ECLI:NL:RBNNE:2018:4275

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
18/830430-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen in het kader van telefonische acquisitiefraude

Op 19 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van gewoontewitwassen. De zaak is een onderdeel van het onderzoek Eudora, dat in 2014 is gestart naar acquisitiefraude. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een bankrekening ter beschikking gesteld voor het ontvangen van crimineel geld, dat vervolgens meerdere keren werd gepind en overgedragen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bewust de mogelijkheid heeft genegeerd dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak is gedaan na de terechtzittingen op 10 september en 8 oktober 2018, waarbij de officier van justitie veroordeling voor het primair ten laste gelegde heeft gevorderd. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, en sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830430-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Z-O, Evertsoord Ter Peel BB/ZBB.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
10 september 2018 en 8 oktober 2018. Ter terechtzitting van 10 september 2018 is verschenen de niet-bepaaldelijk gemachtigde raadsvrouw mr. J.G. Oolderink.
Tegen de niet verschenen verdachte is verstek verleend.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de periode
van 1 september 2013 tot en met 1 februari 2014, te
Scharendijke en/of Reek en/of Voorst en/of Haulerwijk en/of Tubbergen en/of
Enter en/of Beilen en/of Hoogeveen, in elk geval in Nederland,
meermalen (op verschillende tijdstippen), althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen,
(van) een of meer voorwerp(en), te weten
(telkens) een hoeveelheid geld, zijnde (in totaal) 32.166,18 euro,
in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad (op een of meer bankrekeningen ter
beschikking van verdachte) en/of overgedragen (aan [medeverdachte 1]) en/of omgezet
(door besteding anderszins)
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist, althans redeljkerwijs moest vermoeden, dat dat/die
voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
was/waren uit enig misdrijf,
en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] (op verschillende tijdstippen) in of omstreeks de
periode van 1 september 2013 tot en met 1 februari 2014, te
Scharendijke en/of Reek en/of Voorst en/of Haulerwijk en/of Tubbergen en/of
Enter en/of Beilen en/of Hoogeveen, in elk geval in Nederland,
meermalen (op verschillende tijdstippen), althans eenmaal, (telkens)
tezamen en in vereniging met elkaar, althans alleen,
(van) een of meer voorwerp(en), te weten
(telkens) een hoeveelheid geld, zijnde (in totaal) 32.166,18 euro,
in elk geval een hoeveelheid geld,
heeft verworven en/of voorhanden gehad t op een of meer bankrekeningen ter
beschikking van die [medeverdachte 2]) en/of overgedragen (aan [medeverdachte 1]) en/of omgezet (door
besteding anderszins)
althans gebruik heeft gemaakt,
terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] wist(en), althans redeljkerwijs moest(en)
vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
en van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte toen daar (telkens)
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen
en/of inlichtingen heeft verschaft,
door (telkens) opzettelijk,
- al dan niet op verzoek van die [medeverdachte 1], die [medeverdachte 2] te benaderen en/of
toestemming te vragen om de naam en/of de bankrekeningnummer(s) van die [medeverdachte 2]
aan die [medeverdachte 1] of een ander te geven, en/of
- die [medeverdachte 2] te vragen om als (plaatsvervangend en/of verhullend)
rekeninghouder en/of geldkoerier op te treden, en/of
- aan die [medeverdachte 2] door te geven indien er (van enig misdrijf afkomstig) geld op
de bankrekeningnummer(s) van die [medeverdachte 2] was gestort, en/of
- ( meermalen) gezegd dat die [medeverdachte 2] dat geld (direct) moest opnemen en contant
aan die [medeverdachte 1] diende te overhandigen, en/of
- ten behoeve van die [medeverdachte 2] hem (meermalen) daartoe naar een
ontmoetingsplaats heeft gebracht, en/of
- ( aldus) die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] te helpen als tussenpersoon en/of bij het
snel wegsluizen/verbergen van dat geld.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.
Oordeel van de rechtbank
Inleiding
Deze zaak is een onderdeel van het resultaat van het onderzoek Eudora, een onderzoek uit 2014 naar acquisitiefraude. Het dossier bevat zeven aangiftes uit het hele land van (pogingen tot) oplichting. Aangevers hebben verklaard dat zij zijn gebeld door een man die hen onder valse voorwendselen heeft bewogen of proberen te bewegen tot het overboeken van geld via internetbankieren. Vier aangevers hebben op instructie van de man tijdens de telefoongesprekken daadwerkelijk geld overgeboekt, in totaal ongeveer 32.000 euro. Uit het onderzoek is gebleken dat de bankrekeningen waarop de gelden zijn overgeboekt, op naam stonden van medeverdachte [medeverdachte 2]. Verdachte [verdachte] is in beeld gekomen bij de politie door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij samen met verdachte [verdachte] de gestorte gelden heeft opgenomen en vervolgens heeft overgedragen aan een ander. Verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] worden ervan verdacht samen met een ander of anderen geld te hebben witgewassen.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde, medeplegen van gewoontewitwassen, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
In het dossier bevinden zich de aangiftes van oplichting van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. [1] Uit deze aangiftes blijkt dat zij zijn gebeld door een man die zich voordeed als een medewerker van een advocatenkantoor, een (justitieel) incassobureau of een gerechtsdeurwaarderskantoor, die vertelde dat zij direct een nog een openstaande rekening van de telefoongids of bedrijvengids moesten betalen. De aangevers hebben onder die valse voorwendselen geld overgemaakt op betaalrekeningen die, zo bleek later, op naam stonden van medeverdachte [medeverdachte 2]. De rechtbank acht hiermee bewezen dat de van de aangevers afkomstige geldbedragen op de bankrekeningen van [medeverdachte 2], van oplichting afkomstig zijn.
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij door verdachte [verdachte] is benaderd met de vraag of hij zijn bankrekening ter beschikking wilde stellen voor een bedrijf dat zich bezighield met de verkoop van internetreclame, zodat op zijn bankrekening geld kon worden gestort. [2] [medeverdachte 2] en [verdachte] zouden ieder 10% van het gestorte bedrag krijgen. [3] [medeverdachte 2] heeft gehoor gegeven aan dit verzoek van [verdachte] en heeft zijn bankrekeningnummer aan haar doorgegeven. [4] [medeverdachte 2] heeft tevens verklaard dat hij samen met [verdachte] het door aangevers gestorte geld heeft gepind bij pinautomaten in Assen, Beilen en Hoogeveen, dat [verdachte] en zij daarvoor een beloning van 10% hebben ontvangen en dat hij samen met [verdachte] het geldbedrag minus hun beloning heeft overgedragen aan een persoon die [verdachte] ‘[naam]’ noemde. [5] Deze verklaring strookt met de verklaring van [verdachte] dat zij met [medeverdachte 2] op pad is geweest naar Assen, Beilen en Hoogeveen toen hij contant geld moest wegbrengen [6] en met haar verklaring dat een persoon die zij ‘[naam]’ noemt – en die zij herkent van een foto waarop verdachte [medeverdachte 1] is afgebeeld [7] – een keer geld van hen heeft aangenomen. [8]
[medeverdachte 2] heeft verder verklaard dat [verdachte] werd gebeld door ‘[naam]’ als ze “aan de gang gingen”. Als er geld werd overgemaakt, belde [verdachte] naar [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] hield dan de bankrekening in de gaten en als het geld werd overgemaakt, pinde hij dat samen met [verdachte]. Bij de eerste geldoverdracht, bij het treinstation in Hoogeveen, heeft [verdachte] vanuit de auto door een geopend raam een envelop met geld afgegeven aan ‘[naam]’. [9] Bij de tweede geldoverdracht, die plaatsvond bij de McDonalds in Assen, is een oom van ‘[naam]’ achterin de auto bij [medeverdachte 2] en [verdachte] gestapt en heeft [verdachte] de envelop met geld aan die oom gegeven, waarna deze direct is weggegaan. Bij de derde geldoverdracht zijn [medeverdachte 2] en [verdachte] naar het casino in Beilen gegaan. Eerst heeft [medeverdachte 2] in het casino 2.500 euro gepind [10] , waarna [verdachte] en [medeverdachte 2] naar buiten zijn gelopen. Daar heeft [verdachte] bij [naam] in de auto op de parkeerplaats bij het casino het geld aan hem overhandigd. [11] Vervolgens is ‘[naam]’ met de auto vertrokken en zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] samen in een auto vertrokken.
De rechtbank acht op basis van het voorgaande bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 2] samen het door aangevers gestorte geld in contanten hebben opgenomen bij verschillende pinautomaten en dat zij dit geld – minus een beloning – samen hebben weggebracht en overgedragen aan verdachte [medeverdachte 1]. Om dit te bewerkstelligen hebben zij diverse keren onderling contact gehad en zijn met ‘[naam]’ afspraken gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte 2] en [verdachte] op deze wijze bewust en nauw hebben samengewerkt bij het verwerven, het voorhanden hebben en het overdragen van het van oplichting afkomstige geld.
Over de vraag of verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft aan een ander, te weten [medeverdachte 2], gevraagd zijn bankrekening en naam ter beschikking te stellen voor een bedrijf dat zich bezighoudt met internetreclame, zonder dat zij verder iets afwist van de activiteiten van dit bedrijf. Tevens heeft verdachte een beloning ontvangen, zonder daarvoor werkzaamheden te verrichten. Daarnaast heeft verdachte samen met [medeverdachte 2] op openbare parkeerplaatsen, geld in een envelop afgegeven aan een man die zij niet kende, onder andere via een geopend raam vanuit een auto. Weliswaar heeft verdachte verklaard dat zij zich er niet bewust van was dat mensen werden opgelicht, maar gelet op voornoemde bijzondere omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de ogen heeft gesloten voor de zeer reële mogelijkheid dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op verschillende tijdstippen in de periode van 1 december 2013 tot en met
1 februari 2014, in Nederland, meermalen op verschillende tijdstippen, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten telkens een hoeveelheid geld, heeft verworven en voorhanden gehad en/of overgedragen (aan [medeverdachte 1]), terwijl zij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf, en zij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
primair: medeplegen van gewoontewitwassen.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis indien de werkstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd, en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen van geld. Zij heeft ervoor gezorgd dat een ander zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld voor het ontvangen van crimineel geld. Vervolgens heeft zij samen met die persoon meerdere keren het criminele geld dat op die bankrekening was gestort gepind en overgedragen. Verdachte heeft hierbij een belangrijke rol vervuld. Zij heeft zich kennelijk laten leiden door snel en eenvoudig financieel gewin, zonder daarbij rekening te houden met de schadelijke gevolgen van haar handelen voor anderen.
Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van witwasgelden heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen. Echter, wegens het ruime tijdsverloop van de strafprocedure, het feit dat de bewezenverklaarde feiten meer dan vier jaren geleden zijn gepleegd, alsmede gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, zal de rechtbank aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 63, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. H.H.A. Fransen en
mr. C.H. Beuker, rechters, bijgestaan door mr. M.T. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.
Mrs. H.H.A. Fransen en M.T. Bos zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Aangifte zaak 2, [slachtoffer 1], pagina 30 e.v. dossier Eudora;
2.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 296.
3.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 297.
4.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 298.
5.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 297-299.
6.Verklaring verdachte [verdachte], pagina 369 dossier Eudora.
7.Verklaring [verdachte], pagina 418 dossier Eudora.
8.Verklaring verdachte [verdachte], pagina 376 dossier Eudora.
9.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 300.
10.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 300.
11.Verklaring verdachte [medeverdachte 2], pagina 301.