Op 24 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekers, handelend onder de naam [de onderneming] te Sneek, en de burgemeester van de gemeente Súdwest-Fryslân. De zaak betreft de intrekking van de exploitatievergunning en de Drank- en Horecavergunning voor het café [het café], welke intrekking op 24 september 2018 door verweerder is besloten. Dit besluit volgde op een politieonderzoek naar drugshandel in en rond het café, waarbij op 22 juli 2018 een inval heeft plaatsgevonden. Tijdens deze inval zijn sporen van drugs aangetroffen en is een medewerker aangehouden met cocaïne in zijn bezit. De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vooralsnog aangenomen dat de sluiting van het café op grond van artikel 13b van de Opiumwet gerechtvaardigd is en dat verzoekers als leidinggevenden verantwoordelijk zijn voor de gang van zaken in hun onderneming.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hen geen verwijt kan worden gemaakt met betrekking tot de drugshandel. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers niet voldoen aan de eisen van artikel 5 van het Besluit eisen zedelijk gedrag DHW 1999 en artikel 8 van de Drank- en Horecawet, waardoor verweerder gehouden was tot intrekking van de vergunningen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij hij heeft opgemerkt dat er geen ruimte is voor een belangenafweging in deze situatie. Tevens is overwogen dat er geen sprake is van dubbele bestraffing, aangezien de sluiting en de intrekking van de vergunningen verschillende doelen dienen en niet punitief van aard zijn. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.