In deze zaak vorderde de curator van Aqua '99 B.V. (hierna: Aqua) dat de bestuurders [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] aansprakelijk werden gesteld voor het faillissementstekort van Aqua. De curator stelde dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hadden vervuld, wat een belangrijke oorzaak van het faillissement zou zijn. De rechtbank beoordeelde of de vordering van de curator op grond van bestuurdersaansprakelijkheid was verjaard. De curator had erkend dat de vordering uit hoofde van faillissementspauliana verjaard was, maar stelde dat de verjaring van de vordering uit hoofde van bestuurdersaansprakelijkheid was gestuit door een brief van 29 augustus 2012. De rechtbank oordeelde dat de curator voldoende had aangetoond dat de verjaring was gestuit en dat de vordering niet was verjaard op het moment van dagvaarden.
Vervolgens ging de rechtbank in op de vraag of de bestuurders hun taak kennelijk onbehoorlijk hadden vervuld. De curator baseerde zijn vorderingen op artikel 2:248 BW, dat bepaalt dat iedere bestuurder hoofdelijk aansprakelijk is voor de schulden van de vennootschap indien het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. De rechtbank concludeerde dat de curator niet voldoende had aangetoond dat de bestuurders hun taak onbehoorlijk hadden vervuld. De rechtbank oordeelde dat de bestuurders op advies van een deskundige hadden gehandeld door de activiteiten van Aqua te splitsen in verschillende vennootschappen en dat er geen reden was om aan te nemen dat de bestuurders hun taak niet behoorlijk hadden vervuld. De vorderingen van de curator werden afgewezen en de curator werd veroordeeld in de proceskosten.