ECLI:NL:RBNNE:2018:4088

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
18/830347-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Politiegeweld en handelen in strijd met de Ambtsinstructie in Groningen

Op 15 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een politieagente die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling. De verdachte, geboren in 1977, werd ervan beschuldigd op 8 april 2017 in Groningen vier keer te hebben geschoten op een scooterbestuurder, terwijl zij meende dat deze de gezochte verdachte was die mogelijk vuurwapens bij zich had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachten rade handelde, maar dat zij wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde. De rechtbank legde een taakstraf op van 120 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukte dat politieambtenaren in gevaarlijke situaties moeten kunnen handelen, maar dat dit moet gebeuren binnen de kaders van de Ambtsinstructie. De verdachte had in deze situatie niet de juiste afwegingen gemaakt, wat leidde tot de veroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830347-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 15 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende te [plaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 oktober 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Anker, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H. Super.

Tenlastelegging

Aan verdachte is na nadere omschrijving van de tenlastelegging ten laste gelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 08 april 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, toen die [slachtoffer] als bestuurder van een scooter haar, verdachte op de kruising van de wegen Zuiderweg en Minervalaan naderde en/of wegreed, vier keer, althans meerdere malen in de richting van die [slachtoffer] , althans in de richting van die scooter heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
zij op of omstreeks 08 april 2017 te Groningen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, toen die [slachtoffer] als bestuurder van een scooter haar, verdachte op de kruising van de wegen Zuiderweg en Minervalaan naderde en/of wegreed, vier keer, althans meerdere malen in de richting van die [slachtoffer] , althans in de richting van die scooter heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft overeenkomstig zijn pleitnota betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde omdat niet kan worden bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van verdachte erop was gericht aangever van het leven te beroven of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat aangever het leven zou laten of zwaar lichamelijk letsel zou bekomen en dat niet kan worden bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans dat deze gevolgen zouden intreden willens en wetens heeft aanvaard. Daartoe heeft hij aangevoerd dat verdachte beheerst en gecontroleerd handelde, dat zij stabiel stond en bewust laag op de scooter heeft gericht. Zij koos er bewust voor niet op de bestuurder te richten, omdat zij wilde voorkomen dat hem letsel zou worden toegebracht.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat geen omstandigheden zijn gebleken die erop wijzen dat er een aanmerkelijke kans heeft bestaan op de dood van aangever. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook niet bewezen.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 1 oktober 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende: De auto waar vader en zoon in reden werd gezien in een wijk in Groningen. Er werd doorgegeven dat alleen vader nog in de auto zat. Wij reden inmiddels in deze wijk. Ik zag een rode scooter in onze richting rijden. Ik stapte uit. Ik stond op de kruising van de wegen Zuiderweg en Minervalaan en heb vier keer gericht op de scooter geschoten. Ik stond stabiel en heb op de scooter gericht om hem te doen stoppen. Het was aanhoudingsvuur. Het derde schot was een combinatie van aanhoudingsvuur en noodweer. Het is lastig om een rijdend voertuig te raken, dat is tijdens de schiettrainingen wel besproken. Ik heb bewust laag geschoten, ik had hem in zijn voet of zijn been kunnen raken.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2018
opgenomen op pagina 67 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met
nummer IOONN170026 d.d. 1 augustus 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] .
Op 8 april 2017 reed ik op mijn scooter over een fietspad, richting de Zuiderweg. Ik zag dat op de Zuiderweg een opvallende politieauto reed. Ik zag dat de politieagenten in deze auto om zich heen keken, ik dacht dat ze naar mij zochten. Plotseling stopte de auto, want ze hadden mij gezien. De bijrijder stapte uit. Ik zag vervolgens dat de politievrouw haar vuurwapen pakte en dit op mij richtte. Zij stond op dat moment achter de politieauto en ik schat dat de afstand tussen ons niet meer dan 4 meter was. Ik hoorde haar schreeuwen: “Staan blijven, of ik schiet", of zoiets. Meteen daarna schoot ze. Ik hoorde toen één schot. Meteen toen ik de bocht door was gereden, hoorde ik nog een schot en daarna na twee tellen ongeveer nog een schot en nog een schot. Ik zag dat er allemaal kogelgaten in mijn scooter zaten.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 april 2018 opgenomen op pagina 83 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van
[verdachte] .
Ik richtte op de scooterkap en spatbord. lk heb beheerst geschoten, 2 keer op de scooter laag en ik weet zeker dat het derde schot een ricochet schot was. Ik denk dat het vierde schot dat ik loste op misschien ongeveer 4 meter afstand tot de bestuurder van de scooter was. Ik riep nog stop, stop. Ik draaide mee met de bestuurder en stond nog steeds op dezelfde plek en hield hem onder schot en ik ben hem blijven narichten met mijn vuurwapen.
4. Een fotoreportage bijgevoegd als bijlage bij een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal Sporenonderzoek d.d.16 mei 2017, opgenomen op pagina 300 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Foto 2: De in-schot beschadiging in de behuizing van de transmissie
Foto 4: Ricochet beschadiging aan de afdekplaat die aan de binnenzijde van de transmissiebehuizing was gemonteerd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door haar handelen voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
Uit het onderzoek ter zitting noch uit het dossier is gebleken dat de verdachte daadwerkelijk had besloten om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van zogenaamd vol opzet is daarom geen sprake. Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel moet dan op zijn minst genomen vast komen te staan dat de verdachte het voorwaardelijk opzet had om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is vereist dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen door haar gedragingen.
Verdachte heeft vanuit een stabiele houding bewust vier maal op de rijdende scooter geschoten. Zij heeft daarbij bewust laag gericht. Dit past bij de bevindingen uit het onderzoek van de politie aan de scooter, waaruit blijkt dat de scooter tweemaal is geraakt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat schieten op een bewegend voorwerp moeilijk is, ook voor een geoefend schutter. De kans dat verdachte aangever zou raken is daarom aanmerkelijk te achten. Verdachte heeft zelf ook verklaard dat zij evengoed aangever in het been had kunnen raken.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat een schotwond (nog los van de mogelijkheid van ricochet) in het onderlichaam tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden.
De rechtbank is gelet op deze feiten en omstandigheden van oordeel dat verdachte met haar gedragingen en in het bijzonder gelet op het feit dat zij op een rijdende scooter heeft geschoten terwijl zij wist dat ze daarbij evengoed de bestuurder zou kunnen raken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zwaar lichamelijk letsel zou kunnen ontstaan. Het subsidiair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
zij op 8 april 2017 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, toen die [slachtoffer] als bestuurder van een scooter haar, verdachte op de kruising van de wegen Zuiderweg en Minervalaan naderde en/of wegreed, vier keer in de richting van die [slachtoffer] , althans in de richting van die scooter heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging tot zware mishandeling
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer(exces) als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De bestuurder van de scooter kwam zo hard aanrijden dat verdachte meende dat, als zij niet geschoten had, de bestuurder haar had doodgereden. Het vierde schot moet gezien worden als extensief noodweerexces: er was sprake van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de ogenblikkelijke aanranding. De dreiging was wellicht voorbij, nu de scooter verdachte reeds gepasseerd was, maar in dit geval was sprake van een hevige gemoedsbeweging die doorliep. Op grond daarvan dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Overwegingen van de rechtbank.
Verdachte heeft verklaard dat zij heeft geschoten om de bestuurder van de scooter aan te houden en dat de eerste twee schoten die zij loste daarbij beschouwd moeten worden als aanhoudingsvuur, het derde schot als een combinatie van aanhoudingsvuur en noodweer.
Omdat verdachte, aangever en getuige [getuige] elk anders hebben verklaard over de exacte plaats waar verdachte stond tijdens het schietincident, kan de rechtbank deze plaats niet met zekerheid vaststellen. Verdachte heeft, toen zij als getuige werd gehoord, verklaard dat ze meedraaide met de bestuurder (toen deze de bocht om ging) en nog steeds op dezelfde plek stond en hem onder schot hield en hem is blijven na richten met haar vuurwapen. Verdachte heeft bovendien niet op zij hoeven stappen of springen om een aanrijding te voorkomen. Vast staat voorts dat aangever op de kruising de ruimte heeft gevonden om, zonder te stoppen, door de bocht te rijden. Een aanrijding was derhalve niet onvermijdelijk.
Gelet op de haakse bocht die aangever moest maken, is het aannemelijk dat aangever, zoals hij heeft verklaard, in aanvang ongeveer 80 à 90 kilometer per uur reed, flink heeft afgeremd om de haakse bocht de Zuiderweg op te nemen en niet meer, zoals verdachte verklaarde, keihard op haar afreed. Dit past ook bij de verklaring van verdachte dat zij de eerste twee schoten loste als aanhoudingsvuur en niet uit noodweer.
Verdachte heeft, zoals blijkt uit de verklaringen van aangever [1] , in elk geval het derde schot gelost toen de scooter al de bocht in was gereden. Dit is het schot dat door verdachte is aangemerkt als noodweerschot. Op het moment van dit derde schot reed aangever al niet meer op verdachte af. Niet aannemelijk is geworden dat zij dit schot vuurde, terwijl sprake was van een hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank heeft bij haar beoordeling van het verweer tevens acht geslagen op de communicatie die tussen de opsporingsambtenaren plaatsvond voorafgaand aan het schietincident. Ten aanzien van deze communicatie heeft verdachte verklaard dat zij twee à drie keer heeft gehoord dat collega’s de scooterrijder zagen en dat hij er weer vandoor ging. [2] Zij heeft uit deze communicatie in redelijkheid niet kunnen afleiden dat verdachte (die juist vluchtgedrag vertoonde) de confrontatie met de politie zocht door middel van een aanrijding.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Het beroep op noodweer(exces) wordt verworpen.
Door de verdediging is voorts een beroep gedaan op putatief noodweer.
Daartoe heeft de raadsman de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Er was sprake van een verontschuldigbare dwaling van verdachte. Verdachte mocht menen zich te moeten verdedigen zoals zij deed omdat zij verontschuldigbaar de aard van de bedreiging verkeerd heeft beoordeeld.
De rechtbank kan dit verweer niet anders begrijpen dan dat het gaat om de bedreiging dat verdachte zou worden aangereden. Nu de raadsman dit verweer niet voldoende heeft onderbouwd, gaat de rechtbank aan dit verweer voorbij.
Handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift
Door de verdediging is voorts een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond handelen ter uitvoering van een wettelijk voorschrift, als bedoeld in artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft aangevoerd, wel degelijk heeft gehouden aan de voorschriften uit de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: Ambtsinstructie).
De raadsman heeft daartoe de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Verdachte heeft voldaan aan artikel 7 lid 1 onder a en aan lid 1 onder b van de Ambtsinstructie.
Verdachte heeft die bewuste avond via ‘de ether’ doorgekregen dat de jongen naar wie men op zoek was, twee pistolen bij zich had. Hij zou gezegd hebben dat hij zes kogels had en hij zou eerder gedreigd hebben zijn familie iets aan te doen. Uit de OC, mobilofoon- en telefoongesprekken is op te maken dat het vuurwapen vermoedelijk echt was, dat de politie de vesten aanhad en dat de jongen, als hij boos is, tot alles in staat zou zijn. De opererend coördinator besloot tot de autoprocedure. Dit gegeven sterkte verdachte in de overtuiging dat er sprake was van een ernstige situatie. Verdachte hoorde via de mobilofoon, dat [naam 1] niet meer bij vader in de auto zat, en dat in de auto geen vuurwapens waren aangetroffen. Gegeven de omstandigheden heeft zij de gerechtvaardigde conclusie mogen trekken dat de man op de scooter de man was naar wie zij op zoek waren en dat hij de wapens bij zich had. Het gaat bij de beoordeling van deze zaak om de informatie die verdachte had en haar afweging op dat moment. Verdachte had alle reden om [naam 1] aan te houden. Niets doen was geen optie. Er was geen reden om de aanhouding uit te stellen, nu het gevaar door verdachte onaanvaardbaar werd geacht. Dit gevaar was er, nu het ging om twee vuurwapens met munitie in handen van een persoon waarvan gezegd werd dat hij is staat was om de wapens ook te gebruiken. Door laag te richten is er proportioneel gehandeld. Minder vergaande en minder ingrijpende middelen waren niet meer aan de orde. De situatie was veel te gevaarlijk en er moest snel handelend opgetreden worden. Verdachte maakte haar eigen afweging in het heetst van de strijd, en dat die anders was dan die van [naam 2] , die in de beslotenheid van de auto zat en die geen direct contact met verdachte had, is voor de beoordeling niet relevant. Het beroep op artikel 42 van het Wetboek van Strafrecht moet leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten en omstandigheden die de raadsman aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, geen beroep op artikel 42 Wetboek van Strafrecht rechtvaardigen.
Ingevolge artikel 7 van de Politiewet is een politieambtenaar bevoegd geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden risico’s, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat, zo mogelijk, een waarschuwing vooraf. De uitoefening van die bevoegdheid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Deze elementen zijn nader uitgewerkt in de Ambtsinstructie.
Artikel 7 lid 1 van de Ambtsinstructie bepaalt wanneer gebruik mag worden gemaakt van vuurwapengeweld. De bevoegdheid daartoe bestaat (voor zover voor deze zaak relevant)
om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
om een persoon aan te houden die zich aan zijn aanhouding, voorgeleiding of andere rechtmatige vrijheidsberoving tracht te onttrekken of heeft onttrokken en die wordt verdacht van of is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf
1e waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, en
2e dat een ernstige aantasting vormt van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, of
3e dat door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn.
De nota van toelichting bij artikel 7 vermeldt als voorbeelden bij misdrijven tegen de lichamelijke integriteit: een gewapende roofoverval, een zwaar zedendelict, gijzeling.
Aangever was – achteraf gezien – niet een persoon of verdachte als bedoeld in artikel 7 van de Ambtsinstructie. De scooterrijder die verdachte aan wilde houden was, anders dan zij meende, immers niet [naam 1] , naar wie men op zoek was. Naar het oordeel van de rechtbank een te haastige, maar niet onbegrijpelijke inschatting van verdachte. Aangever is niet onrechtmatig als verdachte aangemerkt.
Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat echter niet dat verdachte volgens de criteria van de Ambtsinstructie heeft gehandeld.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Tijdens het zogeheten motorkapoverleg is door de opererend coördinator [naam 2]
(hierna: [naam 2] ) primair tot opsporing en secundair tot aanhouding besloten. [naam 2] heeft daarbij gecommuniceerd dat er niet langer sprake was van een acute dreiging nu moeder niet meer bedreigd werd. De vader van [naam 1] was met [naam 1] vertrokken om naar een slaapplaats te gaan zoeken. De moeder van [naam 1] heeft dit gegeven gecommuniceerd met verbalisanten. Zij heeft daarbij niet gemeld dat er mogelijk voor vader ook gevaar bestond. Door verbalisant [verbalisant] is haar gevraagd of [naam 1] mogelijk een gevaar voor anderen zou kunnen zijn. De moeder van [naam 1] verklaarde dat zij niet direct aanleiding had om dat te denken. [naam 2] besloot tot de auto-procedure in geval vader en zoon samen in de auto zouden worden aangetroffen. Later werd duidelijk dat ook vader zich niet meer in de directe nabijheid van [naam 1] bevond. Er was een eenheid op weg naar het adres van de vriendin van [naam 1] tegen wie hij ook bedreigingen zou hebben geuit. Later werd doorgegeven, dat in de buurt, waar de vader van [naam 1] zijn zoon uit de auto had gelaten, een licht getinte man met een sikje er op een scooter vandoor ging. Deze persoon onttrok zich meerdere malen aan een staandehouding. De verbalisant die dit doorgaf meldde dat het mogelijk om de gezochte man zou gaan. Ook deze gegevens werden via mobilofoonverkeer gecommuniceerd. Deze man reed vervolgens in de richting van de Zuiderweg, waar [naam 2] en verdachte reden. Verdachte heeft verklaard op dat moment haar eigen afwegingen gemaakt te hebben. Zij heeft aan de hand van de informatie waarover zij beschikte gemeend dat:
- de man op de scooter [naam 1] was en
- dat deze [naam 1] wel degelijk een acuut gevaar voor zijn omgeving vormde.
Verdachte heeft verklaard dat namelijk, naast bovengenoemde gegevens, ook via de mobilofoon en portofoon werd gecommuniceerd dat de wapens van [naam 1] echt waren, en dat zijn moeder hem wel tot geweld in staat achtte als hij boos was. Dat [naam 2] tot de autoprocedure had besloten, bevestigde haar in haar overtuiging dat er sprake was van een zeer gevaarlijke man die tot alles in staat was. Daarna heeft zij besloten de man op de scooter koste wat het kost aan te houden. Dit heeft zij gedaan zonder enig overleg met [naam 2] , bij wie zij in het kader van haar stage in de auto zat. Verdachte wist dat het niet de bedoeling van [naam 2] was ‘zich in de actie te begeven;’, maar om vanuit een overzichtssituatie aan de andere politiefunctionarissen adviezen en opdrachten te geven. Ter terechtzitting heeft verdachte ook verklaard daarom niet een extra kogelvrij vest te hebben aangetrokken, terwijl de anderen dat wel deden. [naam 2] heeft later verklaard dat hij meende dat verdachte de scooterrijder een stopteken zou geven en dat hijzelf geheel niet de mindset van een op dergelijke wijze uitgevoerde aanhouding had. [naam 2] heeft verklaard perplex te zijn geweest dat verdachte was uitgestapt en bijna direct begon te schieten. Verdachte heeft na het roepen van “Stop Politie” of woorden van die strekking, geschoten op aangever die met hoge snelheid op een scooter aan kwam rijden. Aangever had de beide handen aan het stuur. De tas waar de vuurwapens in zouden zitten, werd door verdachte niet waargenomen. Aangever maakte ook geen aanstalten om een wapen te pakken. Hij verminderde vaart, en reed de bocht door.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a.
De verdenking bestond dat [naam 1] een vuurwapen bij zich zou hebben. Er bestond evenwel geen acuut dreigend gevaar meer dat hij dit tegen zijn moeder, vader of zijn vriendin zou gebruiken. Dit gevaar bestond ook ten niet aanzien van anderen op het moment dat verdachte de man op de scooter wilde aanhouden. De scooterrijder had de beide handen aan het stuur. Een tas waar de vuurwapens in zouden kunnen zitten was niet te zien en deze man maakte ook geen aanstalten een vuurwapen te trekken.
Ten aanzien van de vraag of er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b overweegt de rechtbank het volgende.
Men was op zoek naar [naam 1] die vuurwapens bij zich zou hebben. Deze [naam 1] was zich niet bewust van het feit dat men hem eventueel wilde aanhouden. In die zin was hij dus niet een persoon die zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken of had onttrokken. Om die reden was er geen reden om een situatie als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder b aan te nemen.
Afgezien daarvan was de verdenking tegen [naam 1] een overtreding van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. Deze bedreiging valt niet onder de misdrijven bedoeld in voornoemd artikel uit de Ambtsinstructie. Het bezit van een vuurwapen valt daar echter wel onder, aangezien volgens artikel 26 lid 1 jo 55 van de Wet Wapens en Munitie de strafbedreiging maximaal vier jaar gevangenisstraf is. Aan het bijkomende vereiste van artikel 7 lid 1 onder b sub 2 van een ernstige aantasting van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer, dan wel dat het misdrijf door zijn gevolg bedreigend voor de samenleving is of kan zijn, is echter niet voldaan. De nota van toelichting bij de Ambtsinstructie noemt een gewapende roofoverval, een zwaar zedendelict of een gijzeling als voorbeelden van misdrijven die de lichamelijke integriteit aantasten. De rechtbank ziet niet hoe het enkele aanwezig hebben van een vuurwapen een ernstige aantasting zou vormen van de lichamelijke integriteit of de persoonlijke levenssfeer.
Het louter voorhanden hebben van een vuurwapen door [naam 1] had in de gegeven omstandigheden op zichzelf niet als gevolg dat een bedreiging voor de samenleving ontstond of kon ontstaan. Dit geldt te meer nu er ten tijde van het schietincident reeds politieambtenaren onderweg waren naar het nabijgelegen adres van de vriendin van [naam 1] . Om die reden is ook aan het onder artikel 7 lid 1 onder b sub 3 genoemde criterium in dit geval niet voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door het gebruik van het vuurwapen in de situatie zoals hierboven beschreven, heeft gehandeld in strijd met de daarvoor geldende Ambtsinstructie nu immers niet is voldaan aan de daarvoor geldende voorwaarden zoals genoemd in artikel 7 lid 1 van die instructie.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren te vervangen door 60 dagen vervangende hechtenis, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de strafmaat geen verweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is een politieagente die in de uitoefening van haar beroep beoordelingsfouten heeft gemaakt en zich daarom voor de rechter heeft moeten verantwoorden voor feiten die zij gepleegd heeft uit hoofde van haar beroep.
De rechtbank overweegt dat de samenleving veel vraagt van politieambtenaren. Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden moeten zij zich in situaties begeven die van tevoren niet duidelijk zijn en waar gevaar of agressie zijn deel kunnen zijn. Besluiten moeten soms snel genomen worden. De rechtsorde verlangt van politieambtenaren dat zij het geweld en de hier uit voortkomende gevaren voor henzelf niet uit de weg gaan en naar bevind van zaken handelend optreden. Het uitgangspunt moet dan ook zijn dat een politieagent, die geweld gebruikt om de rechtsorde te handhaven, in principe bijzondere bescherming geniet en voor zijn functionele geweldshandelingen niet zonder meer publiekelijk ter verantwoording wordt geroepen.
Deze geweldshandelingen dienen echter wel te geschieden op grondslag van de in de Ambtsinstructie voorgeschreven criteria.
Verdachte heeft op 8 april 2018 op een man geschoten die op een scooter op haar afkwam. Deze man had zij aangemerkt als zijnde de verdachte [naam 1] , naar wie de politie op zoek was na een 112-melding. Er zou sprake zijn van een bedreigende situatie waarin een zoon zijn ouders in hun woning zou bedreigen met vuurwapens. In de aanloop naar het uiteindelijke schietincident heeft verdachte de afweging gemaakt dat deze verdachte onmiddellijk gevaar opleverde voor zijn omgeving en dus aangehouden zou moeten worden. Dit in tegenstelling tot de instructies van de opererend coördinator met wie zij in het kader van haar opleiding op dat moment een eenheid vormde, en bij wie zij in de auto zat. Toen bleek dat [naam 1] met zijn vader het huis had verlaten om een slaapplaats voor hem te gaan regelen, heeft de opererend coördinator de situatie als niet meer bedreigend beoordeeld. De instructies waren primair opsporen van de verdachte en eventueel later aanhouden.
Toen verdachte de vermeende verdachte op de scooter in het oog kreeg, is zij zonder enige vorm van overleg uit de wagen gestapt, en heeft na het roepen van ‘Stop Politie’ of woorden van die strekking bijna onmiddellijk het vuur geopend en vier keer geschoten op de scooter. Verdachte heeft op zodanige wijze gehandeld dat zij daarbij de aanmerkelijke kans dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen heeft aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank is het, gezien het voorgaande, dan ook slechts toeval dat het schot de zijkant van de scooter heeft geraakt en niet de bestuurder.
Verdachte heeft zich in de hectiek van het moment laten meeslepen door de gebeurtenissen. Zij had op dat moment geen objectieve kijk meer op de zaken, waardoor zij niet meer in staat was de juiste afwegingen te maken. Op deze wijze heeft zij uit het oog verloren dat er geen grond was voor vuurwapengeweld. Verdachte heeft daardoor gehandeld in strijd met de Ambtsinstructie. Dit is een ernstige zaak. De bevoegdheid om een vuurwapen te dragen en te mogen gebruiken brengt in onze rechtstaat immers verantwoordelijkheid en ook de daarbij behorende zelfbeheersing met zich mee.
Dat verdachte de man op de scooter in de hectiek van het moment abusievelijk aanzag voor de verdachte [naam 1] , naar wie men op zoek was, is naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een te haastig genomen conclusie geweest, maar evenwel niet onbegrijpelijk. Verdachte heeft de scooterrijder dan ook niet onrechtmatig als verdachte aangemerkt. De man op de scooter voldeed gedeeltelijk aan het signalement dat werd verspreid, in die zin, dat het ook een getinte man met een sikje betrof in een joggingbroek. Hij werd gezien in de buurt van de plaats waar juist op dat tijdstip [naam 1] de auto van zijn vader had verlaten. Daarnaast gedroeg deze man zich van meet af aan zeer verdacht door zich meerdere malen aan een staandehouding te onttrekken door er op hoge snelheid vandoor te gaan.
Aangever heeft aan het incident gelukkig geen verwondingen overgehouden, maar het feit dat er op hem geschoten werd moet een heftige gebeurtenis voor hem zijn geweest. Uit het dossier is gebleken dat aangever zich aan staande houding onttrok omdat hij geen rijbewijs had en omdat hij ‘geen zin had in de politie’. Wat daar ook van zij, aangever had dit schietincident zeker niet zien aankomen of hoeven te verwachten.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte een ervaren politievrouw is, die in de hectiek van het moment een verkeerde beoordeling heeft gemaakt, en zich voor deze fout nu publiekelijk moet verantwoorden. De rechtbank heeft oog voor het feit dat de gang naar de rechtbank zwaar moet zijn geweest voor verdachte, die zich in haar overtuiging slechts heeft ingezet voor een veilige samenleving. De rechtbank overweegt echter dat in geval van bewezenverklaring van een strafbaar feit, zoals hier een poging tot zware mishandeling, wel een straf dient te volgen. Dit dient mede te gebeuren als signaal naar de maatschappij dat ook beschermde functionarissen in ons rechtsstelsel een gerechtvaardigde straf niet ontlopen.
Alles overwegend acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke taakstraf met een proeftijd van twee jaren passend.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Bepaalt dat deze taakstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. F.J. Agema en mr. W. Geelhoed, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 oktober 2018.
Zijnde mr. Geelhoed en de griffier buiten staat dit vonnis mede te onderteken.

Voetnoten

1.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] , Kabinet RC, d.d. 15 mei 2018.
2.Proces-verbaal verhoor getuige [verdachte] d.d. 10 april 2017, opgenomen op p. 87 van voornoemd dossier.