ECLI:NL:RBNNE:2018:4303

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18/830426-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van schuldwitwassen in het kader van telefonische acquisitiefraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van schuldwitwassen. De verdachte had in opdracht van een ander haar bankrekening ter beschikking gesteld en een bedrag van 10.000 euro gepind, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was uit criminele activiteiten. De zaak is onderdeel van het onderzoek Chryseis, dat zich richtte op grootschalige acquisitiefraude in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks haar ontkenning, had moeten vermoeden dat het geld niet legaal was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt uitgevoerd. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830426-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1984 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 september 2018 en 8 oktober 2018.
Verdachte is op 10 september 2018 verschenen, bijgestaan door mr. A. Allersma, advocaat te Haren (Groningen).
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 december 2015, althans in of omstreeks december 2015,
te Hoogezand en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of
meer ander(en) , althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(van) een voorwerp, te weten (in totaal) 27.110 euro, althans 12.500 euro,
in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet,
of gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat
voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was
uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak voor het impliciet primair ten laste gelegde opzetwitwassen en veroordeling voor het impliciet subsidiair ten laste gelegde schuldwitwassen gevorderd. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte haar onderzoeksplicht heeft geschonden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte op geen enkel moment wist of moest vermoeden dat het op de bankrekening van haar bedrijf gestorte geld uit misdrijf afkomstig was. Het verhaal van [medeverdachte 1] heeft haar overtuigd en zij had geen enkele reden om aan de juistheid van dat verhaal te twijfelen.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van het onderzoek Chryseis, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek waren de onderzoeken Archird en Eudora, waarbij laatstgenoemde ook was gericht op acquisitiefraude en waarin verdachte [medeverdachte 2] , de hoofdverdachte in het onderzoek Chryseis, in beeld kwam bij de politie. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de activiteiten van deze hoofdverdachte op het gebied van acquisitiefraude.
Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land (en een aangifte uit België) van (pogingen tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat de man in veel gevallen een soortgelijke werkwijze hanteerde en aan de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelde. Hij nam daarbij een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Veel aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken duizenden euro’s overgeboekt. In enkele gevallen wist de bank te voorkomen dat het geld in handen van de dader(s) belandde, maar in de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld. Verdachte [verdachte] wordt ervan verdacht dat zij in de hoedanigheid van katvanger haar bankrekening en bankpas ter beschikking heeft gesteld aan een ander.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het impliciet primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken. De rechtbank acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 23 december 2015. In zijn aangifte heeft hij verklaard dat hij tweemaal 13.555 euro heeft overgemaakt op bankrekening [nummer] ten name van [bedrijf] . [1] Uit onderzoek is gebleken dat genoemde bankrekening op naam staat van verdachte, te weten [verdachte] h/o [bedrijf] . [2] De rechtbank heeft bij vonnis van heden bewezen geacht dat medeverdachte [medeverdachte 2] de persoon is geweest die [slachtoffer] heeft opgelicht en aldus heeft bewogen geldbedragen over te maken op de bankrekening van verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat zij sinds 6 november 2015 eigenaar is van het bedrijf [bedrijf] en dat de genoemde bankrekening de zakelijke rekening van dit bedrijf is. Zij heeft tevens verklaard dat een man, genaamd [medeverdachte 1] , haar heeft aangeboden haar te helpen bij het starten van haar onderneming. [medeverdachte 1] heeft haar verteld dat hij dossiers had van failliete incassobureaus. Deze dossiers zou hij haar kunnen bezorgen, zodat zij met haar bedrijf de vorderingen zou kunnen innen. Ook heeft hij haar verteld dat zij een bankrekening moest openen, waarop hij geld zou storten zodat hij daarvan inventaris voor haar kon kopen. [3] Op verzoek van [medeverdachte 1] heeft verdachte aan hem haar zakelijke rekening en de KvK-gegevens verstrekt. [4] Zij kende [medeverdachte 1] toen slechts een paar maanden. [5] [medeverdachte 1] zou haar inlichten wanneer er geld op de rekening zou komen en heeft haar ook daadwerkelijk gebeld toen er geld op de rekening stond. Hierna zijn verdachte en [medeverdachte 1] samen naar de bank gegaan, waar verdachte 10.000 euro heeft gepind en waar zij dit geld aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Ze heeft niet aan hem gevraagd waar dit geld vandaan kwam, maar is ervan uitgegaan dat het geld van [medeverdachte 1] was. Voorts heeft verdachte verklaard dat ze beter had moeten nadenken en dat ze het, erop terugkijkend, dom vindt van zichzelf. [6]
Aldus heeft verdachte in opdracht van een persoon die zij niet goed kende een bedrijf opgericht en een bankrekening geopend, terwijl zij geen ervaring had met de werkzaamheden die binnen het bedrijf zouden worden verricht. Bovendien heeft zij aan die persoon haar bankgegevens en bankpas verstrekt en heeft zij samen met hem een groot geldbedrag gepind en dit geld aan hem gegeven, zonder hierover verdere vragen te stellen of hier onderzoek naar te doen. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat zij niet wist waar het geld vandaan kwam, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op voornoemde omstandigheden, redelijkerwijs moeten vermoeden dat die 10.000 euro geen legale herkomst had en derhalve afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank acht derhalve het impliciet subsidiair ten laste gelegde, gepleegd tezamen en in vereniging met een ander, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het impliciet subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij in of omstreeks december 2015, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden gehad en overgedragen, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
impliciet subsidiair: medeplegen van schuldwitwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het impliciet subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 70 uren, te vervangen voor 35 dagen hechtenis indien de werkstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van een geldbedrag. Zij heeft in opdracht van een ander de bankrekening van haar bedrijf ter beschikking gesteld aan die ander, 10.000 euro gepind van die bankrekening en dit vervolgens afgegeven aan die ander, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat het crimineel geld betrof. Hierbij heeft zij geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen voor de personen die de dupe zijn geworden van het criminele handelen waarmee dat geld is verworven.
Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van witwasgelden heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. In strafverminderende zin heeft de rechtbank voorts rekening gehouden met het tijdsverloop van de strafprocedure en omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting volledige opening van zaken heeft gegeven.
Alles overwegende acht de rechtbank een werkstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 420quater van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte impliciet primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het impliciet subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.
Mrs. H.H.A. Fransen en M.T. Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.A-039, aangifte [slachtoffer] , pagina 3279-3280.
2.Bericht van de ING Bank, pagina 3307.
3.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 10 september 2018.
4.V-011, verhoor verdachte [verdachte] , pagina 3700-3703.
5.V-011, verhoor verdachte [verdachte] , pagina 3701.
6.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 10 september 2018.