ECLI:NL:RBNNE:2018:4249

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
18.034438-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldverklaring van verdachte voor mishandeling van ouders en bedreiging van politieagente, zonder strafoplegging

Op 23 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van zijn ouders en bedreiging van een politieagente. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 20 januari 2017 in Coevorden zijn vader heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te slaan en zijn moeder met een schep tegen de rug te slaan. Daarnaast heeft hij een politieagente bedreigd met verkrachting en moord. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan deze feiten, maar heeft besloten geen straf of maatregel op te leggen. De rechtbank oordeelde dat er in privaatrechtelijk kader voldoende hulp was geboden aan de verdachte, en dat een voorwaardelijke gevangenisstraf weinig zou toevoegen aan de geboden hulp. De officier van justitie had gevorderd om de verdachte een gevangenisstraf van zes maanden op te leggen, maar de rechtbank oordeelde dat de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan ernstige psychiatrische problematiek, een belangrijke factor was in de beslissing om geen straf op te leggen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat niet was aangetoond dat de benadeelde partij psychische schade had geleden door de bewezen verklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18.034438-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 23 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.R. Maarsingh, advocaat te Deventer.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Coevorden zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen;
2
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Coevorden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een schep/schop tegen de rug (ter hoogte van de nier(en)) heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Coevorden zijn moeder, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar met een schep/schop tegen de rug (ter hoogte van de nier(en)) te slaan;
3
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Coevorden [slachtoffer 3] heeft bedreigd met
- verkrachting, en/of
- feitelijke aanranding van de eerbaarheid, en/of
- enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Mooi, dan neuk ik je eerst keihard en daarna vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4
hij op of omstreeks 21 januari 2017 te Emmen, in ieder geval in Nederland, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten
het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of methamfetamine en/of methylfenidaat,in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of methamfetamine en/of methylfenidaat, zijnde amfetamine en/of methamfetamine en/of methylfenidaat een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen laboratoriumapparatuur en/of (scheikundige) literatuur en/of chemicaliën, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie

De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet tot vervolging van verdachte had moeten overgaan. De ouders van verdachte hebben met hun aangiftes willen bereiken dat verdachte zo de noodzakelijk geachte hulp zou worden geboden.
De officier van justitie heeft in feite ook voor die weg gekozen door een verzoek tot verlenging van de inbewaringstelling in het kader van de BOPZ in te dienen dat door de rechtbank is toegewezen. Daarna heeft verdachte met een Rechterlijke Machtiging verbleven in de FPK in Assen.
Naar het standpunt van de raadsman dient de vervolging van verdachte geen enkel beschermd belang. Daarmee heeft de vervolging geen toegevoegde waarde. De officier van justitie had kunnen volstaan met een sepotbeslissing.
De officier van justitie heeft aangegeven dat tot vervolging van verdachte is overgegaan uit oogpunt van preventie omdat verdachte strafbare feiten heeft gepleegd. Daarmee wordt een beschermd belang gediend. De vervolging van verdachte en de op te leggen straf dienen mede om recidive te voorkomen en om hulp voor verdachte te organiseren.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit artikel 167 lid 1 Sv volgt dat aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. Die vervolgingsbeslissing leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Naar het oordeel van de rechtbank is in deze zaak geen sprake van een uitzonderlijk geval op grond waarvan niet tot vervolging had behoren te worden overgegaan.
Dat aangifte wordt gedaan met de intentie om op die wijze hulp voor verdachte van de grond te krijgen hoeft niet te leiden tot een sepotbeslissing.
De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.

Boordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde kan worden bewezen. De officier van justitie heeft daarbij verwezen naar de aangiften, de getuigenverklaring en de medische verklaring. Niet is gebleken dat de mishandeling van de moeder van verdachte van dusdanige aard was dat het is te kwalificeren als een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet daarom van feit 2 primair worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 3 aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat er sprake was van vrees dat verdachte uitvoering zou geven aan de bedreiging.
Aangeefster wist op het moment dat zij naar de melding ging dat er sprake was van een verward persoon. De door verdachte geuite woorden had aangeefster in dat licht moeten opvatten en zij had moeten concluderen dat verdachte daaraan geen uitvoering zou geven.
Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsman aangegeven dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde apparatuur, literatuur en chemicaliën niet op 21 januari 2017 voorhanden kan hebben gehad omdat hij op die datum gedetineerd was. Verdachte had op die datum geen beschikkingsmacht over die goederen.
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de feiten 1 en 2.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank acht de medische verklaring omtrent het letsel van de moeder van verdachte onvoldoende om aan te nemen dat het slaan met de schep tot zwaar lichamelijk zou kunnen hebben geleid.
De overige ten laste gelegde feiten acht de rechtbank bewezen op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen.
Uit de aangifte van [slachtoffer 3] (feit 3) blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat bij haar op het moment dat verdachte haar bedreigde, de vrees ontstond dat verdachte aan die bedreiging uitvoering zou geven indien hij daartoe de kans zou hebben.
De rechtbank acht ook bewezen dat verdachte de onder feit 4 genoemde goederen op 21 januari 2017 in zijn woning beschikbaar had en daar zeggenschap over had. Dat verdachte
op die datum niet in zijn woning was omdat hij gedetineerd was doet geen afbreuk aan de zeggenschap over die goederen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2017, opgenomen op pagina 26 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017041118 d.d. 18 februari 2017, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Het betreft mijn zoon [verdachte].
Vandaag 20 januari 2017 zagen mijn vrouw en ik dat [verdachte] er aan kwam rijden bij onze woning in Coevorden.
Ik zag dat [verdachte] steeds kwader werd en opeens ging hij voor mij staan in een bokshouding.
Ik dacht dat [verdachte] mij nooit zou slaan, maar dat had ik mis. De vuistslagen waren gericht op mijn hoofd. De eerste 2 vuistslagen kon ik nog weren maar de klappen daarop werd ik geraakt tegen mijn hoofd. Ik kreeg een aantal klappen boven op mijn hoofd en een klap onder mijn rechter oog. De klappen die ik kreeg deden mij pijn, tevens had ik een branderig gevoel onder mijn rechter oog waar ik was geraakt. Ook dit voelde pijnlijk aan.
Op een gegeven moment hoorde ik mijn vrouw schreeuwen. Ik wilde naar buiten gaan en ik zag dat mijn vrouw naar binnen kwam en overstuur was. Ze vertelde mij dat ze door [verdachte] was geslagen met een schep op haar heup en rug.
Opmerking verbalisant: Tijdens het verhoor heeft aangever meerdere sneetjes op zijn hoofd met restjes bloed. Tevens had aangever een opgezwollen plek onder zijn rechteroog welke rood van kleur was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2017, opgenomen op pagina 64 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik dacht dat ik rond een uur of drie vandaag weer terug was bij de woning. Ik zag [verdachte] op een stoel zitten bij zijn auto. Ik zag dat [verdachte] een schop naast zich had staan. Ik vroeg aan [verdachte] of hij druk aan het werk was geweest. [verdachte] zei: "Nee, ik heb papa geslagen.".
Ik zag dat mijn zoon [verdachte] op ons beiden af kwam. Ik zag dat [verdachte] een schop in zijn hand had.
Voordat ik er erg in had sloeg [verdachte] mij met de schop linksachter op de rug ter hoogte van mijn nieren. Ik voelde toen een hevige pijnscheut.
3. Een geneeskundige verklaring met betrekking tot [slachtoffer 2], op 25 januari 2017 opgemaakt en ondertekend door de arts (naam onleesbaar), opgenomen op pagina 70 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Linkerflank: scherp begrensde blauw/rode verkleuring over onderste deel van de ribben boog en onderrug. Drukpijn alhier.
Herstel: 2 weken.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 20 januari 2017, opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
Op 20 januari 2017, omstreeks 14.50 uur had ik vroege surveillance dienst in Coevorden.
De aangehouden man, [verdachte], werd achterin een politieauto gezet, teneinde hem over te brengen naar het bureau van politie te Emmen. Ik ging naast [verdachte] in de auto zitten teneinde hem te ondersteunen tijdens het transport. Ik heb toen [verdachte] de autogordel omgedaan. Op dat moment hoor ik dat [verdachte] aan mij vraagt of ik een vrouw ben. Enigszins verbaasd antwoord ik hier bevestigend op. Ik zag dat [verdachte] zijn hoofd omdraaide en in mijn richting keek. Ik zag dat hij grote "lege" en met verwilderde ogen naar mij keek. Ik hoorde toen dat hij tegen mij zei: "Mooi, dan neuk ik je eerst keihard en daarna vermoord ik je."
Ik merkte aan mijzelf dat ik schrok. Dit mede gezien zijn gezichtsuitdrukking/ uitlating en het voorval dat juist had plaatsgevonden. Ik was er op dat moment echt van overtuigd dat hij indien hij de kans had zijn woorden ten uitvoer zou brengen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal eerste bevindingen d.d. 30 april 2017, van de Nationale Politie, Landelijke Faciliteit Ontmantelen, opgenomen in een bijlage bij voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op zaterdag 21 januari 2017 werden op de locatie [straatnaam] te Emmen diverse chemicaliën ten behoeve van de illegale vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs aangetroffen.
Er is door ons een onderzoek ingesteld naar de aanwezige chemicaliën, precursoren en/of synthetische drugs op de bovengenoemde locatie.
Er zijn door ons diverse monsters genomen.
De monsters zijn op woensdag 1 februari 2017 aangeleverd bij de afdeling Verdovende Middelen van het Nederlands Forensisch Instituut.
In een boekenkast tegenover de aanrecht stond een aantal boeken welke betrekking hebben
op chemie.
Conclusie NFI (als bijlage bij het proces-verbaal gevoegd):
In het onderzoeksmateriaal zijn methylfenidaat en pseudo-efedrine aangetoond.
De combinatie van de onderzochte onderzoeksmaterialen wijst op de vervaardiging van
l-fenyl-2-nitropropeen uit benzaldehyde en nitroethaan met 1-butylamine als katalysator.
In relatie tot de productie van synthetische drugs is:
• 1-fenyl-2-nitropropeen een grondstof voor de vervaardiging van amfetamine of
benzylmethylketon (BMK);
• pseudo-efedrine een grondstof voor de vervaardiging van metamfetamine.
Methylfenidaat, amfetamine en metamfetamine zijn vermeld op lijst 1, behorende bij de
Opiumwet.
Interpretatie LFO:
In diverse ruimten in de woning en in de kelderbox werden hoeveelheden chemicaliën,
laboratoriumapparatuur en literatuur aangetroffen. De laboratoriumapparatuur was van
professionele kwaliteit. De chemicaliën waren veelal verpakt in 750 ml of 1 liter flessen.
Tevens werd een flesje met het opschrift ‘Marquis’ aangetroffen. ‘Marquis’ is een
kleurreactietest die wordt gebruikt voor het testen van o.a. amfetamine en MDMA.
Hoewel in de woning op het moment van onderzoek geen laboratoriumopstelling werd
aangetroffen zijn wel alle benodigdheden voor het produceren van precursoren en/of
synthetische drugs aangetroffen. De combinatie van aangetroffen chemicaliën en
(handgeschreven) aantekeningen bevestigt het vermoeden van kleinschalige productie van
precursoren en/of verdovende middelen. De chemicaliën die zijn aangetroffen, zijn geschikt
voor meerdere productieprocessen.
Voor de productie van amfetamine (speed) kunnen verschillende uitgangsstoffen gebruikt
worden. (IJs)azijnzuur (KI en B7) is nodig bij de productie via de phenylazijnzuur route,
benzaldehyde en nitroethaan (beiden B10) kunnen worden gebruikt voor de fenylnitropropeen route.
Kwik(II)Chloride (K3) kan gebruikt worden voor de productie van MDMA (XTC) of
methamfetamine met behulp van de aluminium amalgaan methode.
Efedrine (K5) is een grondstof voor het maken van methamfetamine.
De combinatie van zoutzuur (K3) en aceton (K1) past bij de kristallisatie van MDMA en methamfetamine. Zwavelzuur en methanol (beide 1) passen bij de kristallisatie van amfetamine.
Chemicaliën als methanol, wasbenzine, aceton en tolueen zijn algemene oplosmiddelen die in verschillende productieprocessen gebruikt kunnen worden.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1
hij op 20 januari 2017 te Coevorden zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, [slachtoffer 1], heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd te stompen;
2
hij op 20 januari 2017 te Coevorden zijn moeder, [slachtoffer 2], heeft mishandeld door haar met een schep/schop tegen de rug ter hoogte van de nieren te slaan;
3
hij op 20 januari 2017 te Coevorden [slachtoffer 3] heeft bedreigd met
- verkrachting, en
- enig misdrijf tegen het leven gericht,
door die [slachtoffer 3] dreigend de woorden toe te voegen: "Mooi, dan neuk ik je eerst keihard en daarna vermoord ik je";
4
hij op 21 januari 2017 te Emmen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken en verwerken van amfetamine en methamfetamine en methylfenidaat, zijnde amfetamine en methamfetamine en methylfenidaat middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I,
voor te bereiden, laboratoriumapparatuur en (scheikundige) literatuur en chemicaliën, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Mishandeling, begaan tegen zijn vader.
2. Mishandeling, begaan tegen zijn moeder.
3. Bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
4. Een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden, door voorwerpen en stoffen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken. Hoewel duidelijk is geworden dat er bij verdachte sprake is van ernstige psychiatrische problematiek, is niet gebleken dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaar-delijk, met een proeftijd van 3 jaren.
De officier van justitie heeft er in haar eis rekening mee gehouden dat de feiten aan verdachte in verminderde mate zijn toe te rekenen. De officier van justitie leidt de verminderde toerekenbaarheid af uit het dossier en de rapportages. Daaruit komt naar voren dat verdachte een kwetsbare persoon is die in feite geen hulp wil accepteren. De hulp die verdachte op dit moment in een min of meer dwingend kader middels de BOPZ-maatregel wordt geboden acht de officier van justitie voldoende om het recidiverisico in te perken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten verdachte niet kunnen worden toegerekend op grond van zijn geestestoestand. Uit de beschikking voortzetting van de inbewaringstelling blijkt immers dat verdachte een stoornis van de geestvermogens heeft.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. Met de huidige maatregel wordt de veiligheid van de maatschappij voldoende gewaarborgd en wordt het recidivegevaar voldoende ingeperkt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van na te noemen beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 20 januari 2017 in een verwarde toestand zijn vader en zijn moeder mishandeld. Verdachte heeft zijn vader een aantal malen tegen het hoofd gestompt en heeft zijn moeder met een schep tegen de rug geslagen.
Ook heeft verdachte op het moment dat hij zou worden overgebracht naar het politiebureau een agente bedreigd. Die bedreiging ervoer zij als dusdanig heftig dat zij verdachte niet meer wilde begeleiden naar het politiebureau.
De politie heeft de woning verdachte doorzocht en trof daar een grote hoeveelheid chemicaliën aan alsmede laboratoriumapparatuur en (chemie)literatuur. Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte met het aanwezig hebben van die spullen in staat was synthetische drugs te maken en bewezen is dat verdachte het maken van dergelijke drugs voorbereidde.
Het betreft ernstige en zeer ingrijpende feiten. De ouders van verdachte hebben angstige momenten doorstaan door het onvoorspelbare gedrag van verdachte. De vader van verdachte voelde zich zelfs gedwongen zichzelf op te sluiten in de woning nadat hij door zijn zoon was mishandeld. Ook het slaan met een schep van de moeder is zeer ernstig te noemen.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid om de mate van toerekenbaarheid te kunnen duiden.
In het dossier wordt door de politie beschreven hoe en in wat voor toestand zij verdachte op 20 januari 2017 aantroffen. Verdachte was dusdanig verward en agressief dat zij hem alleen onder controle konden brengen door pepperspray te gebruiken.
Uit het rapport van 8 mei 2018 naar aanleiding van een trajectconsult komt naar voren dat verdachte in de loop van de tijd (vanaf 2014) meerdere malen is opgenomen in het GGZ en in de forensische psychiatrie, iedere keer vanwege psychotische problematiek en verslaving. Op het moment van onderzoek geldt er een Rechterlijke Machtiging en wordt verdachte ambulant behandeld bij het FACT in Assen.
Als voorlopige diagnose wordt aangegeven dat er sprake is van een psychotische stoornis NAO (drug geïnduceerd dan wel schizofrenie).
Gelet hierop acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de bewezen verklaarde feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
De ouders van verdachte hebben met hun aangiftes willen bewerkstelligen dat verdachte de nodige hulp en begeleiding zou worden geboden. Daar is gevolg aan gegeven en verdachte staat nu onder begeleiding van het FACT-team. Die begeleiding is aan hem opgelegd op grond van een voorwaardelijke Rechterlijke Machtiging. De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat verdachte die hulp noodgedwongen accepteert om een hernieuwde opname te voorkomen.
Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen zal zij niet over gaan tot het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals de officier van justitie die heeft gevorderd.
In privaatrechtelijk kader is voldoende ondernomen om verdachte de nodige hulp te bieden en het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf voegt daar weinig aan toe. Dat leidt er toe dat de persoon van de verdachte aanleiding geeft om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr. De rechtbank zal aldus beslissen.

Inbeslaggenomen goederen

Onder verdachte is een grote hoeveelheid goederen in beslag genomen.
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van deze in beslag genomen goederen gevorderd. Nu de rechtbank toepassing geeft aan het bepaalde in artikel 9a Sr is verbeurd-verklaring niet aan de orde. Wel dienen de goederen die in beslag zijn genomen en die in relatie staan tot feit 4, kort gezegd de voorbereiding van het vervaardigen van synthetische drugs, te worden onttrokken aan het verkeer, daar dit goederen zijn als bedoeld in artikel 36c Sr.
De goederen genoemd op pagina 94 tot en met 96 van het dossier alsmede de handgeschreven aantekeningen vermeld op pagina 113 tot en met 122 van het dossier voor zover deze niet vallen onder de in de woonkamer van verdachte aangetroffen literatuur, worden op grond hiervan onttrokken aan het verkeer. Van de aan het verkeer te onttrekken goederen wordt een lijst aan dit vonnis gehecht.
De in beslag genomen computers dienen aan de verdachte te worden teruggegeven, evenals eventueel overige onder verdachte in beslag genomen goederen die niet op de aan dit vonnis gehechte lijst staan.
Namens verdachte is verzocht om een compensatie als bedoeld in artikel 33c, tweede lid Sr. met betrekking tot de in beslag genomen laboratoriumapparatuur.
De rechtbank is van oordeel dat van een situatie als bedoeld in artikel 33c Sr, tweede lid, te weten het onevenredig worden getroffen in zijn belangen, geen sprake is. Het gaat om door verdachte zelf, in verband met het begaan van een strafbaar feit, aangeschafte goederen met behulp waarvan synthetische drugs kunnen worden vervaardigd, terwijl verdachte wordt veroordeeld voor het voorbereiden van het vervaardigen van dergelijke drugs.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 200,-- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering toewijsbaar met oplegging van de schadever-goedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij geen vergoeding van immateriële schade toekomt omdat verdachte psychotisch was en de benadeelde partij daarvan op de hoogte was op het moment dat zij werd opgeroepen om naar verdachte toe te gaan. Zij wist dus wat zij zou kunnen verwachten.
Oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij heeft vergoeding van immateriële schade gevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit psychische klachten heeft gekregen hetgeen een vereiste is om in een situatie als deze met succes een beroep te kunnen doen op vergoeding van immateriële schade.
De vordering zal daarom worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9a, 36c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen goederen, vermeld op de lijst die aan dit vonnis is gehecht en hier als ingelast moet worden beschouwd.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen te weten:
- een laptop van het merk Emachines en
- een laptop van het merk Acer en
- eventuele goederen die niet op de lijst staan van de goederen die worden onttrokken aan het verkeer maar wel onder verdachte in beslag zijn genomen.
Ten aanzien van feit 3.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2018.