ECLI:NL:RBNNE:2018:4337

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
26 oktober 2018
Zaaknummer
18/830427-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor medeplegen oplichting en medeplichtigheid, maar veroordeling voor het voorhanden hebben van munitie en een jammer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 19 oktober 2018, stond de verdachte terecht voor meerdere strafbare feiten, waaronder oplichting, medeplichtigheid aan oplichting, witwassen, en het voorhanden hebben van munitie en een jammer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de oplichting van een slachtoffer op 28 oktober 2015, waarbij een bedrag van 7.000 euro werd afgetroggeld door een medeverdachte die zich voordeed als een bonafide schuldeiser. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij betrokken was bij het telefoongesprek dat leidde tot de oplichting.

Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan het voorhanden hebben van 19 kogelpatronen en een jammer, die tijdens een doorzoeking op 28 januari 2016 in zijn woning werden aangetroffen. De verdachte had erkend dat deze voorwerpen van hem waren. De rechtbank oordeelde dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie een groot veiligheidsrisico met zich meebrengt en dat het gebruik van een jammer, dat GSM- en GPS-signalen verstoort, in het criminele circuit wordt gebruikt.

De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke geldboete op van 500 euro voor het voorhanden hebben van deze verboden voorwerpen, met een proeftijd van twee jaar. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij het feit waaruit de schade voortvloeide niet bewezen achtte. De rechtbank heeft de zaak afgesloten met de uitspraak dat de benadeelde partij zijn vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830427-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 september 2018 en 8 oktober 2018.
Verdachte is op 10 september 2018 verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 oktober 2015 te Groningen en/of Borgercompagnie Veendam
en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk
te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft bewogen
tot de afgifte(n) van (in totaal) 7000 euro, althans 3500 euro, in elk geval
een hoeveelheid geld,
hebbende verdachte tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n)
althans alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk
en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
-informatie omtrent liet/de te benaderen bedrijf en/of organisatie ([benadeelde partij]
) gezocht via internet, en/of
- naar genoemde persoon gebeld, die bij een/dat bedrijf en/of organisatie was
betrokken, en/of (vervolgens)
(telefonisch) jegens die persoon
- zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten Jeroen Zuidema, althans
een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als bonafide medewerker van de rechtbank/justitie,
althans als bonafide schuldeiser/schuldinner,
en/of
tegen die persoon gezegd
- dat er een (opeisbare) schuld zou zijn ontstaan vanwege een vermelding in
een bedrijvengids of telefoongids, althans dat er een schuld zou zijn die
direct betaald moest worden om een rechtszaak te voorkomen, en/of
- dat er eerst direct een of meermalen een (groot) bedrag moest worden
overgemaakt (bij wijze van borg) en/of dat na controle of aftrek van de schuld
het restant (direct) zou worden teruggeboekt,
en/of (daarbij)
-die persoon (ook) betalingsinstructies gegeven om (meermalen) via een
spoedoverboeking of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar een
of meer door verdachte opgegeven bankrekeningnummer(s), en/of
-(zonodig) die persoon opdracht gegeven om die betaling(en) direct met de bank
(alsnog) te regelen, terwijl verdachte dan telefonisch verbonden wenste te
blijven en/of wilde blijven meeluisteren,
en/of
-bij die persoon de indruk en/of vrees gewekt dat er (daardoor) een financieel
probleem zou zijn of zou kunnen ontstaan en/of (reputatie)schade zou kunnen
ontstaan voor het betrokken bedrijf of de betrokken organisatie van die
persoon, en/of
-die persoon geen of onvoldoende gelegenheid gegeven om de juistheid van de
claim(s) en/of bewering(en) van verdachte en/of de juistheid van (de directe
opeisbaarheid of het verhaal van) de schuld(en) van die persoon of dat bedrijf
of die organisatie te kunnen controleren, en/of
-(aldus) die persoon telefonisch op indringende en/of dwingende en/of
misleidende wijze overvallen en/of overrompeld/overbluft,
waardoor die persoon werd bewogen tot bovenomschreven afgifte (n);
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 28 oktober 2015 te Groningen en/of Borgercompagnie
Veendam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en)
wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of van
een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door
een samenweefsel van verdichtsels, een persoon, genaamd [slachtoffer], heeft
bewogen tot de afgifte(n) van (in totaal) 7000 euro, althans 3500 euro, in elk
geval een hoeveelheid geld,
hebbende die [medeverdachte] tezamen en in vereniging met zijn medeverdachte(n), althans
alleen, met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of
listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- informatie omtrent het/de te benaderen bedrijf en/of organisatie ([benadeelde partij]
) gezocht via internet, en/of
- naar genoemde persoon gebeld, die bij een/dat bedrijf en/of organisatie was
betrokken, en/of (vervolgens)
(telefonisch) jegens die persoon
- zich gepresenteerd onder een valse naam, te weten Jeroen Zuidema, althans
een valse naam, en/of
- zich voorgedaan als bonafide medewerker de rechtbank/justitie,
althans als bonafide schuldeiser/schuldinner,
en/of
tegen die persoon gezegd
- dat er een (opeisbare) schuld zou zijn ontstaan vanwege een vermelding in
een bedrijvengids of telefoongids, althans dat er een schuld zou zijn die
direct betaald moest worden om een rechtszaak te voorkomen, en/of
- dat er eerst direct een of meermalen een (groot) bedrag moest worden
overgemaakt (bij wij ze van borg) en/of dat na controle of aftrek van de schuld
het restant (direct) zou worden teruggeboekt,
en/of (daarbij)
- die persoon (ook) betalingsinstructies gegeven om (meermalen) via een
spoedoverboeking of betaalopdracht onmiddellijk geld over te maken naar een
of meer door die [medeverdachte] en/of ander(en) opgegeven (bank)rekeningnummer(s),
en/of
- ( zonodig) die persoon/personen opdracht gegeven om die betaling(en) direct
met de bank te regelen, terwijl die [medeverdachte] en/of ander(en) dan telefonisch
verbonden wenste te blijven en/of wilde blijven meeluisteren,
en/of
-bij die persoon de indruk en/of vrees gewekt dat er (daardoor) een financieel
probleem zou zijn of zou kunnen ontstaan en/of (reputatie)schade zou kunnen
ontstaan voor het betrokken bedrijf of de betrokken organisatie van die
persoon, en/of
-die persoon geen of onvoldoende gelegenheid gegeven om de juistheid van de
claim(s) en/of bewering(en) van die [medeverdachte] en/of ander(en) en/of de juistheid
van (de directe opeisbaarheid of het verhaal van) de schuld(en) van die
persoon of dat bedrijf of die organisatie te kunnen controleren, en/of
- ( aldus) die persoon telefonisch op indringende en/of dwingende en/of
misleidende wijze overvallen en/of overrompeld/overbluft,
waardoor die persoon werd bewogen tot bovenomschreven
afgifte (n)
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar opzettelijk
behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of
inlichtingen heeft verschaft,
door opzettelijk ten behoeve van die [medeverdachte] en/of zijn medeverdachte(n)
- een of meer rekeningnummer(s) door te geven, die door die [medeverdachte] en/of
ander(en) werd(en) gebruikt om aan die [slachtoffer]/persoon door te gegeven om
daar geld op te storten, en/of
- financiële informatie te geven met betrekking tot aan dat/die
[slachtoffer]/persoon doorgegeven rekeningnummer(s), en/of
- ( direct) door te geven of/indien dat geld was overgemaakt door die
[slachtoffer]/persoon en/of dat dat geld kon worden opgenomen, en/of
- ( al dan niet via een andere tussenpersoon of katvanger(s)) de beschikking te
hebben en/of te geven over dat door die [slachtoffer]/persoon (op die
rekeningnummer(s) overgemaakte) geld;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 28 oktober 2015, althans in of omstreeks oktober 2015,
te Groningen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten 3500 euro, heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf;
2.
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2016 tot en met 2 februari 2016
te Groningen, munitie van categorie III, te weten 19 (scherpe) kogelpatronen,
merk Federal, kaliber .45 auto, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in of omstreeks de periode van 28 januari 2016 tot en met 2 februari 2016
te Groningen, al dan niet opzettelijk,
een radiozendapparaat, te weten een (zogenaamde) jammer, type NU 1720,
heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of
heeft gebruikt,
terwijl voor liet gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat geen
vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van
hoofstuk 3 van de Telecommunicatiewet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe verwezen naar de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde en naar de overige verklaringen in het dossier.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat uit niets blijkt dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] heeft gebeld of dat [slachtoffer] vanuit verdachtes woning is gebeld. Ook is verdachte niet in relatie te brengen tot de bankrekening waarop [slachtoffer] het geld heeft overgemaakt, nu daar geen onderzoek naar is gedaan. Evenmin is vast te stellen dat verdachte en [medeverdachte] de personen zijn die het tapgesprek op 28 oktober 2015 hebben gevoerd. Indien wordt aangenomen dat verdachte dit tapgesprek heeft gevoerd, dan kan op basis van de inhoud van dit gesprek niet worden vastgesteld dat verdachte een rol heeft gehad bij de oplichting van [slachtoffer]. Mocht dit daaruit wel worden afgeleid, dan zou de rol van verdachte enkel inhouden dat hij op een bankrekening heeft gekeken, waarbij hij heeft geconstateerd dat er niets op die bankrekening is gestort. Uit het tapgesprek blijkt immers dat er geen betaling is ontvangen. Daarnaast is niet vastgesteld dat het daadwerkelijk om de bankrekening van [slachtoffer] gaat. Indien wordt aangenomen dat het wel de bankrekening van [slachtoffer] betreft, dan kan uit het tapgesprek blijken dat één betaling wel en één betaling niet is gelukt. Indien ervan uit wordt gegaan dat verdachte bij de mislukte betaling betrokken is geweest dat gaat het kennelijk om een poging tot oplichting, hetgeen niet ten laste is gelegd. Indien ervan uit wordt gegaan dat verdachte bij de voltooide betaling betrokken is geweest, dan kan niet worden bewezen dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, dan wel van medeplichtigheid. Niet gebleken is immers dat verdachte een voldoende gewichtig aandeel heeft gehad of dat hij de ten laste gelegde handelingen heeft verricht. Evenmin is te bewijzen dat verdachte betrokken is geweest bij het witwassen van 3.500 euro. De raadsman heeft tot slot aangevoerd dat het ten laste gelegde onder 2 en 3 kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van het onderzoek Chryseis, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek waren de onderzoeken Archird en Eudora, waarbij laatstgenoemde ook was gericht op acquisitiefraude en waarin verdachte [medeverdachte], de hoofdverdachte in het onderzoek Chryseis, in beeld kwam bij de politie. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de activiteiten van deze hoofdverdachte op het gebied van acquisitiefraude.
Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land (en een aangifte uit België) van (pogingen tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat de man in veel gevallen een soortgelijke werkwijze hanteerde en aan de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelde. Hij nam daarbij een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Veel aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken duizenden euro’s overgeboekt. In enkele gevallen wist de bank te voorkomen dat het geld in handen van de dader(s) belandde, maar in de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld. Verdachte
[verdachte] wordt ervan verdacht dat hij als medepleger of medeplichtige betrokken is geweest bij een oplichting dan wel dat hij 3.500 euro, althans een hoeveelheid geld, heeft witgewassen. Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij kogelpatronen voorhanden heeft gehad en een stoorzender aangelegd, in de zin van gereed voor gebruik, aanwezig heeft gehad.
Ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 28 oktober 2015. [1] De rechtbank heeft bij vonnis van heden verdachte [medeverdachte] veroordeeld voor (onder meer) oplichting van aangever [slachtoffer] en daarbij bewezenverklaard dat [slachtoffer] op
28 oktober 2015 door [medeverdachte] door gebruikmaking van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van in totaal 7.000 euro. Niet is gebleken dat verdachte al dan niet samen met [medeverdachte] het telefoongesprek met [slachtoffer] heeft gevoerd.
In het dossier bevindt zich de uitwerking van een tapgesprek van 28 oktober 2015 tussen twee personen. [2] Uit niets blijkt dat verdachte één van deze personen is die het gesprek heeft gevoerd, in het bijzonder niet omdat er geen vordering gebruikersgegevens is gedaan om erachter te komen op wiens naam het gebruikte telefoonnummer stond, er geen proces-verbaal van stemherkenning aanwezig is en verdachte heeft aangegeven dat hij niet weet of het telefoonnummer van hem is.
Bovendien overweegt de rechtbank, dat als verdachte al één van de personen is geweest die het gesprek heeft gevoerd, uit de inhoud van het tapgesprek niet blijkt dat verdachte betrokken is geweest bij een geslaagde overboeking door aangever [slachtoffer]. Zoals de advocaat terecht heeft aangevoerd, biedt het tapgesprek ruimte voor de reële mogelijkheid dat verdachte betrokken is geweest bij een mislukte transactie. Aldus zou er enkel sprake zijn van een poging, hetgeen niet ten laste is gelegd.
Nu het dossier behalve dit tapgesprek geen andere aanknopingspunten biedt voor enige betrokkenheid van verdachte bij de oplichting van [slachtoffer], dan wel voor de betrokkenheid bij het witwassen van 3.500 euro, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De politie heeft tijdens een doorzoeking op 28 januari 2016 in de woning van verdachte een jammer en 19 kogelpatronen aangetroffen. [3] Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat deze voorwerpen van hem waren. [4] De rechtbank acht het ten laste gelegde onder 2 en 3 derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij in de periode van 28 januari 2016 tot en met 2 februari 2016 te Groningen, munitie van categorie III, te weten 19 (scherpe) kogelpatronen, merk Federal, kaliber .45 auto, voorhanden heeft gehad;
3.
hij in de periode van 28 januari 2016 tot en met 2 februari 2016 te Groningen, opzettelijk, een radiozendapparaat, te weten een jammer, type NU 1720, aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van dat radiozendapparaat geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet Wapens en Munitie;
3. overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.9, eerste lid, van de
Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde, alsmede de ad informandum gevoegde feiten, wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien de werkstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis in het bijzonder rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van verdachte, het tijdsverloop en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zake de feiten 2 en 3 gepleit voor oplegging van een kleine voorwaardelijke straf, mede gelet op het tijdsverloop.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van munitie en het aangelegd aanwezig hebben van een jammer. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt een groot veiligheidsrisico met zich mee en dient om die reden te worden bestreden. Een jammer is gebouwd en ontworpen om GSM- en GPS-signalen te verstoren en wordt in het criminele circuit gebruikt om buiten het zicht van de politie te kunnen manoeuvreren.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit (voorhanden hebben van een wapen van categorie II onder 6°, te weten pepperspray), zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke geldboete aangewezen. Echter, wegens het tijdsverloop van de strafprocedure, alsmede het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke geldboete opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer] (feit 1) heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.500,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen en daarbij de hoofdelijkheid toe te passen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht betrokkenheid van verdachte bij het feit waaruit de schade van [slachtoffer] is ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 62, van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, de artikelen 3.3 en 10.9 van de Telecommunicatiewet en de artikelen 1 en 6 van de Wet Economische Delicten, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
betaling van een
geldboete ten bedrage van € 500,-(zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis.
Bepaalt dat deze geldboete
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ten aanzien van 18/830427-16, feit 1:
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer]in de vordering niet-ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.
Mrs. H.H.A. Fransen en M.T. Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.A-011, aangifte [slachtoffer], pagina 2925-2926.
2.Bijlage 7, uitgewerkte tapgesprek 31646695681, pagina 1634-1636.
3.Proces-verbaal van bevindingen Jammer, AH-064, pagina 1118; Proces-verbaal van onderzoek wapen m.b.t. munitie, pagina 1291 e.v.; Proces-verbaal van bevindingen, pagina 658; Proces-verbaal van bevindingen, AH-002-05, pagina 659 e.v..
4.Verklaring verdachte ter terechtzitting op 10 september 2018.