ECLI:NL:RBNNE:2018:4131

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
18/930087-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling, bedreiging en vernieling met gevangenisstraf en voorwaarden

Op 16 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 6 juli 2018 in Nieuw-Amsterdam meerdere keren [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem bij de hals vast te pakken en op een tafel te drukken. Daarnaast heeft de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigd met een mes, terwijl hij achter [slachtoffer 1] aan rende. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar en daaraan verbonden algemene en bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten ernstig zijn en een grote impact hebben gehad op de slachtoffers en de omgeving. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en heeft aangegeven bereid te zijn mee te werken aan reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, maar de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, waaronder poging tot doodslag en diefstal. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de mishandeling, bedreiging en vernieling als wettig en overtuigend bewezen beschouwd, en heeft de verdachte de kans gegeven om zijn leven weer op de rit te krijgen door middel van een deels voorwaardelijke straf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930087-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 16 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
2 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.A.M. Kwakman, advocaat te Assen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Klooster.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
verdachte op of omstreeks 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1]
van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, in elk geval eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- bij zijn hals/nek heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (hardhandig) op of tegen een aldaar staande tafel heeft gegooid/gesmeten/gedrukt en/of gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, (althans) in de gemeente Emmen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
(te weten [slachtoffer 1] ) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- meermalen, in elk geval eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam heeft geslagen/gestompt en/of geschopt/getrapt en/of
- bij zijn hals/nek heeft vastgepakt/vastgegrepen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (hardhandig) op of tegen een aldaar staande tafel heeft gegooid/gesmeten/gedrukt en/of gedrukt gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
verdachte op of omstreeks 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, (althans) in de gemeente Emmen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- meermalen, in elk geval eenmaal, in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of tegen het lichaam te slaan/stompen en/of te schoppen/trappen en/of
- bij zijn hals/nek vast te pakken/vast te grijpen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] (hardhandig) op of tegen een aldaar staande tafel te gooien/te smijten/te drukken en/of gedrukt gehouden.
2.
verdachte op of omstreeks 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, (althans) in de gemeente Emmen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, door
- keihard op de deur van de caravan waarin die [slachtoffer 1] zich bevond te slaan of te bonzen of te beuken en/of (vervolgens) nadat die [slachtoffer 1] die caravan was ontvlucht, met een (hak)mes, althans een scherp en/of puntig of een hard en/of stevig voorwerp, in zijn handen achter die (vluchtende) [slachtoffer 1] is aan gerend/gelopen en/of
- ( zeer) (krachtig) met een (hak)mes, althans een hard en/of stevig voorwerp, (op of tegen) de ruit van een deur, waarachter die [slachtoffer 2] zich bevond, heeft (kapot) geslagen.
3.
verdachte op of omstreeks 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, (althans) gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk
- één of meer ramen van een pand, gelegen, aldaar, aan de [straatnaam] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan het Leger des Heils, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of
- een raam en/of de (toegangs)deur van een (op het perceel [straatnaam] , aldaar staande) caravan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
4.
verdachte op of omstreeks 19 mei 2018, te Nieuw-Amsterdam, (althans) in de gemeente Emmen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer doos/dozen (Ralp Lauren) boxershorts, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , gevestigd aan de [straatnaam] , aldaar,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, mishandeling, acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft veroordeling voor dit feit gevorderd.
Voorts heeft de officier van justitie veroordeling voor het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor een poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling, nu het strafdossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de aanmerkelijke kans op het overlijden dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft bestaan. Voor wat betreft de ten laste gelegde mishandeling merkt de raadsvrouw op dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer 1] pijn of letsel heeft bekomen als gevolg van het handelen van verdachte.
Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat enkel het meer subsidiair ten laste gelegde, mishandeling, wettig en overtuigend bewezen kan worden, met uitzondering van het slaan, stompen en/of schoppen/trappen. Verdachte moet van dit onderdeel worden vrijgesproken, nu alleen [slachtoffer 1] hierover heeft verklaard en verder geen enkele getuige voornoemde handelingen heeft waargenomen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betoogd dat de bedreiging van [slachtoffer 1] , wettig en overtuigend bewezen kan worden. Voor de eveneens onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] dient een vrijspraak te volgen, nu verdachte verklaart dat hij niet heeft gezien dat [slachtoffer 2] zich achter de betreffende deur bevond en aldus geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de bedreiging.
Het onder 3 ten laste gelegde, vernieling, kan aldus de raadsvrouw eveneens wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte bekent ook dit feit.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde, diefstal, heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte ontkent. De enkele aangifte van winkeldiefstal is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, aldus de raadsvrouw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, evenals de officier van justitie en de raadsvrouw, het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag dan wel poging tot zware mishandeling dient te worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op de dood dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer [slachtoffer 1] .
Voor (voorwaardelijk) opzet is ten minste vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer door zijn gedragingen zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank is van oordeel dat het strafdossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de aanmerkelijke kans op het overlijden dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] heeft bestaan. Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer 1] bij zijn hals/nek heeft vastgepakt en vervolgens [slachtoffer 1] op een tafel heeft gedrukt, maar het strafdossier bevat onvoldoende feitelijke aanwijzingen met betrekking tot de duur en de kracht waarmee [slachtoffer 1] bij zijn nek/hals is vastgepakt en tegen de tafel is gedrukt.
Het onder 4 ten laste gelegde, diefstal van één of meer doos/dozen boxershorts, acht de rechtbank eveneens niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte ontkent en het strafdossier bevat onvoldoende steunbewijs voor de aangifte. Zo ontbreekt een proces-verbaal van bevindingen waarin de waarnemingen van een verbalisant bij het bekijken van de camerabeelden zijn neergelegd. Verdachte zal daarom ook hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het hierna onder 1. en 2. bewezen verklaarde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018173271 d.d. 30 juli 2018, inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van mishandeling, bedreiging en vernieling gepleegd te Nieuw-Amsterdam. Ik doe aangifte tegen de man die mij aanviel op 6 juli 2018. Ik viel achterover op de tafel en hij had mijn keel vast. Hij wilde op me gaan liggen. Echter de man met de krulletjes (noot verbalisant: [naam] ) sprong er tussen en pakte de verdachte van achteren beet.
(…) In mijn caravan, ook op 6 juli 2018, hoorde ik plots een enorm geschreeuw en ik begreep dat dit de verdachte was. Ik schrok daar enorm van. Het geschreeuw kwam dichterbij en er werd keihard op de deur van de caravan gebeukt. Daarvoor hoorde en zag ik dat een ruitje van de caravan werd vernield. Ik was zo bang dat ik door een raam de caravan uit klom. Ik wilde weg. Ik was bang dat hij me wat aan ging doen. Ik ben toen hard weggelopen. Toen de verdachte me in de gaten had kwam hij achter mij aan. Al die tijd was ik bang en vreesde ik voor mijn leven.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 6 juli 2018, opgenomen op pagina 26 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer 2] :
Ik ben bedreigd door [verdachte] . Op 6 juli 2018 was ik werkzaam op [instelling] te Nieuw-Amsterdam. (..) Ik zag dat hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) richting de caravan van [slachtoffer 1] liep. Ik keek naar buiten en zag vervolgens [slachtoffer 1] rennen. Ik zag dat [verdachte] achter [slachtoffer 1] aan liep. Ik stond bij de achterdeur en opende deze voor [slachtoffer 1] . Ik zag dat [verdachte] ook in de richting liep van de achterdeur. Ik zag dat [verdachte] voor de achterdeur bleef staan.
Ik zag dat [verdachte] uithaalde met een hakmes en met veel kracht tegen het raam sloeg. Ik moest uitwijken om niet geraakt te worden door het glas of door mogelijk het hakmes wat door het raam zou komen. Ik was bang en ik voelde me bedreigd. Ik had het idee dat dit mogelijk niet goed zou gaan aflopen en dat ik hierbij gewond zou gaan raken. Ik zag dat [verdachte] mij recht in mijn ogen aan keek en ik kreeg niet de indruk dat hij zou stoppen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 108 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
Ik ben achter [slachtoffer 1] aangerend om hem bang te maken. Volgens mij heeft [slachtoffer 2] , van het Leger des Heils (de rechtbank begrijpt: aangever [slachtoffer 2] ), [slachtoffer 1] binnengelaten. Een van de medewerkers van het Leger des Heils stond bij de achterdeur toen ik aankwam lopen met het mes. Volgens mij was het [slachtoffer 2] . Ik zag [slachtoffer 1] rennen en ik hoorde dat [slachtoffer 2] hem riep.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 63 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Toen ik omkeek zag ik dat [slachtoffer 1] op een tafel lag en dat [verdachte] er bovenop lag. Ik zag dat [verdachte] zijn linkerhand om de keel van [slachtoffer 1] had en hem zo tegen de tafel gedrukt hield. Ik pakte de linkerarm van [verdachte] beet met mijn beide handen om [verdachte] van [slachtoffer 1] af te trekken. Alleen lukte mij dat niet dus riep ik naar de andere jongens die ook in de serre zaten dat ze moesten helpen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
[verdachte] pakte deze man van achteren beet en kneep met twee handen in zijn nek. [verdachte] pakte hem bij zijn nek en smeet hem als een hond op tafel.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3. bewezen verklaarde, vernieling, met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 oktober 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van de Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018173271 d.d. 30 juli 2018, inhoudende de verklaring van aangever [slachtoffer 1] ;
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 7 juli 2018, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier van de Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van aangever [medewerker] namens het Leger des Heils.
De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde, mishandeling, wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] bij zijn hals/nek vastgegrepen en hem op een tafel gedrukt. Voor een bewezenverklaring van mishandeling moet - onder meer - komen vast te staan dat [slachtoffer 1] pijn of letsel heeft bekomen als gevolg van dit handelen van verdachte. Hoewel [slachtoffer 1] hierover niet heeft verklaard, acht de rechtbank het aannemelijk dat door het handelen van verdachte bij [slachtoffer 1] minstgenomen enige pijn is ontstaan.
Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking de verklaring van getuige Draaijer dat het hem niet lukte om verdachte van [slachtoffer 1] af te trekken.
De onder 2 ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 2] acht de rechtbank eveneens wettig en overtuigend bewezen. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Voorwaardelijk opzet volstaat. Verdachte is blijkens de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting met een mes in zijn handen achter de vluchtende [slachtoffer 1] aangerend die door [slachtoffer 2] via de achterdeur werd binnengelaten in de [instelling]. Verdachte verklaart ook dat hij [slachtoffer 2] hoorde roepen naar [slachtoffer 1] , waarna [slachtoffer 1] door de deur van het opvanghuis naar binnen is gevlucht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte op dat moment op de hoogte was van het feit dat [slachtoffer 2] zich in de nabijheid van die (achter)deur bevond. Vervolgens heeft verdachte zeer krachtig met dit mes tegen de ruit van deze (achter)deur, waarachter [slachtoffer 2] zich bevond, geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich - minstgenomen - willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat bij [slachtoffer 2] in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen en/of zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Dat verdachte heeft verklaard dat het niet de bedoeling was om [slachtoffer 2] ooit iets aan te doen, doet hier niets aan af, omdat voor een strafbare bedreiging niet is vereist dat de bedreiger van plan is uitvoering te geven aan hetgeen waarmee hij dreigt.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 meer subsidiair, het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
verdachte op 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, in de gemeente Emmen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- bij zijn hals/nek vast te pakken en vervolgens die [slachtoffer 1] op een aldaar staande tafel te drukken en gedrukt te houden.
2.
verdachte op 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, in de gemeente Emmen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht en/of met zware mishandeling, door
- keihard op de deur van de caravan waarin die [slachtoffer 1] zich bevond te slaan en vervolgens nadat die [slachtoffer 1] die caravan was ontvlucht, met een mes in zijn handen achter die vluchtende [slachtoffer 1] is aan gerend en
- zeer krachtig met een mes tegen de ruit van een deur, waarachter die [slachtoffer 2] zich bevond, heeft geslagen.
3.
verdachte op 6 juli 2018, te Nieuw-Amsterdam, gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk
- ramen van een pand, gelegen, aldaar, aan [straatnaam] , toebehorende aan het Leger des Heils, en
- een raam en de deur van een op het perceel [straatnaam] , aldaar staande caravan, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. mishandeling;
2. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, meermalen gepleegd;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair, onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 166 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft bij de bepaling van de hoogte van de strafeis tevens betrokken het ad informandum gevoegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij de bepaling van de straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte wil zijn leven graag weer op de rit krijgen. Hij kan zich vinden in de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden en is bereid mee te werken aan reclasseringstoezicht. De raadsvrouw heeft gepleit voor het opleggen van een deels voorwaardelijke straf met daaraan eveneens gekoppeld de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De raadsvrouw heeft tevens aangegeven dat het ad informandum gevoegde feit door verdachte wordt bekend en aldus kan worden meegenomen bij het bepalen van de strafmaat.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals dit op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is op
6 juli 2018 door het lint gegaan. Hij heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer 1] . Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] bedreigd door - onder meer - dreigend met een mes in zijn handen achter de vluchtende [slachtoffer 1] aan te rennen en zeer krachtig met een mes tegen de ruit van een deur waarachter [slachtoffer 2] zich bevond, te slaan.
Vervolgens heeft verdachte een deur en een raam van een op het terrein van het Leger des Heils staande caravan en diverse ramen van het pand van het Leger des Heils ingeslagen en vernield. De handelwijze van verdachte heeft niet alleen een enorme impact gehad op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , maar ook op de bewoners van het opvanghuis van het Leger des Heils en de aldaar aanwezige zorgverleners, hetgeen onder meer blijkt uit de zich in het strafdossier bevindende getuigenverklaringen. Uit die verklaringen volgt dat zij volkomen onverwacht werden geconfronteerd met een zeer bedreigende situatie die hen lang bij zal blijven.
Ten aanzien van de betrokken zorgverleners overweegt de rechtbank dat zij ongestoord hun werk moeten kunnen doen en daarbij met respect dienen te worden behandeld. Het handelen van verdachte getuigt daar niet van. De rechtbank acht de feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt zeer ernstig. Zijn deze feiten op zichzelf beschouwd al laakbaar, ten nadele van de verdachte neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de ernst van zijn gedragingen bagatelliseert en de oorzaak van zijn gedragingen met name bij een ander legt.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 19 september 2018, waarin wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen. De reclassering acht tevens oplegging van reclasseringstoezicht en bijzondere voorwaarden in de zin van een meldplicht, gedragsinterventie, ambulante behandeling en begeleid wonen geïndiceerd om het recidiverisico te verminderen.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 augustus 2018, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat hij in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van 3 jaar passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zullen algemene en bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. Verdachte heeft toezicht en behandeling nodig en heeft ter terechtzitting ook verklaard dat hij bereid is mee te werken met de reclassering. Met deze straf wordt tevens beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 285, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair en onder 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en het onder 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 2 weken na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de Reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 te Groningen, en zich daarna aldaar blijft melden zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova-training of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden.
De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
3. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd laat behandelen door de polikliniek van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering;
4. dat de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, mr. R. Depping en mr. C. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 oktober 2018.
Mr. C. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.