ECLI:NL:RBNNE:2018:4308

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
18/830438-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van crimineel geld door verdachte in het kader van telefonische acquisitiefraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van witwassen. De verdachte was betrokken bij een grootschalig onderzoek naar acquisitiefraude, genaamd Chryseis. Hij werd ervan beschuldigd dat hij op 21 december 2015 in Groningen en Winschoten een bedrag van in totaal 8.500 euro en 1.250 euro had verworven en voorhanden had, terwijl hij wist dat dit geld afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte twee bankrekeningen van anderen had geregeld om crimineel geld te storten en dat hij een deel van dit geld zelf had gepind. Tijdens de zittingen op 14 september en 8 oktober 2018 was de verdachte niet verschenen, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De officier van justitie eiste een veroordeling voor het ten laste gelegde, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte slechts een geringe rol had gespeeld. De rechtbank achtte het bewijs voor opzetwitwassen overtuigend en veroordeelde de verdachte tot een taakstraf van 120 uren, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd uitgevoerd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de schadelijke gevolgen voor de slachtoffers van de oplichting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830438-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2019 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 september 2018 en 8 oktober 2018.
Verdachte is op 14 september 2018 niet verschenen; wel verschenen is als gemachtigd raadsman mr. W.G. ten Have, advocaat te Winschoten.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 december 2015, althans in december 2015,
te Groningen en/of Winschoten en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een voorwerp, te weten
(in totaal) 8500 euro (aangifte [slachtoffer], bankrekening [medeverdachte 1]), en/of
(in totaal) 1250 euro (aangifte idem, bankrekening [medeverdachte 2])
in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp
geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het impliciet primair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem verkregen geld uit misdrijf afkomstig was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte enkel een vergoeding heeft ontvangen voor het vervoeren van de medeverdachten. In die zin was hij op het verkeerde moment op de verkeerde plaats. Verdachte heeft echter niet gepind en heeft geen geld ontvangen van medeverdachten [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1]. Als verdachte dan ook al iets te verwijten valt, dan is zijn bijdrage zeer gering geweest.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van het onderzoek Chryseis, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek waren de onderzoeken Archird en Eudora, waarbij laatstgenoemde ook was gericht op acquisitiefraude en waarin verdachte [medeverdachte 3], de hoofdverdachte in het onderzoek Chryseis, in beeld kwam bij de politie. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de activiteiten van deze hoofdverdachte op het gebied van acquisitiefraude.
Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land (en een aangifte uit België) van (pogingen tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat de man in veel gevallen een soortgelijke werkwijze hanteerde en aan de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelde. Hij nam daarbij een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Veel aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken duizenden euro’s overgeboekt. In enkele gevallen wist de bank te voorkomen dat het geld in handen van de dader(s) belandde, maar in de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld. Verdachte [verdachte] wordt ervan verdacht in de hoedanigheid van tussenpersoon geld te hebben witgewassen door bankrekeningen en bankpasjes van personen te regelen, waarop de met de oplichting verkregen geldbedragen konden worden gestort en vervolgens konden worden opgenomen, en daarvoor een beloning te ontvangen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het impliciet primair ten laste gelegde, opzetwitwassen, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank heeft bij vonnis van heden verdachte [medeverdachte 3] veroordeeld voor (onder meer) oplichting van aangever [slachtoffer]. De rechtbank heeft bewezenverklaard dat [slachtoffer] op
21 december 2015 door [medeverdachte 3] door het aannemen van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels, is bewogen tot de afgifte van 15.000 euro. Aangever [slachtoffer] heeft blijkens zijn aangifte op 21 december 2015:
6.000 euro en 2.500 euro overgemaakt naar rekeningnummer [nummer],
4.000 euro overgemaakt naar rekeningnummer [nummer] en
2.500 euro overgemaakt naar rekeningnummer [nummer]. [1]
De bankrekening met nummer [nummer] staat op naam van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij zijn bankpas aan [verdachte] heeft gegeven. [2] Van de rekening van [medeverdachte 2] is op 21 december 2015 in totaal 1.250 euro opgenomen bij geldautomaten in Winschoten en Groningen. [3] Om 13:51 uur is 640 euro opgenomen bij een geldautomaat van de ABN AMRO aan de Griffeweg in Groningen. Van die transactie zijn de camerabeelden en logrolgegevens opgevraagd en op de beelden is te zien dat [verdachte] een hoeveelheid bankbiljetten uit de geldautomaat haalt. [4] Zowel verbalisanten als [verdachte] zelf, herkennen [verdachte] op de camerabeelden van deze pintransactie. [5]
Ook [medeverdachte 1] – op wiens bankrekening met rekeningnummer [nummer] aangever [slachtoffer] 8.500 euro heeft overgemaakt – herkent [verdachte] op voornoemde camerabeelden als de persoon die hij [naam 1] of [naam 2] noemt. [6] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zijn bankrekeningnummer aan die [naam 1]/[naam 2] heeft gegeven, dat hij op 21 december 2015 bij de pinautomaat van de ABN AMRO in Winschoten om 13:01 uur 4.000 euro heeft opgenomen en dat hij dit geld aan diezelfde [naam 1]/[naam 2], die buiten bij de bank stond te wachten, heeft gegeven. Hij heeft tevens verklaard dat hij 500 euro en 2.000 euro om 13:32 uur en om 13:54 uur heeft gepind en dat hij ook deze bedragen heeft afgegeven aan diezelfde [naam 1]/[naam 2]. [7]
Uit de bankrekeningafschriften van de bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat op 21 december 2015 tussen 12:59 uur en 13:54 uur in totaal 8.590 euro van de rekening van [medeverdachte 1] en in totaal 1.250 euro van de rekening van [medeverdachte 2] is gepind in Winschoten en Groningen. [8] De rechtbank acht gelet op de plaatsen waar en het korte tijdsbestek waarin deze pintransacties hebben plaatsgevonden, bewezen dat [verdachte] niet alleen de door [medeverdachte 1] genoemde bedragen (2.000 euro, 4.000 euro en 500 euro) en de 640 euro van de rekening van [medeverdachte 2] voorhanden heeft gehad, maar alle gepinde geldbedragen.
De verklaring van [verdachte] dat niet hij, maar [medeverdachte 1] geld zou hebben gepind, acht de rechtbank niet geloofwaardig, gelet op de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] en de camerabeelden van de pintransactie van 640 euro waarop [verdachte] door meerdere personen – waaronder door zichzelf – is herkend. Ook zijn verklaring dat hij de bankpas niet van [medeverdachte 2] heeft gekregen, maar dat [medeverdachte 2] in de [bedrijf] in Hoogezand is uitgelegd dat er geld op zijn rekening zou worden gestort en dat [medeverdachte 2] dan geld moest opnemen, waarna [medeverdachte 2] dit daadwerkelijk heeft gedaan, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Het dossier biedt geen enkele ondersteuning voor deze verklaring van [verdachte], terwijl [medeverdachte 2] deze stellig ontkent.
Verdachte heeft aldus twee personen, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], om hun bankrekeningen gevraagd om daar geld op te laten storten. Vervolgens heeft verdachte, kort nadat een voor hem onbekende persoon geldbedragen op die bankrekeningen had gestort, een deel van het gestorte geld in contanten ontvangen van [medeverdachte 1] en met de bankpas van [medeverdachte 2] zelf een ander deel van het gestorte geld gepind. De rechtbank is van oordeel dat voor deze gedragingen geen enkele andere aannemelijke verklaring is, dan dat verdachte op zijn minst bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de gestorte en opgenomen geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig waren. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetwitwassen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 21 december 2015, te Groningen en/of Winschoten, voorwerpen, te weten in totaal 8.500 euro en in totaal 1.250 euro, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist, dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
impliciet primair: witwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis indien de werkstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren met een proeftijd van 2 jaren gelet op de zeer geringe bijdrage van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen van 8.500 euro en 1.250 euro. Hij heeft geregeld dat twee bankrekeningen van anderen ter beschikking werden gesteld, zodat daarop crimineel geld kon worden gestort. Verdachte heeft dit criminele geld voorhanden gehad doordat hij een deel ervan zelf heeft gepind en doordat hij een ander deel voor hem van de bankrekening heeft laten pinnen. Hierbij heeft hij zich kennelijk enkel laten leiden door snel en eenvoudig financieel gewin, zonder daarbij rekening te houden met de schadelijke gevolgen voor de personen die zijn opgelicht.
Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van witwasgelden heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. In strafverminderende zin heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het tijdsverloop van de strafprocedure.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.
Mrs. H.H.A. Fransen en M.T. Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.A-008, aangifte [slachtoffer], pagina 2766-2768.
2.V-022, verhoor [medeverdachte 2], pagina 3947-3948.
3.Rekeningafschriften rekeningnummer [nummer] t.n.v. [medeverdachte 2], pagina 2786 en 2791.
4.AH-100, bevindingen m.b.t. logrolgegevens en transacties door [verdachte] met bankpas van [medeverdachte 1], pagina 1427-1428.
5.AH-062, bevindingen m.b.t. herkenning [verdachte] van camerabeelden ABN-AMRO,
6.V-006, verhoor [medeverdachte 1], pagina 3664.
7.V-006, verhoor [medeverdachte 1], pagina 3662-3664.
8.Rekeningafschriften rekeningnummer [nummer] t.n.v. [medeverdachte 1], pagina 2783 en 2785; Rekeningafschriften rekeningnummer [nummer] t.n.v. [medeverdachte 2], pagina 2786.