ECLI:NL:RBNNE:2018:423

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
18/830390-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor overval met vuurwapen en poging daartoe met terbeschikkingstelling

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. De man was schuldig bevonden aan het plegen van een overval op een winkel en een poging daartoe, waarbij hij dreigde met een vuurwapen. Tijdens zijn vlucht toonde hij ook een vuurwapen aan een voorbijganger die hem probeerde tegen te houden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 1992 en thans gedetineerd in PI Leeuwarden, zich schuldig had gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder afpersing en bedreiging met geweld. De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van de verdachte en aangiften van de slachtoffers. De rechtbank hield rekening met de geestelijke gezondheid van de verdachte, die lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, en concludeerde dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde de maatregel van terbeschikkingstelling op, omdat de veiligheid van anderen in het geding was. De vorderingen van benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers en benadeelde bedrijven. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en stelde voorwaarden aan de terbeschikkingstelling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830390-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 8 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.M. Steller, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 oktober 2016, in de gemeente Groningen, met het oogmerk
om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1], althans een medewerkster van [benadeeld bedrijf 1],
heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeeld bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte een winkel van [benadeeld bedrijf 1],
waar die [slachtoffer 1] werkzaam was, naar binnen is gegaan en/of (vervolgens) een
vuurwapen heeft getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer 1] en/of (daarbij)
die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "geef me geld" en/of "ik wil geld",
althans woorden van gelijke strekking en/of aard;
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2016, in de gemeente Groningen, ter uitvoering
van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 3], althans een medewerkster van [benadeeld bedrijf 2], te dwingen
tot de afgifte van geld, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [benadeeld bedrijf 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, - de winkel van [benadeeld bedrijf 2] naar binnen is gegaan, en/of - een vuurwapen heeft getoond aan en/of gericht op die [slachtoffer 3], en/of - (daarbij) die [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 27 oktober 2016, in de gemeente Groningen, [slachtoffer 4]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan en/of
gericht op die Kuiper;
4.
hij in of omstreeks de periode van 20 oktober 2016 tot en met 29 oktober
2016, in elk geval op of omstreeks 29 oktober 2016, in de gemeente Groningen,
een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch gaspistool (merk
Umarex), voorhanden heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd. De periode ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde kan worden gewijzigd in 26 tot en met 29 oktober 2016.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft hij de rechtbank verzocht de ten laste gelegde periode te verkorten, zoals de officier van justitie heeft aangegeven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van de hierna onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 21 oktober 2016, opgenomen op pagina 46 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2016300483 / 2016306852 / 2016306864 d.d. 30 november 2016, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 27 oktober 2016, opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3].
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 28 oktober 2016, opgenomen op pagina 38 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4].

Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:

1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek vuurwapen d.d. 22 november 2016, opgenomen op pagina 164 e.v. van het voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 20 oktober 2016 in de gemeente Groningen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan [benadeeld bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte een winkel van [benadeeld bedrijf 1], waar die [slachtoffer 1] werkzaam was, naar binnen is gegaan en vervolgens een vuurwapen heeft gericht op die
[slachtoffer 1] en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "geef me geld" en "ik wil geld";
2.
hij op 27 oktober 2016 in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] te dwingen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [benadeeld bedrijf 2], de winkel van [benadeeld bedrijf 2] naar binnen is gegaan en een vuurwapen heeft gericht op die [slachtoffer 3] en daarbij die [slachtoffer 3] de woorden heeft toegevoegd: "Ik wil geld", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 27 oktober 2016 in de gemeente Groningen [slachtoffer 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een vuurwapen getoond aan die Kuiper;
4.
hij in de periode van 26 oktober 2016 tot en met 29 oktober 2016 in de gemeente Groningen
een wapen van categorie III, te weten een semi automatisch gaspistool (merk Umarex), voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Afpersing
2. Poging tot afpersing
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
4. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering en motivering van de op te leggen maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, alsmede dat verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd met voorwaarden zoals deze door de reclassering in haar rapport van 23 november 2017 zijn geformuleerd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie. Ten aanzien van de voorwaarden, zoals de reclassering deze heeft geformuleerd, heeft hij de rechtbank verzocht om het verbod op het gebruik van cannabis niet op te nemen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een overval op een winkel en een poging daartoe. Hierbij heeft hij gedreigd met een vuurwapen. Voorts heeft hij tijdens zijn vlucht na de poging tot de overval dreigend een vuurwapen getoond aan een voorbijganger die hem het vluchten trachtte te beletten. Verdachte heeft zich bij deze overvallen laten leiden door financieel gewin en heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevolgen die slachtoffers van een dergelijke overvallen (kunnen) ondervinden. Zulke overvallen zijn zeer bedreigend voor slachtoffers. Ook nemen als gevolg van dergelijke geweldsdelicten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij in het algemeen toe. Dit zijn ernstige feiten, waarvoor, mede gelet op de door de rechtbank gehanteerde LOVS-oriëntatiepunten en de omstandigheid dat verdachte eerder wegens soortgelijke feiten is veroordeeld, in beginsel een gevangenisstraf van meerdere jaren op zijn plaats is.
De rechtbank heeft echter ook het onderzoek naar de geestvermogen van verdachte d.d. 26 september 2017, opgemaakt door D.I. Kuijpers, psychiater, en door E.J. Muller, klinisch psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum in aanmerking genomen. De conclusie in het daarvan opgemaakte rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde en antisociale trekken. Zijn basisvertrouwen is door vroege en structurele onveiligheid en ambivalentie beschadigd geraakt, zowel binnen het gezin waartoe hij behoorde als later in de hulpverlening. Zijn basiswantrouwen gaat samen met een gebrekkige zelfcontrole en verhoogde impulsiviteit. Verdachte trekt op grond van onvolledige informatie al snel (negatieve) conclusies en de emoties die dit oproept worden niet juist door hem (h)erkend. Zijn intrinsieke motivatie om het anders te doen en een 'normaal' leven op te bouwen (wat hij in feite juist heel graag wil) valt op die momenten weg. Zijn (misschien wat beperkte) normbesef wordt op die momenten overschaduwd door de omvang van de beperkingen in zijn oplossings- en copingvaardigheden. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis. Die lijkt vooral de functie van zelfmedicatie te hebben en voor zover er zicht op is, heeft het gebruik verder geen (forensische relevant) negatief effect op zijn functioneren. Alcohol heeft daarentegen een zeer negatief effect op zijn functioneren. Het beperkt zijn toch al kwetsbare zelfregulatie nog verder en versterkt de onverschilligheid. In alle ten laste gelegde feiten ziet het onderzoeksteam enige doorwerking van de pathologie van verdachte en zij adviseren dan ook de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Volgens het onderzoeksteam is de kans groot dat verdachte na detentie bij gelijkblijvende omstandigheden in een situatie geraakt die sterke gelijkenis vertoont met de situaties voorafgaand aan de thans ten laste gelegde feiten, waarin hij een grote mate van onverschilligheid en uitzichtloosheid zal ervaren en de kans op recidive groot is. Voor de toekomst is, gelet op de aard van de pathologie, het ontbreken van beschermende factoren en het gevaar op een voortzetting van het huidige patroon, een intensieve interventie nodig. Een vrijwillig kader is hiervoor niet toereikend. Een klinische start binnen een forensische psychiatrische kliniek is hierbij noodzakelijk, waarna goede en duurzame ondersteuning in de resocialisatiefase van belang is voor het op orde brengen van verdachtes levensomstandigheden. Indien dit niet mogelijk mocht zijn in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden, resteert volgens het onderzoeksteam alleen een terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege.
De reclassering heeft in het rapport dat zij vervolgens heeft opgesteld aangegeven dat zij zich aansluit bij de conclusies van voornoemd onderzoek en dat zij de kans op recidive hoog inschat als verdachte niet wordt behandeld in een kliniek in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling. De reclassering heeft geadviseerd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op te leggen en heeft voorwaarden geformuleerd die vanuit reclasseringsoogpunt gewenst zijn om het recidivegevaar te minimaliseren.
De rechtbank leidt uit het onderzoek van het Pieter Baan Centrum af dat het handelen van verdachte ten aanzien van het hem ten laste gelegde mede is ingegeven door het ziektebeeld en de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens waarvan bij hem sprake is. De rechtbank is van oordeel dat de door de deskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door de verdere inhoud van het rapport. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt dan ook over en maakt dit tot haar oordeel. De bewezenverklaarde feiten kunnen verdachte daarom wegens een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in verminderde mate worden toegerekend.
De rechtbank neemt ook de onderbouwde conclusies van de deskundigen en de reclassering met betrekking tot de op te leggen maatregel over en maakt deze tot de hare. De rechtbank overweegt daarbij dat aan de vereisten voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan, nu is vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestond en twee van de door verdachte begane feiten misdrijven zijn, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen naar het oordeel van de rechtbank de oplegging van die maatregel. Gelet op de gegeven adviezen en de omstandigheid dat verdachte zich tegenover de reclassering gemotiveerd heeft getoond en zich ter zitting bereid heeft verklaard tot naleving van de door de reclassering geformuleerde voorwaarden, acht de rechtbank het verantwoord geen bevel tot verpleging van overheidswege te geven maar op dit moment te volstaan met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zal de rechtbank voorwaarden stellen betreffende het gedrag van verdachte. De rechtbank acht het voor het verloop van het behandeltraject van belang dat aan verdachte alle door de reclassering geformuleerde voorwaarden worden gesteld (een en ander zoals in het dictum vermeld), waaronder ook het verbod op cannabisgebruik, zij het met die toevoeging dat dit verbod geldt zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake het meermalen plegen van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de ontastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
In voornoemde rapporten omtrent de persoon van verdachte wordt geadviseerd het accent te leggen op de behandeling van verdachte en dit behandeltraject snel in gang te zetten. De rechtbank houdt hiermee rekening bij het bepalen van de hoogte van de - naast de
maatregel - op te leggen gevangenisstraf. Een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest, zoals door de officier van justitie is gevorderd, heeft - gezien de huidige wachtlijsten voor plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Kliniek - het ongewenste gevolg dat verdachte niet aansluitend aan detentie in een Forensisch Psychiatrische Kliniek kan worden geplaatst. Opname in een kliniek aansluitend aan ontslag uit detentie dient naar het oordeel van de rechtbank zoveel mogelijk te worden nagestreefd. De rechtbank ziet in een en ander aanleiding een (wat) langere gevangenisstraf op te leggen dan is gevorderd, zodat de komende tijd kan worden benut om een plaatsing in een kliniek aansluitend aan ontslag uit detentie te realiseren.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [benadeeld bedrijf 1], tot een bedrag van € 390,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 1], tot een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van materiële schade en
€ 1.250,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [benadeeld bedrijf 2], tot een bedrag van € 265,00 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing gevorderd van voornoemde vorderingen van de benadeelde partijen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 1] kan worden toegewezen nu de gevorderde schade in direct verband staat met het ten laste gelegde.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] moet naar de mening van de raadsman worden afgewezen voor wat betreft de materiële schade. De gestelde schade, bestaande uit de kosten van een weekendje weg, waar de benadeelde partij niet naar toe is gegaan, houdt onvoldoende verband met het ten laste gelegde feit, nu niet blijkt dat de benadeelde partij als gevolg van het feit fysiek niet aanwezig kon zijn. Ook is de vordering niet voldoende onderbouwd, omdat onduidelijk is wie de kosten voor het weekend heeft gemaakt. De vordering ten aanzien van de immateriële schade acht de raadsman eveneens onvoldoende onderbouwd en deze zal moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Het is onduidelijk wat de psychische gevolgen voor deze benadeelde partij zijn geweest. Daarnaast is de door de benadeelde partij aangehaalde vergelijkbare zaak niet soortgelijk. Het door de benadeelde partij gevorderde immateriële schadebedrag is te hoog.
De vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] moet volgens de raadsman worden afgewezen nu de gevorderde schade niet in rechtstreeks verband staat met het ten laste gelegde. De vordering lijkt betrekking te hebben op gemaakte administratieve kosten en volgens de standaard jurisprudentie komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 1] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 oktober 2016.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken dat aan de benadeelde partij
[slachtoffer 1] door het bewezen verklaarde rechtstreekse materiële schade is toegebracht. De rechtbank zal daarom de vordering voor dit gedeelte afwijzen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de door de benadeelde partij omschreven psychische gevolgen van het bewezenverklaarde, wordt de hoogte van de schade geschat op
€ 700,00. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 20 oktober 2016 en het overige gedeelte van de vordering wat betreft immateriële schade afwijzen.
Wat betreft de vordering van de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk geworden dat deze benadeelde partij de gestelde materiële schade voor wat betreft de gemaakte reiskosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 oktober 2016. Ten aanzien van het overige gevorderde schadebedrag is gelet op de onderbouwing die is gegeven onvoldoende informatie beschikbaar om te beoordelen of en tot welk bedrag deze schade voor vergoeding in aanmerking komt. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij (de hoogte van) de schade alsnog te laten onderbouwen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom voor het overige deel niet ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen van de benadeelde partijen, te weten [benadeeld bedrijf 1], [slachtoffer 1] en [benadeeld bedrijf 2], aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen verklaarde feiten zijn toegebracht, zal de rechtbank ten aanzien van deze schade de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schadebedragen door verdachte worden vergoed. De rechtbank zal echter de vervangende hechtenis behorende bij deze schadevergoedingsmaatregel telkens beperken tot de duur van een dag, aangezien de behandeling van verdachte niet (voor lange tijd) doorkruist mag worden in het geval hij de vorderingen op dat moment niet kan voldoen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 38, 38a, 45, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.

Beveelt dat de tijd door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat veroordeelde ter beschikking wordt gesteld en stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende voorwaarden betreffende het gedrag van veroordeelde:
1. Veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
2. Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien.
3. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
4. Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is.
5. Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
6. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
7. Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
8. Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met hem, als dat van belang is voor het toezicht.
9. Veroordeelde wordt verplicht om op basis van de door de NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich voor behandeling te laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische Kliniek, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven. Hij houdt zich aan de huisregels van de kliniek. Bij overtreding van de huisregels door veroordeelde neemt hij zijn verantwoordelijkheid en voegt zich naar de gegeven gedragsaanwijzing van de kliniek.
10. Veroordeelde dient zich, indien de opname in de Forensisch Psychiatrische Kliniek aansluit op ontslag uit detentie, met de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) te laten overbrengen naar de kliniek.
11. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
12. Veroordeelde laat zich behandelen door een forensisch FACT-team of soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een nader te bepalen moment en duurt zolang als de reclassering dit nodig acht.
13. Veroordeelde houdt zich aan de regels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
14. Veroordeelde verblijft in Forint 'Unlimited', of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start op een door de reclassering te bepalen moment. Het verblijf duurt zolang als de reclassering nodig acht.
15. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
16. Veroordeelde meldt zich, wanneer de reclassering en/of behandelaars van de Forint of soortgelijke instelling dit nodig acht(en), voor een time-outopname in een door de reclassering te bepalen Forensisch Psychiatrische Kliniek of Centrum. Deze time-outplaatsing duurt zolang als nodig en zo kort als mogelijk om veroordeelde op een verantwoorde wijze terug te laten keren naar de omstandigheden voorafgaand aan de time-out, maar maximaal 7 weken, met de mogelijkheid tot verlenging met nog eens 7 weken.
17. Veroordeelde gebruikt geen roesmiddelen, zoals alcohol en drugs (waarbij het verbod op gebruik van cannabis geldt zolang de reclassering dit noodzakelijk acht) en werkt mee aan controle op dit verbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
18. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle, waarbij de enkelband wordt toegepast gedurende een gewenningsduur op het moment dat er een stap gemaakt wordt van de kliniek naar beschermd of beschut wonen, zolang als de reclassering het nodig acht.
19. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken die hij met de reclassering maakt over de elektronische controle (enkelband), ook als dit betekent dat veroordeelde van 23.00 tot 6.00 uur in zijn woning moet blijven.
20. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering zolang sprake is van elektronische controle.
21. Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen en/of bewindvoering, indien de reclassering dit nodig acht. Veroordeelde geeft de reclassering of andere begeleiders inzicht in zijn financiën en schulden met het doel om hem te kunnen helpen.
22. Veroordeelde heeft zinvolle dagbesteding, hierbij rekening houdend met zijn draagkracht/draaglast verhouding. Indien hij zelf geen mogelijkheden kan vinden dan dient hij mee te werken aan een geïndiceerde dagbesteding via wijk/gebiedsteams/de gemeentelijke instantie of soortgelijke aanbieder of via de reclassering met een NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling voor werk of dagbesteding zoals Werkpro of soortgelijke aanbieder.
23. Veroordeelde mag alleen in overleg met de reclassering verhuizen naar een door de reclassering goedgekeurde woning.
24. Veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
25. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen, zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
Geeft Reclassering Nederland opdracht veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Ten aanzien van 18/830390-16, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeeld bedrijf 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
390,00(zegge: driehonderdnegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2016.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld bedrijf 1] te betalen een bedrag van € 390,00 (zegge: driehonderdnegentig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 390,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld bedrijf 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830390-16, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
700,00(zegge: zevenhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2016.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige wordt afgewezen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 700,00 (zegge: zevenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 700,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/830390-16, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeeld bedrijf 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
15,00(zegge: vijftien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2016.
Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeeld bedrijf 2] voor het overige in haar vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld bedrijf 2] te betalen een bedrag van € 15,00 (zegge: vijftien euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 15,00 aan materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeeld bedrijf 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Haisma, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en mr. E.C.M. Wolfert, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 februari 2018.
Mr. Wolfert is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.