ECLI:NL:RBNNE:2018:4129

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
18/830036-18, 18/025575-18, 18/253603-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens woninginbraak en drie winkeldiefstallen met bedreiging

Op 30 augustus 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1972, die zich schuldig heeft gemaakt aan woninginbraak en drie winkeldiefstallen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de verdachte, die op 14 februari 2018 in Winschoten een woning binnenging en de bewoner bedreigde met de woorden: 'je geeft me nu 150 euro of ik steek je dood'. De verdachte heeft de portemonnee van de bewoner ontvreemd, evenals sleutels, na het ingooien van een ruit. Daarnaast was de verdachte betrokken bij twee andere diefstallen, waaronder de diefstal van een pot Nivea crème en een aantal jassen. Tijdens de rechtszittingen op 28 mei en 16 augustus 2018 heeft de verdachte zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. J.S. Özsaran, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarbij rekening is gehouden met zijn eerdere strafbare feiten en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de wet heeft overtreden, maar ook de persoonlijke veiligheid van de slachtoffers in gevaar heeft gebracht. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele onderdelen van de tenlastelegging, omdat deze niet bewezen konden worden. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 47, 56, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummers 18/830036-18, 18/025575-18, 18/253603-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de PI Leeuwarden te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 mei en 16 augustus 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.S Özsaran, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 18/830036-18:
hij op of omstreeks 14 februari 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, gelegen aan [straatnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud en/of geld en/of sleutels, in elk geval enig goed, toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval geheel of ten dele toebehorende aan een ander dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of inklimming, en welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "je geeft me nu 150 euro of ik steek je dood", en/of
- de portemonnee en/of een geldbiljet van 50 euro van die [slachtoffer 1] vast te pakken en/of (vervolgens) met kracht uit de hand(en) van die [slachtoffer 1] te rukken en/of te trekken en/of (daarbij) die [slachtoffer 1] te krabben;
Parketnummer 18/025575-18:
hij op of omstreeks 5 februari 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt een pot Nivea creme, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
Parketnummer 18/253603-17:
1.
hij op of omstreeks 3 november 2017 te Veendam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een stoelklok, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op of omstreeks 15 december 2017 te Winschoten, gemeente Oldambt, een drietal jassen (merk Tenson), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan de [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder parketnummers 18/830036-18 en parketnummer 18/025575-18 en onder parketnummer 18/253603-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder parketnummer 18/025575-18 en parketnummer 18/253603-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/830036-18 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het onder het eerste en tweede gedachtestreepje ten laste gelegde niet kan worden bewezen.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het tweede gedachtestreepje op het standpunt gesteld dat verdachte niet de woorden, zoals deze zijn ten laste gelegd, heeft gebezigd, maar tegen aangever heeft gezegd: “eigenlijk had ik je dood moeten steken”. Het overige ten laste gelegde, bestaande uit het binnendringen in de woning middels het ingooien van een ruit met een steen en het uit de woning ontvreemden van een portemonnee en sleutels, kan wel worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/830036-18 ten laste gelegde:
1. De door verdachte op de terechtzitting van 16 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik ben er midden in de nacht heengegaan en heb met een tas, waarin een steen zat, het raam ingegooid. Ik ben vervolgens boos naar binnen gegaan. Ik heb gezegd: “ik moet mijn geld hebben”. Iets van € 170,-. Ik heb wel zoiets gezegd als: “ik had je dood moeten steken”. U vraagt mij of aangever naar de badkamer is gegaan om zijn portemonnee te pakken. Ja en hij kwam vervolgens terug. Ik werd boos en heb zijn portemonnee gepakt. Ik zei tegen hem: “val hartstikke dood man, kankerlijer”. Ik ben hartstikke boos geweest. Ik heb de portemonnee gegrepen en ben naar buiten gegaan. Ik heb de sleutels uit de achterdeur meegenomen. De portemonnee en de sleutels heb ik buiten weggegooid;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 februari 2018, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018037801 d.d. 29 maart 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik ben op 14 februari 2018 omstreeks 23:00 -23:30 uur naar bed gegaan in mijn woning aan [straatnaam] te Winschoten. Ik hoorde ineens geschreeuw en schrok wakker. Ik heb het licht aangedaan en zag de mij bekende [verdachte] staan. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij schreeuwde: “je geeft me nu € 150of ik steek je dood”. Ik schrok ontzettend van het feit dat [verdachte] in mijn huis was en dat hij schreeuwde tegen mij. Ik zei tegen [verdachte] dat ik hem geld zou geven. Ik ben opgestaan en ben naar de badkamer gelopen. Ik zag dat [verdachte] achter mij aanliep. In de badkamer lag mijn spijkerbroek met daarin mijn portemonnee. Ik was bang dat [verdachte] mij inderdaad iets zou aandoen of dat hij mij zou doodsteken. Ik zag dat de blik van [verdachte] wild stond. Hiermee wil ik zeggen dat hij boos keek, zijn ogen wijd opengezet, heel eng. Ik pakte mijn portemonnee en wilde [verdachte] geld geven. Ik zag dat [verdachte] hierna richting mijn achterdeur liep. Hierna is [verdachte] via de achterdeur mijn woning uitgelopen. Ik ken [verdachte] . Hij woont aan de [straatnaam], de flat achter mijn woning.
Ik zag dat de onderste ruit van de voordeur kapot was. Ik zag allemaal glas achter voor mijn deur liggen. Ook zag ik een tas buiten op de grond voor mijn voordeur. De sleutels die in het slot van de voordeur hingen waren verdwenen. [verdachte] heeft dus mijn sleutels weggenomen. [verdachte] heeft mijn portemonnee weggenomen. In de portemonnee zat mijn Rabobank bankpas, een casinokaart, een lottokaart en mogelijk nog mijn vaarbewijs. Ik weet niet exact hoeveel geld er in m’n portemonnee zat, maar ik denk ongeveer 100 à € 200 aan papiergeld.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2018, opgenomen op pagina 36 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Aangever [slachtoffer 1] beschikt over een camera die zicht heeft op het gebied voor zijn voordeur. Op de beelden is te zien dat op 14 februari 2018 om 03:00:18 uur een man komt aanlopen. De man heeft een tas bij zich. Te zien is dat de man richting de voordeur van de woning van [slachtoffer 1] loopt. De man kijkt achterom en gaat de nis in, waar de voordeur zich bevindt. Te zien is dat de man om 03:00:21 uur een zwaaiende beweging maakt met de tas. De man is vervolgens buiten het bereik van de camera;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 14 februari 2018, opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant, tevens forensisch onderzoeker:
Op 14 februari 2018 om 04:05 uur werd door mij, verbalisant, als forensisch onderzoeker een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning aan [straatnaam] te Winschoten. Ik zag dat de onderste ruit van de voordeur kapot was. Ik zag dat de meeste scherven van de ruiten binnen bij de voordeur op de grond lagen. Ik zag dat enkele glasscherven buiten lagen. Buiten, rechts naast de voordeur, zag ik een stoffen schoudertas. Ik zag dat er een zwerfkei in de tas zat.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte naar de woning van aangever is gegaan, vervolgens met een tas - met daarin een steen - een ruit heeft ingegooid en daarna via het daardoor onstane gat naar binnen is gegaan.
Ook acht de rechtbank op basis van de aangifte en hetgeen verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde bedreigende woorden: “je geeft me nu € 150,- of ik steek je dood” jegens aangever heeft geuit.
Vervolgens heeft verdachte de portemonnee en sleutels van aangever uit diens woning ontvreemd.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte de portemonnee uit handen van aangever heeft gegrist en aangever daarbij heeft verwond. Verdachte heeft ter terechtzitting stellig ontkend dat hij de portemonnee uit handen van aangever heeft gegrist. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat aangever zich heeft verwond aan het glas van de kapotte voordeur op het moment dat hij de deur heeft willen barricaderen. Verdachte zal van dit gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Vorenstaande leidt tot de slotsom dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal gedurende de nachtelijke uren door middel van braak en inklimming en diefstal vergezeld van bedreiging met geweld.
Ten aanzien van het onder parketnummer 18/025575-18 en 18/253603-17 ten laste gelegde:
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder parketnummer 18/025575-18 en parketnummer 18/253603-17 onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
Parketnummer 18/025575-18:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 augustus 2018;
2. een schriftelijk bescheid, zijnde een aangifteformulier winkeldiefstal d.d. 5 februari 2018, opgenomen op pagina 3 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018030853 d.d. 7 februari 2018, inhoudende de aangifte van [medewerker 1] , namens [benadeelde partij 1] Winschoten.
Parketnummer 18/253603-17:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 augustus 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 8 november 2017, opgenomen op pagina 55 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017330652 d.d. 18 december 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 augustus 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 15 december 2017, opgenomen op pagina 39 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2017330652, inhoudende de verklaring van [medewerker 2] , namens [benadeelde partij 3] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder parketnummers 18/830036-18 en 18/025575-18 en onder parketnummer 18/253603-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Parketnummer 18/830036-18:
hij op 14 februari 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, gelegen aan [straatnaam] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee met inhoud en sleutels, toehorende aan [slachtoffer 1] , waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming en welke diefstal werd vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "je geeft me nu 150 euro of ik steek je dood".
Parketnummer 18/025575-18:
hij op 5 februari 2018 te Winschoten, gemeente Oldambt, een pot Nivea crème, dat toebehoorde aan [benadeelde partij 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Parketnummer 18/253603-17:
1.
hij op 3 november 2017 te Veendam tezamen en in vereniging met een ander een stoelklok, dat toebehoorde aan [benadeelde partij 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
hij op 15 december 2017 te Winschoten, gemeente Oldambt, een drietal jassen (merk Tenson), dat toebehoorde aan [benadeelde partij 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
parketnummer 18/830036-18:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming

en

diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
parketnummer 18/025575-18:
diefstal;
parketnummer 18/253603-17:
1.
diefstal door twee of meer verenigde personen;
2.
diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder parketnummers 18/830036-18, 18/025575-18 en 18/253603-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat hij in 2013 voor een soortgelijk feit als het onder parketnummer 18/830036-18 ten laste gelegde is veroordeeld. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met de ernst van - met name - de ten laste gelegde woningoverval en de impact van deze bedreigende situatie op het slachtoffer. Tevens is gelet op de richtlijnen van het openbaar ministerie en van de rechtbank en het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies.
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij geen voorwaardelijk strafdeel met bijzondere voorwaarden heeft geëist, nu onduidelijk is welke voorwaarden aan verdachte zouden moeten worden opgelegd. Bijzondere voorwaarden - waaronder de opname in een psychiatrische instelling zou kunnen vallen - kunnen in het kader van een eventuele toekomstige voorwaardelijke invrijheidstelling alsnog aan verdachte worden opgelegd.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het aanhoudingsverzoek aangevoerd dat verdachte de kans heeft gehad met een psycholoog in gesprek te gaan, maar dat verdachte dit niet nodig achtte. De reclassering heeft - nu verdachte niet heeft willen meewerken aan een Pro Justitia rapportage - geadviseerd een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het uitplaatsen via artikel 15, vijfde lid, en/of 43 van de Penitentiaire Beginselenwet (PBW) biedt de mogelijkheid om verdachte te laten re-integreren via een langdurige behandeling in een gesloten setting. De officier van justitie ziet dan ook geen meerwaarde in het aanhouden van de zaak.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de zaak voor korte duur aan te houden, zodat aan de reclassering kan worden gevraagd te onderzoeken in welke kliniek verdachte terecht zou kunnen en op welke termijn. Daarnaast zou aan de reclassering kunnen worden verzocht een plan van aanpak op te stellen, bestaande uit een reeks bijzondere voorwaarden zoals een klinische behandeling, ambulante behandeling, opname in een instelling voor begeleid wonen, meldplicht bij de reclassering, drugsverbod en een verplichte dagbesteding. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het opstellen van een plan van aanpak door de reclassering ook mogelijk is zonder een Pro Justitia rapportage.
De raadsvrouw acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en een uitplaatsing op grond van artikel 15 PBW te fors. De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met de omstandigheden die ervoor hebben gezorgd dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd. Volgens haar dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis tot aan de opname in een psychiatrische instelling.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van het door de raadsvrouw gedane verzoek tot aanhouding het volgende.
Verdachte heeft - op advies van de reclassering - de mogelijkheid gekregen in gesprek te gaan met een psycholoog om informatie te vergaren over zijn persoonlijke problematiek. Uit de Pro Justitia rapportage van 31 mei 2018 is gebleken dat verdachte op drie verschillende momenten weigerde mee te werken aan het psychologisch onderzoek. De reclassering heeft in haar rapportage van 6 augustus 2018 aangegeven dat voor het vormgeven van een hulptraject een Pro Justitia rapportage nodig is. De reclassering ziet dan ook geen mogelijkheden om met interventies en/of toezicht de risico’s te beperken en het gedrag van verdachte te veranderen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende kansen heeft gehad om met behulp van de reclassering een resocialisatieplan op te stellen. Verdachte heeft meerdere malen zelf de keuze gemaakt hieraan niet te willen meewerken. De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding dan ook af.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een woninginbraak in de nachtelijke uren waarbij hij aangever met de dood heeft bedreigd om aangever geld afhandig te maken. De rechtbank acht dit een ernstig feit. Het is algemeen bekend dat een dergelijke woningoverval - te meer wanneer deze ’s nachts plaatsvindt in een voor het slachtoffer veilig geachte omgeving, te weten de eigen woning - een grote impact heeft op een slachtoffer, hetgeen ook blijkt uit het proces-verbaal van aangifte. Bovendien heeft verdachte, door de portemonnee en sleutelbos uit de woning van aangever te ontvreemden, aangetoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte - welke (geld)schuld aangever ook bij verdachte gehad zou hebben - dit op andere wijze had moeten oplossen.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan drie winkeldiefstallen, waarvan één tezamen en in vereniging met een ander. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die voor winkeliers veel schade en hinder opleveren. Verdachte heeft bovendien inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van de winkeliers.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychologische onderzoeksrapport van 31 mei 2018, opgemaakt door R.W. Blaauw, gezondheidszorgpsycholoog. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte zich vanuit eerdere diagnostiek kenmerkt door een licht verstandelijke beperking in combinatie met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het huidige onderzoek kenmerkte verdachte zich door wisselingen in zijn bereidheid om mee te werken aan het onderzoek. Aannemelijk is dat betrokkene vanwege zijn licht verstandelijke beperking zich snel overbelast voelt en dat dit een rol heeft gespeeld in zijn weigering om mee te werken. Indien de voornoemde persoonlijkheidsstoornissen nog steeds aanwezig zijn kan dit mogelijk ook de wisselende bereidheid tot medewerking verklaren.
De reclassering heeft in haar rapport van 27 juli 2018 aangegeven dat verdachte problemen heeft op diverse gebieden, zoals zijn intellectuele vermogens, zijn persoonlijkheid en zijn afhankelijkheid van middelen, waarvoor hij behandeling en begeleiding nodig heeft om delictvrij in de samenleving te kunnen leven. De reclassering acht een langdurig, beschermd wonen-, begeleidings- en behandeltraject dan ook nodig voordat verdachte in een beschermde woonvoorziening zou kunnen wonen. Het recidiverisico wordt, indien verdachte onbehandeld en onbegeleid in vrijheid wordt gesteld, ingeschat als hoog. Nu verdachte echter niet heeft willen meewerken aan een Pro Justitia rapportage, teneinde een indicatiestelling voor een langer durende gesloten behandeling te verkrijgen, adviseert de reclassering een (lange) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Het uitplaatsen via artikel 15, vijfde lid, en/of 43 PBW biedt de mogelijkheid om verdachte te laten re-integreren via een langdurige behandeling in een gesloten setting.
Gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt bij een woningoverval in beginsel als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar gegeven. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf meegewogen dat er gelet op de justitiële documentatie van verdachte sprake is van recidive.
In het voordeel van verdachte wordt meegewogen dat er ten aanzien van het onder parketnummer 18/830036-18 bewezen verklaarde geen sprake is van een willekeurig slachtoffer, maar van een geschiedenis tussen verdachte en aangever. Daarnaast heeft verdachte bij laatstgenoemd feit geen geweld jegens aangever toegepast.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. De rechtbank zal geen voorwaardelijk deel opleggen, nu verdachte niet heeft willen meewerken aan de Pro Justitia rapportage, die door de reclassering in het kader van zijn resocialisatie nodig werd geacht. Bovendien heeft de reclassering geadviseerd een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, nu zij geen mogelijkheden zien om met interventies en/of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen.
De bijzondere voorwaarden die door de raadsvrouw zijn voorgesteld – of andere voorwaarden - zouden in het kader van een eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling van de op te leggen straf aan verdachte kunnen worden opgelegd.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 56, 57, 310, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder parketnummers 18/830036-18 en 18/025575-18 en onder parketnummer 18/253603-17 onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. M.S. van den Berg en mr. E.P. van Sloten, rechters, bijgestaan door mr. A. Boersma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2018.
Mr. Van Sloten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.