ECLI:NL:RBNNE:2018:427

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
18/830273-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichting en vernielingzaak na NFI-onderzoek

Op 9 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting en vernieling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van beide tenlasteleggingen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 2 februari 2018, waarbij de verdachte aanwezig was en werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. R.F.M. Mullaart. Het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk stichten van brand in de periode van 23 tot en met 24 juli 2017 in Groningen, waarbij de verdachte open vuur in contact zou hebben gebracht met de voordeur van een woning. Daarnaast was er een subsidiaire beschuldiging van vernieling van de voordeur en de houten platen die aan de voordeur waren gemonteerd. De officier van justitie vorderde vrijspraak van de brandstichting, onderbouwd door een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat aangaf dat de gebruikte middelen niet tot een zichzelf voortzettende brand konden leiden.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor zowel de brandstichting als de vernieling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend schuldig kon worden bevonden aan de primair ten laste gelegde brandstichting, omdat de brandproeven van het NFI aantoonden dat de houten platen niet in brand konden vliegen. Evenzo werd de subsidiaire vernieling niet bewezen geacht, omdat de verdachte de platen had aangetast in een poging om zijn woning weer te betreden, en er geen sprake was van wederrechtelijke vernieling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830273-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te Vught PPC.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 februari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.F.M. Mullaart, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2017 tot en met 24 juli 2017 te
Groningen, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open
vuur in aanraking te brengen met de voordeur van de woning, gelegen aan de
[straatnaam] te Groningen en/of met de aan de voornoemde voordeur
gemonteerde houten pla(a)t(en), althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan genoemde voordeur en/of houten pla(a)t(en) geheel of
gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan: - gemeen gevaar voor de genoemde voordeur en/of woning en/of de zich daarin bevindende goederen en/of voor de aangrenzende/belendende woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of - levensgevaar voor de zich in de nabijheid bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of - gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de nabijheid bevindend(e) perso(o)n(en), in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 23 juli 2017 tot en met 24 juli 2017 te Groningen opzettelijk en wederrechtelijk de voordeur van de woning gelegen aan de [straatnaam] te Groningen en/of met de aan de voordeur gemonteerde houden pla(a)t(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) is gebleken dat de betreffende houten plaat met de vlam van een waxinelichtje of gasaansteker niet tot een zichzelf voortzettende brand kon worden gebracht, zodat het feitelijk niet mogelijk is gebleken om brand te stichten. De officier van justitie heeft bewezen verklaring van de subsidiair ten laste gelegde vernieling gevorderd. Naar het oordeel van de officier van justitie kan vernieling bewezen worden, nu verdachte - door de platen in contact te brengen met vuur - het opzet had op de vernieling van die platen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat zich volgens de rapportage van het NFI geen voorzettende brand kon ontwikkelen. Er was daarom geen sprake van een deugdelijk middel noch van gemeen gevaar voor goederen en/of personen. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde vernieling heeft de raadsman ook vrijspraak bepleit, omdat het opzet hiertoe bij verdachte niet aanwezig was. En de platen uiteindelijk ook niet zijn vernield of onbruikbaar zijn gemaakt nu ze voor het doel waarvoor ze door de woningbouwvereniging zijn gebruikt, zijn hergebruikt.
Oordeel van de rechtbank
ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de door het NFI uitgevoerde brandproeven blijkt dat de houten platen met een gasaansteker en waxinelichtje, zoals door verdachte gebruikt, niet tot een zichzelf voortzettende brand konden worden gebracht.
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde vernieling evenmin wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken. Verdachte heeft geprobeerd de houten platen - die, nadat de politie zijn voordeur had ingeramd, door de woningcorporatie zijn gebruikt om de deur af te dichten - te verwijderen teneinde zijn huurwoning binnen te kunnen gaan. Hoewel enkele platen daarbij (aldus de aangifte) enigszins zijn aangetast is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden geen sprake is van wederrechtelijke vernieling/beschadiging van de platen.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.J.B. Holsink, voorzitter, M.B.W. Venema en C. Krijger, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 februari 2018.
Mr. Krijger is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.