ECLI:NL:RBNNE:2018:4063

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
18/830456-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele handelingen met aangeefster onder invloed van alcohol en drugs

Op 12 oktober 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van seksuele handelingen met een aangeefster die onder invloed van alcohol en drugs verkeerde. De zaak werd behandeld in Groningen, waar de rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde die haar in onvoldoende mate in staat stelde haar wil te bepalen of weerstand te bieden tegen de seksuele verlangens van de verdachte en medeverdachten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangeefster, de verdachte en getuigen, alsook op camerabeelden die de situatie rondom de seksuele handelingen vastlegden. De rechtbank concludeerde dat de aangeefster, hoewel onder invloed, in staat was om haar wil kenbaar te maken en zelfstandig handelingen te verrichten. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Daarnaast was er een benadeelde partij, de aangeefster, die een schadevergoeding eiste van in totaal € 57.658,93. De officier van justitie steunde een deel van deze vordering, maar de rechtbank verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar vordering enkel bij de burgerlijke rechter kon indienen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer, waarbij mr. O.J. Bosker als voorzitter fungeerde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830456-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 12 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
28 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2016 te Groningen, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer] , van wie hij,
verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn
of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was
haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te
bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede
bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer]
, te weten:
- het brengen van de penis en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de
schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het brengen van de penis in de mond van die [slachtoffer] .

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
Zij heeft aangevoerd dat uit de aangifte, die wordt ondersteund door diverse bewijsmiddelen, volgt dat aangeefster dronken en onvast ter been was en dat sprake was van bewustzijnsverlies. De officier van justitie is van mening dat op grond daarvan kan worden bewezen dat aangeefster die nacht in een dusdanige staat van verminderd bewustzijn verkeerde dat zij niet voldoende in staat was haar wil te bepalen of kenbaar te maken omtrent de seksuele handelingen die door verdachte en de medeverdachten met haar werden verricht, dan wel om daar weerstand tegen te bieden. Daarnaast hebben verdachte en de medeverdachten willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster in deze toestand verkeerde. Zij hadden het seksueel uitdagende gedrag van aangeefster aan zich voorbij moeten laten gaan en hun verantwoordelijkheid moeten nemen. Hierbij dient ook in aanmerking te worden genomen dat verdachte en de medeverdachten aan het werk waren en dat geen sprake was van een gelijkwaardige positie. Verdachte en de medeverdachten verklaren weliswaar dat aangeefster uit vrije wil naar achteren is meegenomen, maar niet blijkt van overleg met of instemming van aangeefster om vervolgens met drie mannen tegelijkertijd seks te hebben.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat aangeefster verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn. Uit de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en getuigen blijkt dat aangeefster steeds in staat is geweest om haar wil kenbaar te maken en dat zij steeds adequaat kon communiceren. Daarbij was sprake van seksueel getint gedrag van aangeefster met daarbij impliciete en expliciete uitnodigingen tot seks, welk gedrag ook een andere oorzaak kan hebben gehad dan drank- en drugsgebruik. Voorts is er geen alcoholtest of bloedproef gedaan, op grond waarvan de staat van aangeefster objectief had kunnen worden vastgesteld. Aan de hand van de beelden, met name als gekeken wordt naar de beelden van vlak voor en direct na het gebeuren, kan de staat van aangeefster evenmin goed worden bepaald.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat aangeefster tijdens de seksuele handelingen verkeerde in een staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat aangeefster hierover zeer summier heeft verklaard, terwijl uit hetgeen zich verder in het dossier bevindt een dergelijke staat niet blijkt of is af te leiden. De vraag die voorligt is derhalve of er bij aangeefster sprake was van een situatie van verminderd bewustzijn, zoals omschreven in artikel 243 Sr.
In de wetsgeschiedenis is omtrent de staat van verminderd bewustzijn omschreven dat bij de invulling van dit begrip onder meer gedacht kan worden aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs. Het gaat niet om de situatie dat iemand geheel van de wereld is. Het gaat om situaties tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn in, waarbij van de persoon in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan seksuele verlangens van een ander. [1] Het gaat om situaties waarin een persoon in onvoldoende mate zijn of haar wil kan bepalen en kenbaar maken ten aanzien van instemming of afwijzing van seks met een ander. Daarbij kan worden gedacht aan een verminderd bewustzijn in een sluimering of halfslaap dan wel als gevolg van dronkenschap of drugsintoxicatie.. [2]
De rechtbank stelt vast dat aangeefster volgens haar verklaring voorafgaand aan haar bezoek aan de horecagelegenheid waar verdachte en de twee medeverdachten als barman werkten een kleine hoeveelheid speed heeft gebruikt en bier heeft gedronken. Ook in de betreffende horecagelegenheid heeft zij vervolgens nog een paar alcoholische drankjes gehad. Onduidelijk is hoeveel alcohol zij genuttigd heeft. Objectief bewijs in de vorm van uitslagen van een adem- of bloedonderzoek over het speed- en/of alcoholgehalte ontbreekt. Over de staat waarin aangeefster verkeerde, is daarnaast wisselend verklaard, namelijk van ("goed") aangeschoten tot ("lekker") dronken.
Door de bewakingscamera van de horecagelegenheid zijn gedurende de nacht beelden gemaakt. Uit deze beelden blijkt dat aangeefster, hoewel zij op momenten onvast ter been is, gedurende haar gehele verblijf in de horecagelegenheid in staat is te dansen en diverse gesprekken te voeren.
Uit de beelden en uit meerdere getuigenverklaringen volgt verder dat aangeefster uitdagend gedrag vertoonde door onder meer haar wijze van dansen met verschillende personen en het meermalen op de bar klimmen en gaan liggen voor zogenoemde bellyshots. Uit de verklaringen van verdachte, de medeverdachten en verschillende getuigen komt daarnaast naar voren dat het hebben van seks met meerdere barmannen die avond meerdere malen ter sprake is geweest tussen aangeefster en één of meer verdachten. Meerdere getuigen verklaren dat aangeefster, toen haar vriendin de horecagelegenheid na sluitingstijd samen met haar wilde verlaten, duidelijk te kennen gaf dat zij niet mee wilde met haar vriendin, maar in de horecagelegenheid wilde blijven. De rechtbank leidt uit deze verklaringen af dat aangeefster op dat moment nog voldoende in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken. De camerabeelden van de situatie even voor sluitingstijd geven geen aanleiding daar anders over te denken.
Op de beelden is vervolgens te zien dat aangeefster zelfstandig achter één van de verdachten aanloopt naar de ruimte achter de bar. Verdachte houdt de deur voor haar open en beiden verdwijnen uit beeld. Vast staat dat daarna in die ruimte de tenlastegelegde seksuele handelingen plaats hadden. Korte tijd later is, op andere camerabeelden, te zien dat aangeefster de achteruitgang van het pand uitstapt en meteen wegloopt. Op beide momenten, dus direct voor en direct na de seksuele handelingen, is aangeefster in ieder geval in staat zelfstandig, doelgericht, in een rechte lijn en in normaal tempo te lopen. Deze beelden geven in zoverre dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat op die momenten sprake was van een toestand van verminderd bewustzijn.
Ander concreet, de aangifte ondersteunend bewijs voor het bestaan van een dergelijke toestand ontbreekt.
Op basis van de beschikbare bewijsmiddelen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat aangeefster, die weliswaar onder invloed van alcohol en drugs verkeerde, in een zodanige staat van verminderd bewustzijn verkeerde dat zij in onvoldoende mate haar wil kon bepalen omtrent het verrichten en dulden van seksuele handelingen of dat zij geen weerstand kon bieden aan de seksuele verlangens van verdachte en de medeverdachten.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve vrij van het hem ten laste gelegde.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 47.658,93 ter vergoeding van materiële schade en € 10.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering grotendeels voor toewijzing in aanmerking komt, te weten voor een bedrag van € 7.783,93 aan materiële schade en € 5.000,00 aan immateriële schade.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich (primair) op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, aangezien verdachte van het feit moet worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in haar vordering niet-ontvankelijk is.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. R. Depping en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. A. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 oktober 2018.
Mr. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2001/02, 27745, 6, p. 22.
2.Kamerstukken I 2001/02, 27745, 299b, p. 11.