval een auto ingehaald, waardoor hij, vanuit het gezichtspunt van verdachte, ineens opdook en het niet ondenkbaar is dat de motorrijder voor verdachte kort daarvoor niet zichtbaar was.. Deze akelige samenloop van omstandigheden maakt dat er volgens de officier van justitie geen sprake is van aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op de weg werd veroorzaakt en dat hij daarmee een overtreding van artikel 5 WVW 1994 heeft begaan kan volgens de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat een enkele verkeersovertreding onvoldoende is voor een bewezenverklaring van artikel 6 WVW 1994, en dat er sprake moet zijn van verzwarende omstandigheden, in die zin dat de verkeersdeelnemer zelf in de hand moet hebben gewerkt dat hij de fout heeft begaan. Weliswaar heeft verdachte twee verkeersfouten gemaakt, te weten het negeren van het gebodsbord dat verdachte slechts rechtdoor of rechtsaf mocht slaan en het niet verlenen van voorrang van de motorrijder, maar deze fouten waren moeilijk te vermijden. Ten eerste was er ter plaatse sprake van een verwarrende situatie, onder meer blijkende uit de verklaring van getuige [getuige 1]. Ten tweede had de motorrijder net voor het fatale ongeval een inhaalmanoeuvre gemaakt, met een snelheid die volgens getuige [getuige 2] hoger was dan ter plaatse is toegestaan. Dit kan een verklaring zijn voor het feit dat verdachte de motorrijder niet heeft gezien. Deze omstandigheden maken dat er sprake is van een moeilijk te vermijden fout waardoor de schuldgradatie naar beneden moet worden bijgesteld. Dit alles maakt dat de fouten van verdachte volgens de raadsman niet zwaar genoeg zijn om te komen tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft zich voor wat betreft een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Niet ter discussie staat dat verdachte op 16 mei 2017 in de buurt van Kolham als bestuurder van een bedrijfsauto twee verkeersovertredingen heeft begaan door linksaf te slaan waar dat niet was toegestaan en de hem tegemoetkomende motorrijder geen voorrang te verlenen waardoor het verkeer in gevaar is gebracht en ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan en deze motorrijder is overleden. Wel ter discussie staat de vraag of verdachte zich zodanig onvoorzichtig dan wel onoplettend heeft gedragen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 .
Om tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 6 WVW 1994 te komen geldt als uitgangspunt dat moet komen vast te staan dat verdachte zich zodanig in het verkeer heeft gedragen dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in geval van minimaal een aanmerkelijke mate van verwijtbare onoplettendheid en/of onvoorzichtigheid. Bij de beoordeling van de schuld gaat het om het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersongeval worden afgeleid dat sprake is van aanmerkelijke schuld
.De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet gebleken is van aanmerkelijke schuld en overweegt hiertoe het volgende.
De eerste verkeersovertreding betrof het linksaf slaan op een punt waar dit niet was toegestaan. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij het gebodsbord D6, de pijl op de voorsorteerstrook bestemd voor rechtdoorgaand verkeer én de verlichte naar voren wijzende pijl geplaatst op het driekleurig verkeerslicht, niet heeft gezien. Het zicht op de pijl op de voorsorteerstrook werd belemmerd toen hij op de kruising afreed, doordat er voor het stoplicht auto’s op de pijl stonden en verdacht heeft verklaard dat hij deze pijl ook niet heeft gezien toen deze auto’s door het groene licht reden, omdat hij op het stoplicht lette en niet op de weg. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte zicht moet hebben gehad op deze pijl op de weg, zodat deze omstandigheid niet kan bijdragen aan een aanmerkelijke schuld. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat de situatie ter plaatse verwarrend is omdat er vanaf de kruising zicht is op een ANWB-bord waarop de richting linksaf wordt aangegeven met vermelding van de bestemming Martenshoek-Noord (waar verdachte moest zijn). Hoewel verdachte naar het oordeel van de rechtbank gelet op de pijl op het stoplicht en het gebodsbord in beginsel had moeten zien dat hij ter plaatse slechts rechtdoor mocht, is de rechtbank ook gebleken dat de situatie ter plaatse tot verwarring kon leiden. Dit vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in de door verdachte overgelegde foto, waarop een ANWB bord naar links wijst met de bestemming Martenshoek Noord, en in de door getuige [getuige 1] afgelegde verklaring waaruit blijkt dat er vaker iemand linksaf slaat vanaf de positie waar verdachte linksaf sloeg.
De tweede verkeersovertreding betrof het niet verlenen van voorrang aan een hem (verdachte) over de rijbaan tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij de motorrijder, voor, tijdens en na het links afslaan niet heeft gezien. Getuige [getuige 2], die in dezelfde rijrichting reed als de omgekomen motorrijder, heeft verklaard dat hij op de kruising, tussen het verkeerslicht vóór de brug en het verkeerslicht na de brug, links werd ingehaald door de motorrijder, waarbij de motorrijder over een doorgetrokken streep reed en vervolgens door het groene licht rechtdoor reed over de kruising, waarna het ongeval plaatsvond. De rechtbank is van oordeel dat deze inhaalmanoeuvre, ertoe kan hebben bijgedragen dat verdachte de motorrijder niet heeft gezien.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de rechtbank niet bewezen acht dat de schuld van verdachte aan het verkeersongeval groot genoeg is om van aanmerkelijke schuld te spreken. Doordat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt ten gevolge van het niet naleven van de verkeersvoorschriften, heeft hij zich echter wel zodanig gedragen dat hij de veiligheid op de weg concreet in gevaar heeft gebracht. Dit leidt ertoe dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een overtreding van artikel 5 WVW 1994.
Bewijsmiddelen
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna subsidiair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 oktober 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal verkeersongevallen analyse d.d. 14 juni 2017, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], als bijlage opgenomen bij het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017125513 d.d. 13 juni 2017;
3. Een schouwverslag, op 16 mei 2017 opgemaakt en ondertekend door drs. S. Brouwer, Forensisch Arts, inhoudende zijn/haar verklaring;
4. een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 22 mei 2017, opgenomen in het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017125513 d.d. 13 juni 2017.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 16 mei 2017, te of bij Kolham, als bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de A.G. Fokkerlaan, overgaande in de Rengerslaan, bij nadering van de kruising van die door hem, verdachte bereden weg en de Rijksweg West en de Woldweg - en waar ter plaatse in de rechterberm van die door hem, verdachte bereden weg een bord D6 van de bijlage I van het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was geplaatst met een naar voren en een naar rechts wijzende pijl - aangevende: gebod tot het volgen van één van de rijrichtingen die op het bord zijn aangegeven - en waar ter plaatse op de rijbaan van die door hem, verdachte bereden weg twee voor voorsorteerstroken waren aangebracht, bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en voor het rechtsafslaande verkeer - en waar ter plaatse een driekleurig verkeerslicht met een verlichte naar voren wijzende pijl was geplaatst, bestemd voor het verkeer op de voorsorteerstrook voor het rechtdoorgaande verkeer met dat door hem, verdachte bestuurde voertuig is gaan rijden op de voorsorteerstrook bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en toen geen gevolg heeft gegeven aan het gebod aangeduid door bord D6 van de bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en niet heeft voldaan aan de verplichting om de rijrichting te volgen van de voorsorteerstrook waarop hij zich bevond, en niet de rijrichting heeft gevolgd zoals die was aangegeven op dat voor hem, verdachte, bestemde driekleurige verkeerslicht immers is hij, verdachte, met dat door hem bestuurde motorrijtuig naar links gaan afslaan, teneinde een voor hem links gelegen weg (de Rijksweg West) in te rijden, waarbij hij een hem over de rijbaan van die weg tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets niet voor heeft laten gaan, in elk geval niet in staat gesteld ongehinderd zijn weg te vervolgen, tengevolge, waarvan een aanrijding of botsing is ontstaan tussen die bestuurder van die motorfiets en het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Subsidiair. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 1.200,-, bij niet voldoening te vervangen door 22 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor de oplegging van een minder hoge geldboete dan geëist en heeft ter overweging meegegeven om artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en derhalve te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gevaar op de weg veroorzaakt door een gebod om bij een kruising rechtdoor dan wel rechtsaf te rijden te negeren en door onvoldoende acht te slaan op het verkeer op de hem tegemoetkomende rijbaan. Verdachte heeft een bocht naar links gemaakt op een plek waar dit niet was toegestaan en heeft vervolgens motorrijder [slachtoffer] aangereden die even daarvoor door het tegenover liggende groene verkeerslicht rechtdoor was gereden. Door het ongeval dat hierdoor heeft plaatsgevonden is [slachtoffer] komen te overlijden. Verdachte heeft door aldus te handelen de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer veronachtzaamd. Verdachte heeft hierdoor ondraaglijk veel leed veroorzaakt bij de nabestaanden. Dit blijkt onder meer uit hetgeen nabestaande Has ter terechtzitting heeft verklaard over de grote impact die het ongeval teweeg heeft gebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Aan de andere kant ziet de rechtbank in dat verdachte het ook nog altijd moeilijk heeft met de verwerking van het door zijn toedoen ontstane ongeval en (net als de nabestaanden) elke dag moet leven met het leed dat door zijn toedoen is ontstaan.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf acht geslagen op het verdachte betreffend reclasseringsrapport van 11 juni 2018. Uit dit rapport blijkt dat de reclassering bij verdachte geen problemen heeft gesignaleerd waarvoor reclasseringsinterventies geïndiceerd zouden zijn. De thuissituatie van verdachte is stabiel, hij heeft geen schulden, geen verslavingsproblematiek en lichamelijk is verdachte gezond. Daarnaast beschikt verdachte over een groot steunend sociaal netwerk en heeft hij na het ongeluk hulp gezocht waarna hij is doorverwezen naar een psycholoog met wie hij nog steeds contact heeft.
De rechtbank realiseert zich dat geen straf recht kan doen aan het verlies en het verdriet dat het overlijden van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. Zij benadrukt echter ook dat in zaken zoals deze voor de aard en de omvang van de op te leggen straf niet in eerste instantie de gevolgen - die zeer tragisch zijn geweest - maatgevend zijn, maar vooral de omvang van het verwijt dat aan de verdachte kan worden gemaakt. De rechtbank heeft geen misdrijf maar een minder ernstig strafbaar feit, namelijk een overtreding, bewezen verklaard. In de regel wordt voor dit soort overtredingen een geldboete opgelegd. De rechtbank ziet in de omstandigheden van deze zaak geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten. Het rijbewijs van verdachte is ingevorderd en ingehouden geweest. De rechtbank ziet geen aanleiding om verdachte naast de geldboete een onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen die langer duurt dan de tijd dat het rijbewijs van verdachte reeds ingehouden is geweest. Daarbij speelt ook een rol dat verdachte door het opnieuw invorderen van het rijbewijs extra zwaar zal worden belast omdat hij voor zijn werk afhankelijk is van zijn auto. Een rijontzegging in voorwaardelijke vorm acht de rechtbank ook niet nodig omdat zij de overtuiging heeft gekregen dat verdachte voldoende lering heeft getrokken uit deze strafzaak, zodat een extra stok achter de deur niet nodig is.
Alles afwegende acht de rechtbank de oplegging van een geldboete, zoals door de officier van justitie is geëist, en een onvoorwaardelijke rijontzegging, qua duur gelijk aan de tijd gedurende welke het rijbewijs van verdachte reeds ingehouden is geweest, passend en geboden.

Benadeelde partij

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 364,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen omdat de materiële schade reeds is vergoed door verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen en heeft ter onderbouwing hiervan bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat de materiële schade, te weten de kosten voor een kunstwerk voor op het graf en de vergunningskosten daartoe, reeds zijn vergoed door verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde. Uit de door de raadsman overgelegde stukken blijkt echter dat de materiële schade reeds is vergoed door verdachte door overboeking van het gevorderde bedrag op de rekening van de benadeelde partij op 15 juni 2018. Dit is ter terechtzitting namens de benadeelde partij bevestigd. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 1.200,-(zegge: twaalfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 22 dagen hechtenis.
De rechtbank veroordeelt verdachte tevens tot een
ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
35 dagen.
Bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de veroordeelde vóór het tijdstip waarop de uitspraak voor wat betreft de bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van die bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.

Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] af.

Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 oktober 2018.
Mr. P.H.M. Tapper-Wessels en mr. M. van den Steenhoven zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.