In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vrouw en een man die een affectieve relatie hebben gehad en samenwoonden van 2001 tot 12 augustus 2015. De vrouw heeft tijdens hun samenwoning in totaal € 129.930,14 overgemaakt naar de bankrekening van de man, afkomstig van een erfenis en de verkoop van haar woning. De vrouw vordert terugbetaling van dit bedrag, stellende dat de man deze gelden heeft aangewend voor investeringen in zijn woning en de aanschaf van roerende zaken. De rechtbank moet beoordelen of de vrouw recht heeft op terugbetaling en of de verjaringstermijn van toepassing is.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar vordering baseert op een vergoedingsrecht dat voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid, en dat de verjaringstermijn pas aanvangt op het moment dat de relatie is beëindigd. De man betwist de vordering en beroept zich op verjaring, maar de rechtbank gaat hier niet op in. De rechtbank stelt vast dat de vrouw onvoldoende heeft onderbouwd welke bedragen aan de woning zijn besteed en welke aan roerende zaken. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw af, behalve voor een bedrag van € 925,-- dat zij heeft betaald voor tegels, waarvan de rechtbank oordeelt dat deze zijn aangewend voor de woning van de man. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis is uitgesproken op 26 september 2018 door mr. P.R. Tjallema.