ECLI:NL:RBNNE:2018:395

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
671753-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van witwassen met betrekking tot geld afkomstig van oplichting

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die de partner is van een voormalig directeur van een bedrijf, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 6 februari 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van witwassen van een bedrag van € 370.000, dat afkomstig zou zijn van de verkoop van aandelen in een bedrijf, waarvan de opbrengst uit oplichting zou zijn verkregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld uit misdrijf afkomstig was. De verdachte ontkende dit en de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat haar betrokkenheid bij het misdrijf kon aantonen. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het geld op haar rekening werd gestort en de relatie die zij had met haar partner, die op dat moment directeur was van een bedrijf. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan opzet- of schuldwitwassen en sprak haar vrij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/671753-14
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 6 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 15 april 2016, 4 december 2017, 13 december 2017 en 14 december 2017.
Verdachte is niet verschenen op de zitting van 15 april 2016; wel is toen verschenen
mr. E.M. Bakx, advocaat te Heerenveen, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Verdachte is op de overig genoemde zittingen verschenen, bijgestaan door mr. Bakx voornoemd.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.L. Edens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen, in of omstreeks de periode van 10 juli 2012 tot en met heden,
in Meppel, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), althans alleen, (van) een of meer geldbedrag(en), althans enig voorwerp,
(Sub A)
- de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft/hebben gehad;
en/of
(Sub B)
- verworven en/of voorhanden gehad en/of overdragen en/of omgezet en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik gemaakt,
door toen en daar opzettelijk, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, op 10 juli 2012 een geldbedrag van EUR 370.000,00 afkomstig van rekeningnummer [rekeningnummer 1] ten name van [bedrijf 1] , op haar bankrekening met het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [verdachte] , te ontvangen,
terwijl zij, verdachte, en/of een of meer van haar medeverdacht(en), wist(en) - althans redelijkerwijze moesten vermoeden - dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig(e) misdrij(f)(ven).

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde tot een werkstraf voor de duur van 60 uur.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Op 10 juli 2012 is een bedrag van € 370.000,-- overgeschreven van de bankrekening van [bedrijf 1] (hierna [bedrijf 1] ) naar een bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] ten name van [verdachte] , met als omschrijving: “Naar spaarrekening [bank] [verdachte] ” [1] . Voorafgaand aan deze overschrijving is op dezelfde dag een bedrag van € 750.000,-- op de rekening van [bedrijf 1] bijgeschreven. Dit bedrag is blijkens het bankafschrift van de rekening van [bedrijf 1] [2] afkomstig van [bedrijf 2] . Uit de stukken [3] blijkt dat het gaat om de laatste betaling voor de aandelen die [bedrijf 1] hield in de vennootschap [naam vennootschap] en haar dochters.
In haar vonnissen van heden in de strafzaken tegen [betrokkene] en [bedrijf 1] heeft de rechtbank geoordeeld dat het geldbedrag van € 370.000,-- middellijk van misdrijf afkomstig is, kort gezegd omdat dit bedrag weliswaar niet onmiddellijk de vrucht is van de oplichting van [bedrijf 3] waaraan [betrokkene] en [bedrijf 1] hebben deelgenomen, maar wel rechtstreeks kan worden herleid tot de (waarde van) de aandelen die [bedrijf 1] in [naam vennootschap] hield, welke waarde op zijn beurt weer te herleiden is tot het feit dat [bedrijf 3] door die oplichting bewogen is om aanzienlijke investeringen in [naam vennootschap] te doen.
[verdachte] heeft tegenover de FIOD en ter terechtzitting ontkend dat zij wist of reden had om te vermoeden dat dit geld middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig was. De rechtbank ziet geen reden om aan die verklaring te twijfelen. Niet in geding is dat [verdachte] bij de oplichting van [bedrijf 3] geen enkele rol heeft gespeeld en uit de stukken kan ook niet worden afgeleid dat zij van de betrokkenheid van [betrokkene] – haar partner – op de hoogte was. Ook in de hoogte van het geldbedrag hoefde zij geen reden te zien om aan de herkomst daarvan te twijfelen. De rechtbank acht daarbij van belang dat [verdachte] op het moment van overboeking nog maar relatief kort een relatie met [betrokkene] had en dus niet exact van diens financiële situatie op de hoogte was. Wat zij wel wist is dat hij directeur was bij [bedrijf 3] en daar een goed salaris genoot, en dat hij via [bedrijf 1] een goede opbrengst had verkregen voor een aandelenpakket. De rechtbank houdt er verder rekening mee dat [betrokkene] aan [verdachte] had verteld dat het geld bestemd was voor een bouwdepot voor het huis dat hij liet bouwen, maar dat het niet lukte om het naar de oorspronkelijk beoogde bankrekening over te maken en dat hij het geld om die reden graag naar haar rekening, die zij verder toch niet gebruikte, wilde laten overboeken. Ook in het feit dat het geldbedrag naar haar rekening werd overgeboekt, terwijl het ging om geld dat [betrokkene] had verdiend, hoefde daarom geen reden voor [verdachte] te zijn om aan de herkomst van het bedrag te twijfelen.
Verdachte heeft zich dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet schuldig gemaakt aan opzet- of schuldwitwassen, en wordt daarvan vrijgesproken.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. C.M.M. Oostdam en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 februari 2018.
Mr. Oostdam en de griffier zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.D-176
2.D-176
3.zie bijvoorbeeld D-118 en D-422