ECLI:NL:RBNNE:2018:4277

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18/930261-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig GGZ-patiënt wegens poging tot doodslag en bedreiging van GGZ-medewerkers

Op 24 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een voormalig GGZ-patiënt, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op een GGZ-medewerker en bedreiging van twee andere medewerkers. De verdachte, die al jarenlang wrok koesterde tegen de GGZ, stak op 25 oktober 2017 met een mes in de bovenrug van het slachtoffer, nadat zij had gehoord dat deze haar 'gestoord' noemde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood, maar dat voorbedachte raad niet bewezen kon worden. De verdachte werd als ontoerekeningsvatbaar beschouwd en kreeg terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, in plaats van een straf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien haar psychische toestand, en dat de veiligheid van anderen gewaarborgd moest worden door middel van een terbeschikkingstelling. De benadeelde partij, het slachtoffer, diende een vordering in voor schadevergoeding, die gedeeltelijk werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om een totaalbedrag van € 14.195,87 te betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/930261-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans verblijvend in FPK Transfore te Balkbrug.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. L.E. Toet, advocaat te Utrecht. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Assen aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, te steken en/of te snijden;
Meest Subsidiair
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 25 oktober 2017 te Assen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, op te heffen en/of met dat mes/voorwerp een of meer (stekende en/of zwaaiende) bewegingen naar die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] te maken, althans door dreigend dat mes/voorwerp, zichtbaar voor die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3], in de (opgeheven) hand te houden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, primair en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1, primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de voorbedachte raad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven ontbreekt bij verdachte. Verdachte had de intentie om de GGZ, waar [slachtoffer 1] op dat moment werkzaam was, met het mes in de hand haar macht te tonen en zij wilde de medewerkers van de GGZ bang maken. Verdachte stak [slachtoffer 1], omdat verdachte hoorde dat [slachtoffer 1] haar 'gestoord' noemde. Had verdachte dit niet gehoord, dan zou zij niet gestoken hebben.
Voor het overige heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
feit 1
De rechtbank acht het subsidiair tenlastegelegde bewezen en past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
1. Op 25 oktober 2017 ben ik naar het GGZ-kantoor aan de Dennenlaan in Assen gegaan. Het slachtoffer kwam van boven. Ik stak haar vervolgens eenmaal.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 27 oktober 2017, opgenomen op pagina 21 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 25 oktober 2017 in het GGZ-gebouw te Assen hoorde ik iemand 'Help!' roepen. Ik liep de trap af. Ik zag een mevrouw staan in het midden van de centrale hal. Ik heb mij toen omgedraaid en liep weer naar boven toe. Op dat moment voelde ik dat ik in mijn rug werd gestoken. Ik voelde direct met mijn hand op mijn rug en zag dat er bloed zat.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina 101 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
De vrouw had het mes in haar vuist ter hoogte van haar hoofd en toen kwam ze met het mes tussen de schouderbladen van [slachtoffer 1]. Het was een krachtige beweging die ik haar zag maken. Het was natuurlijk een klein vrouwtje, maar ze deed het wel met kracht.
4. Een geneeskundige verklaring, op 12 december 2017 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts voor zover inhoudende, als verklaring:
Bij [slachtoffer 1] was sprake van een steekletsel rechts op haar rug, ongeveer 50 mm onder het schouderblad, waarbij tevens sprake was van een hemato-pneumothorax aan de rechterzijde. Bij een hemato-pneumothorax is sprake van een belemmerde en dus bedreigde ademhaling wat kan leiden tot een levensbedreigende situatie. Daarnaast bestaat het risico op een zogenaamde spanningspneumothorax, waarbij ook de bloedsomloop levensbedreigend kan worden gehinderd.
De diepte van het letsel was zodanig, dat een penetratie door de borstwand is opgetreden. Dieper in de borstholte bevinden zich vitale structuren, zoals het hart, de longen en grote bloedvaten.
De richting waarin en de kracht waarmee een voorwerp bij steken penetrerend is bepalen de diepte en de effecten daarvan. Het is denkbaar dat in dit geval sprake had kunnen zijn van een diepere penetratie dan nu het geval is, wat had kunnen leiden tot een meer levensbedreigende situatie of fataal verloop.
De handelingen hadden tot de dood kunnen leiden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat het niet haar bedoeling was het slachtoffer te doden. De rechtbank is echter van oordeel dat opzet (in voorwaardelijke zin) op de dood kan worden bewezen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval het intreden van de dood – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft met kracht met een groot koksmes [1] in de bovenrug van het slachtoffer gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door deze handelswijze bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer dodelijk zou worden verwond. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat door een krachtige steek met een groot mes in de bovenrug een vitaal orgaan wordt geraakt immers aanzienlijk. In dit geval is bij het slachtoffer een hemato-pneumothorax ontstaan, hetgeen volgens de forensisch arts in potentie levensbedreigend was.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen om aan te nemen dat de psychische toestand waarin verdachte verkeerde ten tijde van het plegen van het delict in de weg staat aan het bewijs van opzet. Vervolgens staat de rechtbank voor de vraag of verdachte met voorbedachte raad heeft geprobeerd om het slachtoffer van het leven te beroven.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van het plegen van haar voorgenomen daad niet in vrijheid over haar wil kon beschikken en daarom volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard, sluit niet uit dat sprake kan zijn van voorgedachte raad.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is naar voren gekomen dat verdachte al eerder het plan had opgevat om met een mes naar de GGZ te gaan. Zij verklaarde dat zij zich al jarenlang machteloos voelde tegenover de GGZ, dat haar boosheid was aangewakkerd door een krantenbericht over een loonsverhoging voor de directeur van de GGZ en dat zij die dag het mes meenam omdat zij de GGZ 'haar macht wilde tonen'. Haar verklaringen geven de rechtbank echter onvoldoende inzicht in wat zij nu precies met het mes van plan was. Zo verklaart verdachte dat zij eerst wel en daarna niet meer wilde dat er iemand dood ging en dat zij alleen maar "de macht wilde overnemen". Verdachte is wel duidelijk en consistent in haar verklaring dat zij het slachtoffer stak nadat zij had gehoord dat deze haar 'gestoord' had genoemd.
Gelet op deze verklaring is de rechtbank van oordeel dat verdachte handelde in een hevige gemoedsbeweging die werd opgewekt door hetgeen zij meende te hebben gehoord. Dat het slachtoffer heeft ontkend dat zij verdachte gestoord heeft genoemd, doet aan de beleving van verdachte en het ontstaan van de reactie niet af. Dit betekent dat voorbedachte raad ontbreekt en verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Wel acht de rechtbank op grond van het voorgaande de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
feit 2
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 10 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 25 oktober 2017, opgenomen op pagina 27 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R017094 d.d. 19 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 25 oktober 2017, opgenomen op pagina 33 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN3R017094 d.d. 19 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 25 oktober 2017 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 25 oktober 2017 te Assen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes op te heffen en met dat mes stekende en zwaaiende bewegingen naar die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] te maken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging doodslag
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de NIFP-rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) d.d. 28 juni 2018, bestaande uit een psychiatrische onderzoekrapportage, opgemaakt door D. Harari, psychiater, en een psychologische onderzoekrapportage, opgemaakt door T. van den Hazel, psycholoog.
De conclusie van het samengestelde rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een chronische psychische stoornis en dat zij kampt met een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het ten laste gelegde waren de ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte aanwezig. Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde volledig ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

Motivering van de maatregel

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd met dwangverpleging. Gelet op de ernst van het feit, het grote recidivegevaar en het gebrek aan intrinsieke motivatie voor behandeling bij verdachte kan volgens de officier van justitie niet worden volstaan met een terbeschikkingstelling onder voorwaarden, zoals door het PBC geadviseerd, maar is dwangverpleging aangewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van terbeschikkingstelling onder voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een medewerkster van de GGZ. Ook heeft zij twee andere medewerkers bedreigd met een mes. Verdachte koesterde een jarenlange wrok tegen de GGZ nadat zij tien jaar geleden onvrijwillig opgenomen is geweest door de GGZ. Hoewel zij in een door haar tegen de GGZ gevoerde procedure door de rechtbank in het gelijk is gesteld, heeft zij de zaak nooit achter zich kunnen laten. Zij is uit boosheid met een mes naar de GGZ gegaan om 'haar macht te tonen'. Zij heeft vervolgens het slachtoffer met een mes in haar rug gestoken, als gevolg waarvan deze ernstig gewond is geraakt. Het steekincident heeft een grote impact gehad op het slachtoffer, zo blijkt uit de door haar opgestelde slachtofferverklaring. Zij ondervindt nog elke dag de gevolgen ervan.
Blijkens het PBC-rapport lijdt verdachte aan een psychotische stoornis die chronisch al enkele jaren aanwezig is. Het feit kent een lange aanloop, aldus de rapporteurs. Verdachte is vervuld van almachtsideeën waarin zij rampen kan doen uitvaardigen over anderen. Zij gaat gaandeweg denken in de zwart-wit termen van 'lijden of laten lijden'. Van alternatieve posities heeft ze dan geen weet meer. Daarbij waren de contextuele factoren in de periode voor het feit ongunstig in de zin dat verdachte geen correctie door anderen meer ervoer.
Het risico op recidive van persoonsgericht geweld wordt door de rapporteurs als hoog ingeschat. Om het recidiverisico te verminderen is een behandeling nodig die een langdurige klinische start behoeft in een beveiligde setting met een langdurig vervolg. Concreet adviseren de rapporteurs de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen, met een klinische start van twee jaar.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens de ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit en de inhoud van de rapportages, van oordeel dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Zij heeft daarbij acht geslagen op het feit dat op het door verdachte gepleegde delict een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en de veiligheid van anderen, althans de algemene veiligheid van personen, deze maatregel vereist.
Verdachte bevindt zich thans, in het kader van een schorsing van de voorlopige hechtenis, in FPK Transfore. Uit informatie van de reclassering ter terechtzitting blijkt dat zij daar zelfstandig en stabiel functioneert, medicatietrouw is en zich conformeert aan de behandeling. De reclassering ziet mogelijkheden om verdachte in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden te begeleiden. In het maatregelrapport van 20 augustus 2018 heeft de reclassering de voorwaarden waaronder dit zou kunnen geformuleerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven gemotiveerd te zijn voor een behandeling binnen de kaders van een terbeschikkingstelling met voorwaarden en heeft zich bereid getoond de in het reclasseringsrapport geformuleerde voorwaarden na te leven.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden - in aanmerking genomen de ernst van het feit en de ernst van verdachtes ziektebeeld onder invloed waarvan het feit is begaan - met voldoende waarborgen met betrekking tot de beveiliging van de samenleving is omkleed. De maatregel brengt met zich dat als verdachte de door de rechtbank gestelde voorwaarden niet naleeft of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen zulks eist, de maatregel kan worden omgezet in een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
Nu de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank het geschorste bevel voorlopige hechtenis van verdachte opheffen. De rechtbank zal daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden bevelen opdat direct voortgegaan kan worden met de uitvoering van de voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Na wijziging van eis wordt gevorderd een bedrag van € 6.994,22 ter vergoeding van materiële schade en € 9.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
De materiële schade is als volgt opgebouwd:
- eigen risico zorgverzekering 2017 en 2018 € 944,30
- eigen bijdrage traumatherapie € 532,50
- medische kosten divers € 15,-
- ziekenhuisdaggeldvergoeding € 196,-
- kledingschade € 39,85
- reiskosten € 457,60
- parkeerkosten € 103,80
- oppaskosten € 74,75
- huishoudelijke hulp € 1.693,50
- kosten arbeidsrechtadvocaat € 605,-
- verlies verdienvermogen € 2.294,41
- kosten opvragen medische informatie € 39,51
Tevens heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering in haar geheel kan worden toegewezen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft toewijzing van enkele materiële schadeposten alsook de hoogte van de immateriële schade betwist. Voor zover relevant zal de rechtbank in haar beoordeling ingaan op het standpunt van de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, subsidiair bewezen verklaarde. Daarbij plaatst de rechtbank de kanttekening dat niet op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld dat de reiskosten, voor zover die door derden en/of tijdens de periode dat de benadeelde partij in het ziekenhuis verbleef -door de rechtbank bepaald op € 137,50-, de parkeerkosten voor zover die het door de benadeelde partij gedocumenteerde bedrag van € 16,- te boven gaan en de niet gedocumenteerde oppaskosten zijn gemaakt en vermogensschade voor de benadeelde partij vormen.
De rechtbank zal de vordering toewijzen voor een totaalbedrag van € 6.695,87.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1, subsidiair bewezen verklaarde.
Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de ernst van het letsel en de gevolgen voor het slachtoffer en de ernst van het gepleegde delict. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De hoogte van de schade wordt geschat op € 7.500,-. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38d, 45, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Spreekt vrij van het onder 1, primair ten laste gelegde.

Verklaart het onder 1, subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
1. veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Daartoe verleent veroordeelde, ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan. Veroordeelde verstrekt de reclassering een actuele pasfoto waarop haar gezicht herkenbaar is;
3. veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering;
4. veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken;
5. veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding/behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
6. veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
7. veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met betrokkene, als dat van belang is voor het toezicht.
8. veroordeelde werkt mee aan een time-out in een FPC, zulks ter beoordeling van de reclassering;
9. veroordeelde vertrekt niet naar het buitenland of de Nederlandse Antillen zonder toestemming van het openbaar ministerie;
10. veroordeelde laat zich gedurende 24 maanden opnemen in FPK Transfore, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
11. veroordeelde werkt mee aan medicamenteuze behandeling en zal zich houden aan de voorschriften zoals die aan haar worden gegeven door de behandelaar;
12. veroordeelde werkt mee aan indicatiestelling en plaatsing in het kader van begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering;
13. veroordeelde maakt geen gebruik van social media (zoals Facebook, Twitter en Youtube), zulks ter beoordeling van de reclassering en werkt mee aan controles van gegevensdragers die er op toezien dat zij niet actief is op social media, zolang de reclassering dit nodig acht;
14. veroordeelde verschaft aan de reclassering inzicht in haar financiën en eventuele schulden, zolang de reclassering dat nodig acht en volgt de haar hierbij gegeven aanwijzingen .
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Wijst de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer 1] ten aanzien van de materiële schadetoe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
€ 6.695,87, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2017.
Bepaalt dat benadeelde partij voor het overige in haar vordering ten aanzien van de materiële schade niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Wijst de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer 1] ten aanzien van de immateriële schadetoe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 2017.
Bepaalt dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade van benadeelde partij voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 14.195,87, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 (één) dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 6.695,87 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.J. Agema, voorzitter, mr. M.B.W. Venema en mr. H.J. Schuth, rechters, bijgestaan door mr. E.W. Jeuring, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 oktober 2018.
Mr. M.B.W. Venema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de foto op pagina 137 van het dossier.