ECLI:NL:RBNNE:2018:4276

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18/830420-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor gewoontewitwassen na telefonische acquisitiefraude

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen. De verdachte, geboren in 1974 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van het opnemen van geldbedragen die afkomstig waren van oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 november 2015 tot en met 18 december 2015 meerdere keren geld heeft gepind dat afkomstig was van door anderen gepleegde oplichtingen. Dit gebeurde in het kader van een groter onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude, genaamd Chryseis.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 maand. De officier van justitie had een zwaardere straf geëist, maar de rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en het tijdsverloop van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet verantwoordelijk heeft gedragen en dat het witwassen van crimineel geld een bedreiging vormt voor de legale economie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van medeplegen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een bewuste samenwerking met anderen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de artikelen 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht heeft toegepast. De rechtbank heeft de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830420-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam] [woonplaats],
thans uit andere hoofde gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
10 september 2018 en 8 oktober 2018.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 november 2015 tot en met 18 december
2015, te Groningen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen al dan niet een gewoonte gemaakt,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(van) een voorwerp heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of
omgezet, althans gebruik gemaakt,
zijnde dat/die voorwerp(en)
a. a) 500 euro en/of 250 euro (geldopname(s) op 11 november 2015) , en/of
b) 500 euro (geldopname op 7 januari 2016), en/of
c) 1000 euro (geldopname op 18 december 2015)
althans (telkens) een hoeveelheid geld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het impliciet primair ten laste gelegde gewoontewitwassen gevorderd. De tenlastelegging bevat een kennelijke verschrijving in die zin dat de periode dient te worden gelezen als 11 november 2015 tot en met 7 januari 2016.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van het onderzoek Chryseis, een onderzoek naar grootschalige acquisitiefraude gepleegd binnen heel Nederland. Aanleiding voor dit onderzoek waren de onderzoeken Archird en Eudora, waarbij laatstgenoemde ook was gericht op acquisitiefraude en waarin verdachte [medeverdachte], de hoofdverdachte in het onderzoek Chryseis, in beeld kwam bij de politie. Het onderzoek heeft zich vervolgens gericht op de activiteiten van deze hoofdverdachte op het gebied van acquisitiefraude.
Het dossier bevat meer dan vijftig aangiftes uit het hele land (en een aangifte uit België) van (pogingen tot) oplichting. Aangevers verklaren dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Uit de aangiftes blijkt dat de man in veel gevallen een soortgelijke werkwijze hanteerde en aan de aangevers een vergelijkbaar verhaal vertelde. Hij nam daarbij een valse naam en hoedanigheid aan om het vertrouwen van de aangevers te winnen. Veel aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken duizenden euro’s overgeboekt. In enkele gevallen wist de bank te voorkomen dat het geld in handen van de dader(s) belandde, maar in de meeste gevallen werden de geldbedragen direct na de overboeking bij een pinautomaat gepind.
Binnen het onderzoek zijn meerdere personen als verdachte aangemerkt. Volgens het politieonderzoek hebben zij – in meer of mindere mate – met elkaar samengewerkt en daarbij een rol vervuld als oplichter, opdrachtgever, tussenpersoon of katvanger in die zin dat zij hun bankrekening en/of bankpas met pincode ter beschikking hebben gesteld. Verdachte
[verdachte] wordt ervan verdacht geld te hebben witgewassen door meerdere malen het van oplichting afkomstige geld te pinnen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het impliciet primair ten laste gelegde gewoontewitwassen wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Aangever [slachtoffer 1] (sub a) heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 11 november 2015. [1] De rechtbank heeft bij vonnis van heden verdachte [medeverdachte] veroordeeld voor (onder meer) oplichting van aangever [slachtoffer 1] en daarbij bewezenverklaard dat [slachtoffer 1] op
11 november 2015 door [medeverdachte] door gebruikmaking van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van in totaal 12.000 euro.
Blijkens de aangifte van [slachtoffer 1] is zij omstreeks 11:45 uur gebeld en heeft zij tijdens het daarop volgende telefoongesprek vier keer 3.000 euro overgemaakt naar verschillende bankrekeningen, waaronder naar rekeningnummer [nummer].
Uit de transactiegegevens van deze bankrekening, de camerabeelden van de geldautomaat en politie-observaties blijkt dat verdachte op 11 november 2015 om 12:32:19 uur bij een geldautomaat aan de Oosterhamrikkade 76 te Groningen van genoemde bankrekening 500 euro heeft gepind. [2] Uit de transactiegegevens en politie-observaties blijkt dat verdachte even later om 12:39:06 uur bij een geldautomaat aan de Oude Ebbingestraat 66 te Groningen van genoemde bankrekening 250 euro heeft gepind. [3] De rechtbank stelt vast dat de tijden van de pintransacties aansluiten op de tijd waarop [slachtoffer 1] is gebeld door [medeverdachte]. Voorts is uit de politie-observaties gebleken dat verdachte die dag ten tijde van de pintransacties in gezelschap was van [medeverdachte], die zoals reeds is overwogen aangever [slachtoffer 1] heeft opgelicht.
Aangever [slachtoffer 2] (sub b) heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 7 januari 2016. [4] De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] door gebruikmaking van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van 3.844,86 euro. Aangever heeft dit geldbedrag overgeboekt op de bankrekening met nummer [nummer]. Blijkens de transactiegegevens is op 7 januari 2016 om 16:13 uur aan de Grote Markt 23 te Groningen 500 euro gepind van dit deze bankrekening. [5] In het dossier bevindt zich op pagina 3215 een foto van de man die deze pintransactie heeft verricht. [6] Elders in het dossier, te weten op pagina 3357-3360, bevinden zich foto’s van verdachte van een andere pintransactie. [7] De personen op de foto’s tonen een grote mate van overeenkomst qua gezicht en kleding. Beiden dragen een muts met daarover een capuchon en beiden dragen dezelfde jas op dezelfde wijze, met in de borstzak een op een mobiele telefoon gelijkend voorwerp die daar op dezelfde wijze uitsteekt, met op die borstzak een knoop op dezelfde plek. De rechtbank stelt op basis daarvan vast dat de persoon op pagina 3215 verdachte is en dat hij degene is geweest die op 7 oktober 2016 om 16:13 uur 500 euro heeft gepind van voornoemde bankrekening.
Aangever [slachtoffer 3] (sub c) heeft aangifte gedaan van oplichting gepleegd op 18 december 2015 [8] . De rechtbank heeft bij vonnis van heden verdachte [medeverdachte] veroordeeld voor (onder meer) oplichting van aangever [slachtoffer 3] en daarbij bewezenverklaard dat [slachtoffer 3] op
18 december 2015 door [medeverdachte] door gebruikmaking van een valse naam, een valse hoedanigheid en een samenweefsel van verdichtsels is bewogen tot de afgifte van in totaal 11.444,86 euro. Blijkens de aangifte heeft [slachtoffer 3] op 18 december 2015 omstreeks 14:00 uur drie betalingen gedaan naar verschillende bankrekeningen, waaronder een betaling van 3.972,43 euro naar bankrekening [nummer]. Uit de camerabeelden van de geldautomaat en de transactiegegevens blijkt dat verdachte op die 18 december 2015 om 14:51:08 uur van voornoemde bankrekening 1000 euro heeft gepind. [9]
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte vier keer een geldbedrag heeft gepind met bankpassen van anderen, telkens kort nadat op de desbetreffende bankrekeningen geld was gestort dat van door [medeverdachte] gepleegde oplichtingen afkomstig was, waarbij verdachte ten tijde van de pintransacties op 11 november 2015 in gezelschap was van [medeverdachte]. Verdachte heeft daar geen verklaring voor gegeven. Gelet op deze omstandigheden en gelet op het tijdsverloop, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte op zijn minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het door hem gepinde geld uit misdrijf afkomstig was. Aangezien verdachte gedurende een periode van meer twee maanden meermalen uit misdrijf afkomstige goederen heeft verworven, acht de rechtbank bewezen dat verdachte van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt. Aldus acht de rechtbank het impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht niet bewezen dat er bij het opzetwitwassen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander en zal verdachte om die reden van het onderdeel medeplegen in de tenlastelegging vrijspreken.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het impliciet primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 november 2015 tot en met 7 januari 2016, te Groningen en/of elders in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft verdachte meermalen een voorwerp verworven en voorhanden gehad, zijnde die voorwerpen
a. a) 500 euro en 250 euro (geldopnames op 11 november 2015), en
b) 500 euro (geldopname op 7 januari 2016), en
c) 1000 euro (geldopname op 18 december 2015),
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
impliciet primair: gewoontewitwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het impliciet primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie en de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen door in een periode van twee maanden vier keer een geldbedrag van in totaal 2.250 euro te pinnen, terwijl hij wist dat dit geld uit misdrijf afkomstig was. Hierbij heeft hij geen rekening gehouden met de schadelijke gevolgen voor anderen en op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen.
Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van witwasgelden heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor meerdere (ernstige) vermogensfeiten. De rechtbank heeft daarbij tevens rekening gehouden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde, de justitiële documentatie van verdachte en het feit dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen, als straf oplegging van onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming aangewezen.
Bij de hoogte van deze straf heeft er rechtbank in strafverminderende zin rekening gehouden met het tijdsverloop van de strafprocedure.
Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de eventuele uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.
Mrs. H.H.A. Fransen en M.T. Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.A-002, aangifte [slachtoffer 1], pagina 2712.
2.AH-024, bevindingen m.b.t. camerabeelden, logrolgegevens, transactiegegevens, tapgesprekken, pagina 862-865; TTI-005, bevindingen observatieteam d.d. 11-11-2015, pagina 1842.
3.AH-024, bevindingen m.b.t. camerabeelden, logrolgegevens, transactiegegevens, tapgesprekken, pagina 862-865; TTI-005, bevindingen observatieteam d.d. 11-11-2015, pagina 1842.
4.Aangifte [slachtoffer 2], pagina 3200-3203.
5.AH-030, proces-verbaal relaas, pagina 3213-3214.
6.AH-030, proces-verbaal relaas, pagina 3215.
7.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 3355-3360.
8.A-040, aangifte [slachtoffer 3], pagina 3372-3373.
9.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 3355.