ECLI:NL:RBNNE:2018:4193

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
18/830370-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf voor openlijke geweldpleging en wapenbezit

Op 19 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 15 oktober 2017 openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon en een wapen van categorie III, te weten een revolver, voorhanden heeft gehad. De verdachte, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.A. Lubbers, werd beschuldigd van het belemmeren van de vrije doorgang van het slachtoffer, het trekken aan de fiets van het slachtoffer, en het slaan en duwen van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten door hun handelen een voedingsbodem hebben gecreëerd voor het daaropvolgende gewelddadige gedrag van een medeverdachte, die meerdere kogels op het slachtoffer heeft afgevuurd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte, en zijn weinig relevante justitiële documentatie. De verdachte toonde berouw en had zich vrijwillig bij de politie gemeld. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 160 uren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor het jeugdstrafrecht, ondanks zijn leeftijd van 20 jaar, en dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830370-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
21 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. Lubbers, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 oktober 2017, in de gemeente Groningen, openlijk, te
weten op of aan de openbare weg, de Korreweg, in elk geval op of aan de
openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten
[slachtoffer] , door
- de vrije doorgang te belemmeren van die [slachtoffer] , en/of
- aan de fiets van die [slachtoffer] te trekken en/of te rukken, en/of
- die [slachtoffer] vast te pakken en/of omver te duwen en/of ten val te
brengen, en/of
- die [slachtoffer] te schoppen en/of te slaan;
2.
hij op of omstreeks 15 oktober 2017, in de gemeente Groningen, een wapen van
categorie III, te weten een revolver (merk Nagant), voorhanden heeft gehad.

Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur omdat verdachte wel wordt vervolgd voor het voorhanden hebben van een revolver, terwijl de zaak van [getuige 1] is geseponeerd. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte en [getuige 1] op het moment van het nemen van de vervolgingsbeslissing in een gelijke positie verkeerden. Ten aanzien van de feiten zijn de zaken van [getuige 1] en verdachte gelijk en met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden bestaat er tussen hen geen relevant verschil, ook niet in hun justitiële documentatie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur niet zijn geschonden, omdat er bij verdachte en [getuige 1] geen sprake is van een vergelijkbare positie. De officier van justitie heeft aangevoerd dat [getuige 1] geen enkele justitiële documentatie heeft, dat hij na het bezoek aan cafetaria [naam cafetaria] naar huis is gegaan en dat hij niet betrokken is geweest bij de openlijke geweldpleging op de Korreweg.
De rechtbank overweegt dat het verweer van de raadsvrouw feitelijke grondslag mist. De rechtbank is van oordeel dat verdachte en [getuige 1] niet in een sterk vergelijkbare positie verkeren nu op de tenlastelegging van verdachte nog een ander feit (openlijke geweldpleging) staat vermeld. Het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur zijn derhalve niet geschonden. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. Het openbaar ministerie is ontvankelijk in de vervolging.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat als er al door hen is geslagen, dit was met de bedoeling om aangever en medeverdachte [medeverdachte 2] uit elkaar te halen. De officier van justitie hecht minder waarde aan deze verklaringen omdat de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] een ander beeld hebben geschetst. Zij hebben gezien dat drie jongens een andere jongen hebben belaagd door hem te duwen en te slaan. Op grond van voornoemde getuigenverklaringen en de eerste verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, die ook wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging, met uitzondering van het schoppen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat op grond van de verklaringen van de direct betrokkenen (verdachte, aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] ) niet kan worden geconcludeerd dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht. Verdachte heeft juist een de-escalerende rol gehad. Bovendien is het de vraag of er voor het schietincident überhaupt geweldshandelingen jegens aangever zijn gepleegd, nu aangever heeft verklaard dat hiervan geen sprake is geweest.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het handelen van verdachte niet kan worden gekwalificeerd als een significante of wezenlijke bijdrage aan het plegen of het bevorderen van geweld. Het enkel getalsmatig versterken van een groep is hiervoor onvoldoende. Verdachte heeft zich ook niet op een andere wijze geuit ter ondersteuning van de geweldssituatie. Tot slot heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is geweest van een nauwe en volledige samenwerking, nu uit de verklaringen blijkt dat medeverdachte [medeverdachte 2] in zijn eentje aangever heeft aangevallen en er in de kern sprake is geweest van een één op één situatie.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit omdat verdachte geen beschikkingsmacht heeft gehad over het wapen. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat hoewel het voorhanden hebben van een wapen objectief wel kan worden bewezen, gelet op de situatie en de gemoedstoestand, in combinatie met de gedwongen sfeer en het feit dat verdachte het wapen slechts kort en niet uit vrije wil in handen heeft gehad, er van echte beschikkingsmacht geen sprake is geweest.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsmiddelen van het onder 1 en 2 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
17 oktober 2017, opgenomen op pagina 171 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB17012 d.d. 3 maart 2018 inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 15 oktober 2017 fietste ik tegen 5 uur de Korreweg op. Ter hoogte van het Bernoulliplein stonden 3 jongens, ik hoorde dat een van hen riep of ik wat wilde drinken. Ik zei: “Nee” en stopte. Kort daarna zag ik dat de 3 jongens in een cirkel om mij heen kwamen staan. Ik voelde en bemerkte dat één van de jongens aan mijn bagagedrager begon te trekken. Ik probeerde mijn fiets onder controle te houden, ik zag en voelde dat de 2e jongen, die linksvoor mij stond, aan mijn stuur begon te trekken. Ik pakte de 2e jongen hoog bij zijn revers en probeerde hem naar beneden te duwen. De 3e jongen stond rechtsvoor mij. Door het getrek aan mijn fiets was de fiets wat schuin komen te liggen en viel ik half.
2. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 oktober 2017, opgenomen op pagina 1106 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Beslagene
Achternaam : [slachtoffer]
Voornamen : [slachtoffer]
Geboren : [geboortedatum] 1995
Geboorteplaats : Haarlem in Nederland
Goednummer : PL0100-2017273099-933376
Object : Munitie (Kogelpunt)
Aantal/eenheid : 3 stuks
Bijzonderheden : Uit lichaam van slachtoffer
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek munitiedelen d.d. 1 november 2017, opgenomen op pagina 1720 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Binnen het onderzoek van de politie Noord- Nederland onder BVH nummer 01-2017273099
zijn op munitiedelen gelijkende goederen inbeslaggenomen.
Deze goederen werden voor nader onderzoek aangeboden aan het Team wapens, munitie en
explosieven

Munitieomschrijving:

Goednummer : PL0100-2017273099-933376
Categorie omschrijving : Wapens/munitie/springstof
Object : Munitie (Kogelpunt )
Aantal/eenheid : 3 stuks
Bijzonderheden : Uit lichaam slachtoffer
Het betreffen drie volmantel kogelpunten die kennelijk zijn afgevuurd door de loop van
een vuurwapen. Elk van de kogelpunten vertoont vier naar rechts draaiende indrukken zoals die ontstaan door de "Velden" in de loop van een vuurwapen met vier naar rechts draaiende trekken en velden. De drie kogelpunten komen wat betreft vorm en afmeting overeen met een kogelpunt uit een volmantel centraalvuur kogelpatroon van het kaliber 7,62x38R Nagant. Een kogelpatroon van het kaliber 7,62x 38R Nagant is specifiek ontworpen voor een revolver van het merk: Nagant model: 1895. Dit betreft een revolver voorzien van een cilinder met 7 ligplaatsen en een loop voorzien van vier naar rechtsdraaiende trekken en velden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2018, als los document gevoegd, inhoudende als relaas van verbalisant:
Door mij is op 1 november 2017 onder BHV nummer PL100-2017273099-82 een proces-verbaal betreffende onderzoek aan munitieonderdelen opgemaakt.
Deze munitiedelen betroffen drie volmantel kogelpunten die passen bij een revolver van het merk Nagant model 1895. Een revolver merk Nagant model 1895 betreft een voorwerp dat bestemd of geschikt is om projectielen door een loop af te schieten en waarvan de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is een dergelijke revolver een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie. Het illegaal voorhanden hebben van een vuurwapen zoals een omschreven Nagant revolver en munitie is een misdrijf als bedoeld in artikel 26 lid 1 Wet wapen en munitie.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
15 oktober 2017, opgenomen op pagina 190 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op 15 oktober 2017 omstreeks 05:03 uur fietste ik op het fietspad aan de zijde waar het Bernoulliplein is gelegen. Ik zag 3 jongens tegen 1 jongen duwen. Terwijl ik dat zag, hoorde ik de jongens schreeuwen. Ik zag dat de jongen tegen het middelste voertuig aan werd geduwd. Ik zag dat de jongen die geduwd werd, wegrende richting de rotonde.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
17 oktober 2017, opgenomen op pagina 192 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Wat ik nog wel weet is dat die jongen door drie andere jongens werd belaagd.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
19 oktober 2017, opgenomen op pagina 269 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
[verdachte] vertelde dat ze door die straat reden en stopten. Dat het slachtoffer daar fietste en iemand vroeg om een drankje te doen. Uiteindelijk stopte die jongen. Hij zei er werden klappen uitgedeeld door iedereen op het slachtoffer. [verdachte] heeft ook een klap gegeven omdat de anderen dat ook deden. Hij zei dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij het slachtoffer stonden en aan het klappen waren.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 oktober 2017, opgenomen op pagina 817 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
medeverdachte [medeverdachte 1] :
[verdachte] was degene die aan [slachtoffer] vroeg of hij wat wilde drinken, maar wij deden daarna ook mee. Ik ook. Er werd wel een beetje getrokken aan de fiets. Door [verdachte] of door mij. Ik stond aan de zijkant van de fiets. Ik stond aan zijn (= [slachtoffer] ) linker kant. Iedereen heeft het achterrekje van de fiets vastgepakt, ik, [verdachte] en de schutter. Echt trekken, dat deed de schutter. Er werd geduwd.
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 oktober 2017, opgenomen op pagina 824 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
medeverdachte [medeverdachte 1] (V: vraag verbalisant en A: antwoord medeverdachte)
A:Volgens mij is het wapen dat bij het Hoornse meer is gebruikt, hetzelfde als het wapen dat op de Korreweg werd gebruikt.
V: Wij hebben een afbeelding van een wapen en willen graag een reactie van jou hierop. De
getoonde afbeelding wordt als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.
A: Het wapen had ook zo'n draaiding. Het lijkt er wel op. Zelfde kleur. (…)
10. De door verdachte op de terechtzitting van 21 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb op 15 oktober 2017 bij het Hoornsemeer met een zwarte revolver in de lucht geschoten.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
18 oktober 2017, opgenomen op pagina 875 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte
We kwamen bij de Korreweg aan. De jongens hielden een jongen aan. Hij kwam aanfietsen. Hem werd gevraagd of hij iets wilde drinken. Ik hoorde die jongen zeggen: 'Nee, ik moet morgen werken'. Toen werd er getrokken en geduwd. De schutter sloeg die jongen. Ik heb die fietser ook geslagen. (…) De pakjesdrager werd vastgehouden. Toen zag ik een stoot richting het hoofd van die jongen. Dit was de schutter die als eerst sloeg.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de rechtbank voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank overweegt dat verdachte tijdens zijn eerste verhoor bij de politie heeft verklaard dat iedereen (de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) de fiets van aangever heeft vastgehouden, dat er werd getrokken en geduwd en dat verdachte aangever heeft geslagen. Hoewel verdachte in dezelfde verklaring aan het slaan meteen een andere duiding heeft gegeven, gaat de rechtbank uit van deze lezing omdat -in tegenstelling tot de verklaringen die verdachte later bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd- deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat verdachte de dag na het incident op de Korreweg aan [getuige 1] heeft verteld wat er is gebeurd en dat iedereen (de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) aangever heeft geslagen. De verklaringen van verdachte en [getuige 1] worden ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 3] . Zij heeft gezien dat drie jongens een andere jongen hebben belaagd. Op grond van het vorenstaande in combinatie met de aangifte staat voor de rechtbank vast dat verdachte aangever de vrije doorgang heeft belemmerd, aan de fiets van aangever heeft getrokken en hij aangever heeft geslagen en geduwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Dat aangever wel heeft verklaard dat er aan zijn fiets is getrokken, maar niet dat hij is geduwd of geslagen, doet daar niet aan af. Het schietincident, dat een enorme impact op aangever heeft gehad, is immers direct gevolgd op de openlijke geweldpleging.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het schoppen van aangever te komen. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte bij de Hoornsemeer met een revolver in de lucht heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beschikkingsmacht over het wapen heeft gehad. Dat er sprake was van groepsdruk en dat verdachte de revolver slechts kort in handen heeft gehad zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt dit oordeel niet anders.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 oktober 2017 in de gemeente Groningen openlijk, te weten op de openbare weg de Korreweg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- de vrije doorgang te belemmeren van die [slachtoffer] , en
- aan de fiets van die [slachtoffer] te trekken, en
- die [slachtoffer] te duwen en
- die [slachtoffer] te slaan;
2.
hij op 15 oktober 2017 in de gemeente Groningen een wapen van categorie III, te weten een revolver (merk Nagant), voorhanden heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
2. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er gelet op het rapport van de reclassering d.d. 10 april 2018 onvoldoende aanleiding is om het jeugdstrafrecht toe te passen. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting aangegeven dat hij wantrouwend tegenover de reclassering staat. Bij de formulering van de strafeis heeft de officier van justitie ook meegenomen dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld en dat er bedreigingen jegens hem zijn geuit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om bij een bewezenverklaring van de feiten het jeugdstrafrecht toe te passen gelet op het rapport van de reclassering d.d. 10 april 2018. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat deze zaak het leven van verdachte drastisch heeft veranderd waarbij niet alleen de gebeurtenissen op 15 oktober 2017 traumatisch zijn geweest, maar ook de gebeurtenissen die daarna hebben plaatsgevonden. Gezien alle feiten en omstandigheden heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen, nu hij geen relevante justitiële documentatie heeft, hij de revolver maar kort en niet uit vrije wil voorhanden heeft gehad, verdachte zich vrijwillig bij de politie heeft gemeld en hij is bedreigd. De raadsvrouw heeft toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bepleit.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 15 oktober 2017 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Die avond was verdachte met een groep vrienden (bestaande uit de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en getuige [getuige 1] ) op stap gegaan. Ze zijn eerst naar de Hoornsemeer gereden waar ze flink wat bier en sterke drank hebben gedronken. Toen de groep weg wilde gaan, heeft medeverdachte [medeverdachte 2] zijn revolver gepakt en tweemaal in de lucht geschoten. Hierna hebben verdachte, [medeverdachte 1] en [getuige 1] ook allemaal één keer met het wapen in de lucht of in het water geschoten. Na een bezoek aan cafetaria [naam cafetaria] -getuige [getuige 1] was inmiddels naar huis gegaan omdat hij de andere jongens vervelend en luidruchtig vond- zijn verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] richting Korreweg gereden. Ter hoogte van het Bernoulliplein hebben verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] verschillende fietsers aangesproken. Ook aan het slachtoffer, de op dat moment 21-jarige student [slachtoffer] , hebben zij gevraagd of hij iets wilde drinken. Toen [slachtoffer] antwoordde dat hij dit niet wilde omdat hij de volgende dag moest werken, hebben verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] aan de fiets van [slachtoffer] getrokken en hem geslagen en geduwd.
Voor de rechtbank staat buiten twijfel dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] overvallen zijn door de poging van [medeverdachte 2] om een willekeurige voorbijganger dood te schieten. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat zij op enig moment rekening hebben gehouden met een dergelijke actie van [medeverdachte 2] .
Toch hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] door samen met [medeverdachte 2] openlijk geweld te plegen tegen [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank een voedingsbodem gecreëerd voor het daarop volgende buitensporig gewelddadige gedrag van hun medeverdachte [medeverdachte 2] , die meerdere kogels op [slachtoffer] heeft afgevuurd.
De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wisten na het schieten bij de Hoornsemeer dat [medeverdachte 2] in het bezit was van een geladen revolver. De veronderstelling van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dat [medeverdachte 2] het vuurwapen tijdens de rit vanaf de Hoornsemeer naar de Korreweg intussen ergens zou hebben achtergelaten was, zo deze veronderstelling al daadwerkelijk bij hen bestond, nergens op gebaseerd. Geen van beiden heeft concrete aanwijzingen benoemd die deze veronderstelling zouden kunnen dragen; ze hebben niet gezien of anderszins bemerkt dat [medeverdachte 2] het wapen ergens had achtergelaten en noch verdachte, noch medeverdachte [medeverdachte 1] heeft [medeverdachte 2] onderweg gevraagd of hij het wapen nog bij zich had.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben dus op zijn minst moeten vermoeden dat [medeverdachte 2] , toen zij samen bij de Korreweg aankwamen, nog steeds in het bezit was van een geladen revolver.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wisten verder dat [medeverdachte 2] net als zijzelf veel alcohol had gedronken. Een algemeen bekend effect van alcohol is ontremming.
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben er, anders dan [getuige 1] , desondanks niet voor gekozen om hun eigen weg te gaan. In plaats daarvan zijn ze samen met [medeverdachte 2] naar de Korreweg gereden en hebben daar openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft naar aanleiding van dit openlijke geweld, allicht uit zelfverdediging, op enig moment [medeverdachte 2] bij zijn revers gepakt en geprobeerd hem aldus uit balans te brengen. In een kennelijke reactie hierop heeft [medeverdachte 2] zijn revolver gepakt en meermalen op [slachtoffer] geschoten, met ernstig blijvend letsel als gevolg.
Hoewel de rechtbank als gezegd geen enkele aanleiding heeft om te twijfelen aan de stelling van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij deze gevolgen nooit hebben voorzien laat staan gewild, stelt de rechtbank op grond van het voorgaande vast dat zij wel hebben bijgedragen aan een situatie waarbinnen de drempel naar nog ernstiger geweld voor de door alcoholgebruik vermoedelijk ontremde wapenbezitter [medeverdachte 2] is verlaagd. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het voorhanden hebben van een revolver onaanvaardbare veiligheidsrisico's en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich meebrengt.
De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 21 augustus 2018 niet recent wegens soortgelijke feiten is veroordeeld.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of in het kader van het zogenoemde adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toepassing van het jeugdstrafrecht aan de orde is. Ten tijde van de feiten was verdachte 20 jaar oud, zodat in beginsel het commune (volwassenen) strafrecht dient te worden toegepast. Op grond van artikel 77c Sr kan de rechter adolescenten van 18 tot 23 jaar berechten op grond van het jeugdstrafrecht, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van de reclassering d.d. 10 april 2018 waarin de reclassering in een zeer beknopte conclusie heeft geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De reclassering ziet op basis van de handelingsvaardigheden van verdachte en de pedagogische mogelijkheden enige indicaties voor het toepassen van het jeugdstrafrecht.
De rechtbank is van oordeel dat dit advies, gelet op de summiere onderbouwing, onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal dit advies dan ook terzijde schuiven. Gelet op ernst van de door verdachte gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoonlijkheid van verdachte, alsmede de wantrouwende houding van verdachte ten opzichte van hulpverlening, ziet de rechtbank geen aanleiding om overeenkomstig artikel 77c Sr het jeugdstrafrecht toe te passen.
Uit het rapport van de reclassering d.d. 10 april 2018 volgt dat verdachte zijn leven in de basis op orde heeft. De reclassering heeft enige problemen gesignaleerd ten aanzien van sociale contacten en het leggen van oorzaak- en gevolgrelaties. Verdachte heeft berouw getoond richting het slachtoffer. De reclassering heeft verdachte aangemeld bij Perspectief Herstelbemiddeling zodat verdachte, indien het slachtoffer het wenst, met hem in contact kan komen.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank naast de ernst van de feiten en de rol die verdachte heeft vervuld, rekening gehouden met de weinig relevante justitiële documentatie van verdachte, het feit dat verdachte zichzelf bij de politie heeft gemeld, er jegens hem bedreigingen zijn geuit en hij berouw heeft getoond naar het slachtoffer. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval als onvoorwaardelijke straf kan worden volstaan met de oplegging van een taakstraf. Tevens zal de rechtbank, om uitdrukking te geven aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten, een voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte opleggen teneinde te bewerkstelligen dat verdachte zich in de toekomst zal onthouden van het plegen van strafbare feiten. Naar het oordeel van de rechtbank doet toepassing van het bepaalde in artikel 9a Sr, zoals door de raadsvrouw is bepleit, geen recht aan de ernst van de door verdachte gepleegde feiten.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

een taakstraf voor de duur van 160 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 80 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. S. Zwarts, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 oktober 2018.