Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van het dossier gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] hebben verklaard dat als er al door hen is geslagen, dit was met de bedoeling om aangever en medeverdachte [medeverdachte 1] uit elkaar te halen. De officier van justitie hecht minder waarde aan deze verklaringen omdat de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] een ander beeld hebben geschetst. Zij hebben gezien dat drie jongens een andere jongen hebben belaagd door hem te duwen en te slaan. Op grond van voornoemde getuigenverklaringen en de eerste verklaring die medeverdachte [medeverdachte 2] bij de politie heeft afgelegd, die ook wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] , heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de openlijke geweldpleging, met uitzondering van het schoppen, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zelf geweldshandelingen heeft verricht. Evenmin kan worden bewezen dat hij een voldoende significante bijdrage heeft geleverd aan de door anderen uitgevoerde geweldshandelingen, zodat niet gezegd kan worden dat sprake is van het in vereniging plegen van geweld. Ook was er geen sprake van opzet op het openlijk geweld. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] juist hebben geprobeerd om in te grijpen, door tegen aangever te zeggen dat hij beter weg kon gaan. Bovendien heeft aangever niet verklaard dat door verdachte geweld tegen hem is gebruikt. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkel getalsmatig versterken van een groep onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging te komen. Verdachte dient derhalve van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
De raadsman heeft betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Bewijsmiddelen van het onder 1 ten laste gelegde
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
17 oktober 2017, opgenomen op pagina 171 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NNRAB17012 d.d. 3 maart 2018 inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 15 oktober 2017 fietste ik tegen 5 uur de Korreweg op. Ter hoogte van het Bernoulliplein stonden 3 jongens, ik hoorde dat een van hen riep of ik wat wilde drinken. Ik zei: “Nee” en stopte. Kort daarna zag ik dat de 3 jongens in een cirkel om mij heen kwamen staan. Ik voelde en bemerkte dat één van de jongens aan mijn bagagedrager begon te trekken. Ik probeerde mijn fiets onder controle te houden, ik zag en voelde dat de 2e jongen, die linksvoor mij stond, aan mijn stuur begon te trekken. Ik pakte de 2e jongen hoog bij zijn revers en probeerde hem naar beneden te duwen. De 3e jongen stond rechtsvoor mij. Door het getrek aan mijn fiets was de fiets wat schuin komen te liggen en viel ik half.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
15 oktober 2017, opgenomen op pagina 190 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op 15 oktober 2017 omstreeks 05:03 uur fietste ik op het fietspad aan de zijde waar het Bernoulliplein is gelegen. Ik zag 3 jongens tegen 1 jongen duwen. Terwijl ik dat zag, hoorde ik de jongens schreeuwen. Ik zag dat de jongen tegen het middelste voertuig aan werd geduwd. Ik zag dat de jongen die geduwd werd, wegrende richting de rotonde.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d.
17 oktober 2017, opgenomen op pagina 192 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Wat ik nog wel weet is dat die jongen door drie andere jongens werd belaagd.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
19 oktober 2017, opgenomen op pagina 269 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
[medeverdachte 2] vertelde dat ze door die straat reden en stopten. Dat het slachtoffer daar fietste en iemand vroeg om een drankje te doen. Uiteindelijk stopte die jongen. Hij zei er werden klappen uitgedeeld door iedereen op het slachtoffer. [medeverdachte 2] heeft ook een klap gegeven omdat de anderen dat ook deden. Hij zei dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] bij het slachtoffer stonden en aan het klappen waren.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d.
18 oktober 2017, opgenomen op pagina 875 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] :
We kwamen bij de Korreweg aan. De jongens hielden een jongen aan. Hij kwam aanfietsen. Hem werd gevraagd of hij iets wilde drinken. Ik hoorde die jongen zeggen: 'Nee, ik moet morgen werken'. Toen werd er getrokken en geduwd. De schutter sloeg die jongen. Ik heb die fietser ook geslagen. (…) De pakjesdrager werd vastgehouden. Toen zag ik een stoot richting het hoofd van die jongen. Dit was de schutter die als eerst sloeg.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 27 oktober 2017, opgenomen op pagina 817 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[medeverdachte 2] was degene die aan [slachtoffer] vroeg of hij wat wilde drinken, maar wij deden daarna ook mee. Ik ook. Er werd wel een beetje getrokken aan de fiets. Door [medeverdachte 2] of door mij. Ik stond aan de zijkant van de fiets. Ik stond aan zijn (= [slachtoffer] ) linker kant. Iedereen heeft het achterrekje van de fiets vastgepakt, ik, [medeverdachte 2] en de schutter. Echt trekken, dat deed de schutter. Er werd geduwd.
Bewijsmiddelen van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 ten laste gelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het onder 2 ten laste gelegde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt ten aanzien van feit 2 als volgt:
1. De bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 september 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 30 oktober 2017, opgenomen op pagina 824 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
3. Een kennisgeving van inbeslagneming d.d. 15 oktober 2017, opgenomen op pagina 1106 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal onderzoek munitiedelen d.d.
1 november 2017, opgenomen op pagina 1720 van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 maart 2018, als los document gevoegd, inhoudende het relaas van verbalisant met betrekking tot het vuurwapen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde stelt de rechtbank voorop dat van het "in vereniging" plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die "in vereniging" geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is.
De rechtbank overweegt dat medeverdachte [medeverdachte 2] tijdens zijn eerste verhoor bij de politie heeft verklaard dat iedereen (de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) de fiets van aangever heeft vastgehouden, dat er werd getrokken en geduwd en dat hij aangever heeft geslagen. Hoewel [medeverdachte 2] in dezelfde verklaring aan het slaan meteen een andere duiding heeft gegeven, gaat de rechtbank uit van deze lezing omdat -in tegenstelling tot de verklaringen die [medeverdachte 2] later bij de politie en de rechter-commissaris heeft afgelegd- deze verklaring wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] . Uit de getuigenverklaring van [getuige 1] volgt dat [medeverdachte 2] de dag na het incident op de Korreweg aan [getuige 1] heeft verteld wat er is gebeurd en dat iedereen (de rechtbank begrijpt: verdachte en medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ) aangever heeft geslagen. De verklaringen van [medeverdachte 2] en [getuige 1] worden ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 3] . Zij heeft gezien dat drie jongens een andere jongen hebben belaagd. Op grond van het vorenstaande in combinatie met de aangifte staat voor de rechtbank vast dat verdachte aangever de vrije doorgang heeft belemmerd, aan de fiets van aangever heeft getrokken en hij aangever heeft geslagen en geduwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door te handelen als hiervoor vermeld, opzet gehad op de ten laste gelegde openlijke geweldpleging en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd. Dat aangever wel heeft verklaard dat er aan zijn fiets is getrokken, maar niet dat hij is geduwd of geslagen, doet daar niet aan af. Het schietincident, dat een enorme impact op aangever heeft gehad, is immers direct gevolgd op de openlijke geweldpleging.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van het schoppen van aangever te komen. De rechtbank zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.