In deze zaak heeft de kinderrechter op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan over de verzoeken van de vader tot beëindiging van de uithuisplaatsing en tot afzien van overplaatsing van zijn minderjarige dochter. De vader had zijn verzoek ingediend op 22 juni 2018, voordat de beslistermijn van de gecertificeerde instelling (GI) van twee weken was verstreken. De kinderrechter oordeelde dat het verzoek prematuur was, maar ontving het toch omdat de GI geen schriftelijke beslissing had genomen. De vader stelde dat de GI tekortgeschoten was in de zorg voor zijn dochter en dat hij in staat was om haar op te voeden. De GI daarentegen, stelde dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was vanwege het onrustige gedrag van de minderjarige en de problematische communicatie met de vader. De kinderrechter overwoog dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die de beëindiging van de uithuisplaatsing rechtvaardigden. De vader had geen bewijs geleverd van verbeterde opvoedvaardigheden en de zorgen over de veiligheid van de minderjarige bleven bestaan. De kinderrechter wees het verzoek van de vader af, met de overweging dat de huidige situatie in het belang van de minderjarige moest worden voortgezet. De beschikking werd openbaar uitgesproken en er werd gewezen op de mogelijkheid van hoger beroep binnen drie maanden.