ECLI:NL:RBNNE:2018:4299

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
LEE 17-783
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake strafpunt rijbewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Openbaar Ministerie, Parket Generaal. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een strafpunt op zijn rijbewijs, welke door verweerder was toegekend bij brief van 24 oktober 2017. Verweerder had in reactie op het bezwaar van eiser, bij brieven van 31 januari en 8 februari 2018, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de reactiebrieven van verweerder samen het karakter van een besluit op bezwaar hebben, maar dat de Awb niet van toepassing is op de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Hierdoor kon de rechtbank niet inhoudelijk oordelen over de gronden van het beroep die betrekking hadden op de toekenning van het strafpunt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, maar verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,- en tot vergoeding van het griffierecht van € 170,-.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard, maar dat de wijze waarop dit was gebeurd, in de vorm van twee brieven, ongebruikelijk was en op deels onjuiste gronden was gebaseerd. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 18/783
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2018 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
(gemachtigde: mr. P.N. Huisman),
en
Openbaar Ministerie, Parket Generaal, verweerder
(gemachtigde: mr. C.T. Brontsema).

Procesverloop

Bij brief van 24 oktober 2017 heeft verweerder aan eiser een eerste strafpunt op zijn rijbewijs toegekend.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij brieven van 31 januari 2018 en 8 februari 2018 gereageerd op het bezwaar van eiser. De inhoud van deze brieven strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar.
Eiser heeft tegen de brieven van 31 januari 2018 en 8 februari 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1002,-
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van het griffierecht van eiser tot een bedrag van € 170,-

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Ten aanzien van de bevoegdheid van de rechtbank wordt als volgt overwogen.
3. De rechtbank stelt voorop dat de reactiebrieven van verweerder van 31 januari 2018 en 8 februari 2018 op het bezwaar van eiser tezamen het karakter van een besluit op bezwaar hebben. De inhoud van dit besluit strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar, omdat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
4. Anders dan verweerder meent, is de rechtbank bevoegd om te oordelen op het namens eiser ingestelde beroep. Het beroep richt zich immers tegen een besluit op bezwaar met als strekking de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar.
5. De rechtbank komt echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de gronden van het beroep, voor zover gericht tegen de toekenning van een strafpunt op het rijbewijs. Daar staat artikel 1:6, aanhef en onder a, van de Awb aan in de weg. Ingevolge dit artikel is de Awb niet van toepassing op de opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het toekennen van een strafpunt onderdeel uit van de tenuitvoerlegging van de straf, zodat de Awb op dit geding niet van toepassing is. Dat zou de motivering van het besluit van verweerder hebben moeten zijn.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Wel is het zo dat dit is gebeurd in een ongebruikelijke vorm (het sturen van twee brieven) en op deels onjuiste gronden. Vanwege die gebreken aan het besluit/in de besluitvorming van verweerder ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht. Eiser heeft immers in beroep moeten komen om duidelijkheid te krijgen over deze kwestie.
7. Het beroep van eiser is ongegrond omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
8. De proceskosten begroot de rechtbank op twee punten, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. Eén punt wordt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en één punt wordt toegekend voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 501,- per toegekend punt, en een wegingsfactor 1. In totaal is het bedrag van de proceskosten vastgesteld op € 1002,-
9. Verweerder dient het door eiser betaalde griffierecht à € 170,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W. de Jonge, rechter, in aanwezigheid van R.E.J. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.