ECLI:NL:RBNNE:2018:393

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
c/17/158994 / KG ZA 18-4
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht van erfdienstbaarheid in kort geding

Op 7 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in een kort geding uitspraak gedaan over een geschil tussen de Stichting en [X] HOLDING B.V. De Stichting, eigenaar van twee percelen grond, vorderde een verbod voor [X] om inbreuk te maken op het recht van overpad dat aan de Stichting toekomt. Dit recht was gevestigd in notariële akten van levering van 4 juni 2013 en 1 november 2013. De Stichting stelde dat [X] een vrachtwagen voor de overheaddeur van haar pand had geparkeerd, waardoor zij haar recht van overpad niet kon uitoefenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Stichting een spoedeisend belang had bij haar vorderingen, omdat de vrachtwagen elf dagen voor de deur had gestaan en de Stichting hierdoor hinder ondervond.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [X] het recht van erfdienstbaarheid had geschonden door de vrachtwagen te plaatsen, wat de Stichting verhinderde om haar pand te bereiken. De rechter wees de vordering van de Stichting toe en verbood [X] verdere inbreuken te maken op het recht van overpad. Tevens werd [X] veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- per dag bij overtreding van dit verbod, met een maximum van € 20.000,-. De vordering van [eiser sub 2] om schadevergoeding voor vervangend vervoer werd afgewezen, omdat hij geen spoedeisend belang had aangetoond. De proceskosten werden toegewezen aan de Stichting, terwijl de kosten voor [eiser sub 2] op nihil werden vastgesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie [woonplaats]
zaaknummer / rolnummer: C/17/158994 / KG ZA 18-4
Vonnis in kort geding van 7 februari 2018
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING [eiseres sub 1],
gevestigd te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. H.L. Thiescheffer te [woonplaats] ,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen zullen hierna de Stichting, [eiser sub 2] en [X] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 10 januari 2018,
  • de akte vermeerdering van eis van de Stichting en [eiser sub 2] van 23 januari 2018,
  • de mondelinge behandeling van 23 januari 2018,
  • de ter zitting (mondeling) ingestelde vermeerdering van eis van mr. Thiescheffer en de afwijzing daarvan door de voorzieningenrechter wegens strijd met het Landelijk procesreglement kort gedingen rechtbanken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Stichting is eigenaar van twee percelen grond met een kantoorpand en een bedrijfsunit, staande en gelegen aan de [adres A] en [adres B] te [woonplaats] . De Stichting heeft de percelen gekocht van [X] .
2.2.
[X] is eigenaar van het perceel aan de [adres C] te [woonplaats] .
2.3.
In de notariële aktes van levering van 4 juni 2013 (ter zake het perceel aan de [adres A] ) en 1 november 2013 (ter zake het perceel aan de [adres B] ) is een recht van erfdienstbaarheid ten behoeve van de Stichting en ten laste van [X] gevestigd. De erfdienstbaarheid wordt in de notariële aktes als volgt omschreven:
"ten behoeve en ten laste van het hierbij verkochte gedeelte van het kadastrale perceel [kadastrale gegevens] , en ten behoeve en ten laste van het bij verkoper verblijvende gedeelte van het perceel kadastraal bekend gemeente [kadastrale gegevens] , bij deze over en weer te vestigen en aan te nemen de erfdienstbaarheid van weg, om te komen en te gaan naar de openbare weg, op de minst bezwarende wijze."
2.4.
Op 4 januari 2018 heeft [eiser sub 2] , directeur van de Stichting, zijn 45 km auto in de bedrijfsunit aan de [adres B] te [woonplaats] geparkeerd. Bij het inrijden van de auto in de bedrijfsunit is [X] achter de auto aangelopen en heeft [X] het sluiten van de overheaddeur door [eiser sub 2] verhinderd. [eiser sub 2] heeft vervolgens de politie gebeld, waarna [X] na enige tijd is vertrokken.
2.5.
De politie is ter plaatse gekomen en heeft kennis genomen van de beelden van de bewakingscamera's, bevestigd aan het pand aan de [adres B] te [woonplaats] . Nadat de politie was vertrokken heeft [X] vlak voor de overheaddeur van het pand van de Stichting aan de [adres B] te [woonplaats] een vrachtwagen geparkeerd. Hierdoor heeft [eiser sub 2] zijn auto niet kunnen gebruiken.
2.6.
Enige tijd na het uitbrengen van de dagvaarding door de Stichting en [eiser sub 2] heeft [X] de vrachtwagen verplaatst. De vrachtwagen heeft in totaal elf dagen voor de overheaddeur van het pand van de Stichting gestaan (van 4 tot en met 15 januari 2018).
2.7.
[eiser sub 2] heeft voor een bedrag van € 175,- exclusief btw elders een auto gehuurd voor de periode van 12 tot en met 19 januari 2018.

3.De vordering

3.1.
De Stichting en [eiser sub 2] vorderen, na eiswijziging, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. [X] te verbieden enige handeling te verrichten waarbij inbreuk wordt gemaakt op het aan de Stichting toekomende recht van overpad, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag dat [X] dit verbod schendt, met een maximum van
€ 50.000,-,
b. [X] te veroordelen om aan [eiser sub 2] te voldoen een bedrag van € 175,- voor door [eiser sub 2] gemaakte kosten voor vervangend vervoer,
c. [X] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[X] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
[X] heeft betwist dat de Stichting en [eiser sub 2] een spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang van de Stichting voortvloeit uit de aard van de vordering, met name omdat niet in geschil is dat de vrachtwagen van [X] elf dagen voor de overheaddeur van de Stichting heeft gestaan en pas is weggehaald na betekening van de dagvaarding. Aldus heeft de Stichting een voldoende spoedeisend belang bij een verbodsactie voor de toekomst.
Voor wat betreft de door [eiser sub 2] gevorderde betaling van de kosten voor vervangend vervoer is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiser sub 2] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat hij een spoedeisend belang heeft bij betaling van die kosten. Aldus is niet komen vast te staan dat van [eiser sub 2] niet kan worden gevergd om de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten. De vordering van [eiser sub 2] zal daarom worden afgewezen.
4.2.
Volgens de Stichting heeft [X] het aan de Stichting toekomende recht van overpad geschonden door een vrachtwagen vlak voor de overheaddeur van het pand aan de [adres B] te [woonplaats] te plaatsen, waardoor het voor de Stichting niet mogelijk was om het recht van overpad uit te oefenen. De Stichting heeft er in dit verband op gewezen dat [X] het recht van overpad al eerder heeft geschonden. In 2014 heeft [X] de bestrating voor het pand van de Stichting aan de [straatnaam] verwijderd en in 2017 heeft
[X] een ijzeren balk voor de overheaddeur van het pand van de Stichting aan de [straatnaam] geplaatst, aldus de Stichting. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft de Stichting foto's overgelegd. De Stichting stelt dat zij er recht en belang bij heeft om ongehinderd gebruik te kunnen maken van het aan haar toekomende recht.
4.3.
[X] voert aan dat de vrachtwagen in samenspraak met de politie voor de overheaddeur van het pand van de Stichting is geplaatst, in verband met een vermoeden van gestolen goederen, die zich in het pand van de Stichting zouden bevinden. Volgens [X] laat de Stichting een drugsgebruiker in het pand verblijven, die door de politie is gearresteerd. Verder voert [X] dat van een schending van het recht van erfdienstbaarheid geen sprake is geweest. In de leveringsaktes staat niet vermeld dat de Stichting het pand met een auto moet kunnen bereiken. De loopdeur van het pand van de Stichting was gewoon bereikbaar, zodat de Stichting van en naar het pand kon komen, aldus [X] . Hij heeft daaraan toegevoegd dat in een bodemprocedure uitgezocht zou moeten worden over welk gedeelte van zijn perceel het recht van erfdienstbaarheid zich uitstrekt en wat de inhoud van de last is. Dat kan in kort geding volgens [X] niet worden vastgesteld. [X] betwist voorts dat de erfdienstbaarheid twee keer eerder is geschonden. In 2014 hebben er volgens [X] rioolwerkzaamheden plaatsgevonden in verband met een lekkage bij de Stichting waardoor het pad naar de deur moest worden opengebroken. Van een schending van de erfdienstbaarheid in 2017 was evenmin sprake. [eiser sub 2] kon met zijn 45 km auto om de ijzeren balk heen rijden, aldus [X] .
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande als volgt. Vast staat dat
[X] elf dagen een vrachtwagen voor de overheaddeur van het pand van de Stichting aan de [adres B] te [woonplaats] heeft geplaatst. Uit de tekst van de notariële aktes van levering van 4 juni 2013 en 1 november 2013 blijkt dat de erfdienstbaarheid van weg ruim is geformuleerd, namelijk:
"om te komen en te gaan naar de openbare weg, op de minst bezwarende wijze".Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat [X] het aan de Stichting toekomende recht van overpad heeft geschonden. Door de plaatsing van de vrachtwagen voor de overheaddeur van het pand van de Stichting heeft de Stichting haar recht van overpad niet kunnen uitoefenen. Gelet op de aanwezigheid van een bedrijfsunit op het perceel impliceert de last naar het oordeel van de voorzieningenrechter namelijk ook het bereiken van de loods met een auto, zodat het afsluiten van de overheaddeur in strijd was met het recht van erfdienstbaarheid van de Stichting. De omstandigheid dat de loopdeur volgens [X] bereikbaar was doet daar niet aan af. Ook de overige door [X] aangevoerde omstandigheden, waarvan de Stichting de juistheid heeft betwist, leveren geen rechtvaardigingsgrond op voor schending van het aan de Stichting toekomend zakelijk recht. Daargelaten de vraag of [X] het recht van erfdienstbaarheid van de Stichting reeds eerder heeft geschonden, acht de voorzieningenrechter voornoemde handelwijze van
[X] voldoende voor toewijzing van de gevraagde voorziening. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt op de wijze als in het dictum is bepaald.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van de Stichting zal worden toegewezen en de vordering van [eiser sub 2] zal worden afgewezen. Gelet hierop zal
[X] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van de Stichting worden veroordeeld en [eiser sub 2] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van [X] .
4.6.
Gelet op het feit dat ter zitting met name een debat over de vordering van de Stichting heeft plaatsgevonden en de vordering van [eiser sub 2] slechts kort is besproken, zal de voorzieningenrechter de kosten van [X] vaststellen op nihil, te meer omdat
[X] de betaalde griffierechten mede verschuldigd is jegens de Stichting. De kosten aan de zijde van de Stichting worden vastgesteld op:
- dagvaarding € 103,81
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.545,81.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [X] enige handeling te verrichten waarbij inbreuk wordt gemaakt op het aan de Stichting toekomende recht van overpad,
5.2.
veroordeelt [X] om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 20.000,- is bereikt,
5.3.
veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van de Stichting tot op heden vastgesteld op € 1.545,81,
5.4.
verklaart dit vonnis jegens de Stichting tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde van de Stichting af,
5.6.
wijst de vordering van [eiser sub 2] af,
5.7.
veroordeelt [eiser sub 2] in proceskosten van [X] , vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in tegenwoordigheid van mr. A. Hut, in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 698/ah