ECLI:NL:RBNNE:2018:3898

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
18/750043-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met gebruik van geweld en bedreiging door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. De verdachte en zijn medeverdachten hebben hun slachtoffers op geraffineerde wijze gelokt met het aanbieden van illegaal vuurwerk, met de bedoeling hen te ontmoedigen om naar de politie te gaan. De afpersing vond plaats op een vooraf afgesproken, afgelegen locatie, waar de verdachten gewapend waren met (nep)vuurwapens. De slachtoffers werden gedwongen om geld, telefoons, bankpassen en jassen af te geven, waarna zij moesten knielen met hun handen achter hun hoofd. De verdachte heeft ook een identiteitsbewijs en rijbewijs ontvangen van medeverdachten, verkregen bij een andere afpersing waarvan hij niet aanwezig was.

De rechtbank heeft de verdachte, die bekendheid heeft gegeven aan zijn daden, veroordeeld tot een jeugddetentie van 198 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 120 uren opgelegd, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder een meldplicht en deelname aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding (ITB Harde Kern). De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is voor de schade die voortvloeit uit de bewezenverklaarde feiten.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten minderjarig was, wat invloed heeft gehad op de toepassing van het jeugdstrafrecht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de straf passend geacht, gezien de omstandigheden en de ernst van de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750043-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek achter gesloten deuren op de terechtzitting van 20 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G.R. Stoeten, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2017 te Wolvega, (althans) in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal/ongeveer 600 euro) en/of een portemonnee (met inhoud, waaronder diverse passen en een rijbewijs) en/of (een) jas(sen) (met inhoud) en/of een mobiele telefoon (Iphone), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
(respectievelijk) [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (elk) een (op een) (echt) (balletjes)pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) op (het (boven)lichaam en/of het (achter)hoofd van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond, dan wel zichtbaar ten
overstaan van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aanwezig heeft/hebben gehad en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) heeft/hebben toegevoegd; "doe geen domme dingen" en/of "geef je portemonnee en je telefoon" en/of "geef het geld" en/of "portemonnees geven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2017 te Wolvega, (althans) in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal/ongeveer 990 euro) en/of een jas (met inhoud, waaronder 3 mobiele telefoons en/of een portemonnee met geld), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) een (op een) (echt) (airsoft)pistool/(vuur)wapen (gelijkend voorwerp) op (het (boven)lichaam/ de borst van) die [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of een hamer aan die [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond, dan wel zichtbaar ten overstaan van die [slachtoffer 3] aanwezig heeft/hebben gehad en/of aan die [slachtoffer 3] (dreigend) heeft/hebben toegevoegd; "geen domme dingen doen" en/of "wij willen je geld,
je telefoons en doe je jas uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 26 november 2017 tot en met 5 juni 2018, te Wolvega en/of Noordwolde, (althans) in de gemeente Weststellingwerf, (een) goed(eren) te weten een idkaart en/of een rijbewijs heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
3.
hij in/op of omstreeks (05 juni) 2018 te Noordwolde, (althans) in de gemeente Weststellingwerf, opzettelijk een of meer bankbiljetten van 50 euro dat/die hij, verdachte, zelf heeft nagemaakt en/of vervalst en/of waarvan de valsheid en/of vervalsing hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 2 primair ten laste gelegde, omdat er geen bewijs is voor de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking omdat onvoldoende vastgesteld kan worden welke rol verdachte bij dit feit heeft gehad. Hij heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het onder 2 primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen, omdat er geen sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en niet kan worden bewezen dat verdachte een dusdanig gewichtige bijdrage heeft geleverd voorafgaand aan het feit dat gesproken kan worden van een nauwe en bewuste samenwerking.
Met betrekking tot het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot het onder 2 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht kan er sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit buiten de feitelijke uitvoering om zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak slechts vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben blijkens hun verklaringen voorafgaand aan het ten laste gelegde in zijn algemeenheid gesproken over het plegen van dergelijke feiten en hoe ze dat zouden aanpakken. Uit de verklaringen blijkt echter niet dat de verdachten concreet over dit specifieke feit hebben gesproken en daarbij exact hebben besproken hoe ze het zouden gaan uitvoeren. Niet kan worden vastgesteld in hoeverre verdachte een wezenlijke bijdrage heeft geleverd voorafgaand aan de daadwerkelijke uitvoering van de afpersing. De afpersing heeft in ieder geval op 26 november 2017 plaatsgevonden in afwezigheid van verdachte. Ook bij het natraject heeft verdachte geen wezenlijke bijdrage geleverd, ook niet door bezit van een deel van de buit.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht geweest. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
t.a.v. feit 1 primair
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 16 december 2017, opgenomen op pagina 506 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R017107-Fjorour d.d. 2 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 15 december 2017, opgenomen op pagina 513 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2];

t.a.v. feit 2 subsidiair

3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 1 december 2017, opgenomen op pagina 502 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3];

t.a.v. feit 3

4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen doorzoeking d.d. 5 juni 2018, opgenomen op pagina 307 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van forensisch technisch onderzoek vals bankbiljet d.d. 6 juli 2018, opgenomen op pagina 365 van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant;

t.a.v. feiten 1 primair en 2 subsidiair

6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juni 2018, opgenomen op pagina 479 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1];
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2018, opgenomen op pagina 263 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2];

t.a.v. alle feiten

8. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 15 december 2017 te Wolvega, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (600 euro) en een portemonnee met inhoud, waaronder diverse passen en een rijbewijs en jassen met inhoud en een mobiele telefoon Iphone, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders een op een echt pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam en/of het achterhoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en gericht heeft/hebben gehouden en een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft getoond en aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend hebben toegevoegd "doe geen domme dingen" en "geef je portemonnee en je telefoon" en "geef het geld" en "portemonnees geven";
2. subsidiair
hij in de periode van 26 november 2017 tot en met 5 juni 2018, te Wolvega, goederen te weten een id-kaart en een rijbewijs heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wist, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
3.
hij op 5 juni 2018 te Noordwolde, opzettelijk een bankbiljet van 50 euro dat hij, verdachte, waarvan de valsheid hem, toen hij deze ontving bekend was met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te doen uitgeven, in voorraad heeft gehad.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. primair afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. subsidiair opzetheling;
3. opzettelijk bankbiljetten, waarvan de valsheid hem, toen hij ze ontving,
bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven of te
doen uitgeven, in voorraad hebben.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 198 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast heeft hij de oplegging van een werkstraf voor de duur van 120 uren te vervangen door 60 dagen jeugddetentie gevorderd. De officier van justitie heeft de rechtbank tevens verzocht het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en aan hem een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd, met daarnaast een taakstraf. Verder heeft hij zich verzet tegen dadelijke uitvoerbaarheid, omdat er geen aanwijzingen bestaan dat verdachte zich aan de voorwaarden zal gaan onttrekken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat verdachte ten tijde van het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde minderjarig was en dat aldus hiervoor het jeugdstrafrecht van toepassing is. Hoewel verdachte ten tijde van het onder 3 bewezenverklaarde feit meerderjarig was, zal de rechtbank, overeenkomstig artikel 77c Sr, ook met betrekking tot het onder 3 bewezenverklaarde feit het jeugdstrafrecht toe passen.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een afpersing waarbij hij en zijn medeverdachten geraffineerd te werk zijn gegaan onder meer door doelbewust hun slachtoffers te lokken door het aanbieden van illegaal vuurwerk met de gedachte dat de slachtoffers daardoor wellicht minder snel naar de politie zouden gaan. Er is afgesproken op een door verdachten van te voren bepaalde en afgelegen plek en zij hebben zich telkens voorzien van meerdere wapens om de afdreiging mogelijk te maken. Daarbij hebben zij er niet voor teruggedeinsd om (nep)vuurwapens op de slachtoffers te richten, hen daarmee te dwingen geld, telefoons, bankpassen en jassen af te geven, om hen vervolgens na de afgifte van deze spullen te laten knielen met hun handen achter hun hoofd. Afpersing veroorzaakt grote maatschappelijke onrust. Het zorgt voor onveilige gevoelens bij buurtbewoners, maar bovenal mag als feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat slachtoffers van afpersing als gevolg daarvan te kampen kunnen krijgen met grote psychische problemen. Mede door zijn optreden heeft verdachte veel angst veroorzaakt bij de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Daarnaast heeft verdachte een identiteitsbewijs en een rijbewijs gekregen van zijn medeverdachten die zij hebben verkregen bij een afpersing waarvan verdachte wist dat deze zou plaatsvinden, maar er door een toevalligheid niet bij aanwezig was. Ook de wetenschap van bezit van hun ID-gegevens in criminele handen kan angst bij de slachtoffers genereren,
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2018, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het adviesrapport d.d. 17 september 2018 van de Raad voor de Kinderbescherming. Uit dit rapport komen geen zorgen over de opgroei- en opvoedsituatie van verdachte naar voren. Wel maakt de raad zich zorgen over de ernst van de strafbare feiten die verdachte gepleegd heeft en de wijze waarop hij daartoe is gekomen. De voorlopige hechtenis van verdachte is bij beslissing van de raadkamer geschorst. Het toezicht, de begeleiding en elektronische controle is gedurende de schorsing goed verlopen. Verdachte is zijn afspraken nagekomen en heeft zich begeleidbaar opgesteld. Echter, verdachte heeft nog geen passende opleiding gevonden, hetgeen derhalve een aandachtspunt is. Ook is de omgang met pro sociale vrienden een aandachtspunt. Gelet op de ernst van de feiten en de aandachtspunten adviseert de raad voortzetting van het jeugdreclasseringstoezicht, onder meer inhoudende meewerken aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding (ITB Harde kern) voor nog 6 maanden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport d.d. 18 juni 2018, opgemaakt door [medewerker], jeugdreclasseringsmedewerker.
De rechtbank zal bevelen dat het vonnis dadelijk uitvoerbaar is, omdat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodra het strakke kader van toezicht dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis loopt, komt te vervallen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 198 dagen waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern en het beschikken over dagbesteding. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 120 uren te vervangen door 60 dagen jeugddetentie opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.671,62 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 104,62 gevorderd, dit betreffen de kosten ter verkrijging van een nieuwe rijbewijs en identiteitsbewijs, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie op nul dagen dient te worden gesteld. De vordering dient voor het overige niet ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de civiele vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen tot een bedrag van € 104,62 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overig gevorderde dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard te worden gelet op de bepleite vrijspraak van het onder 2 primair ten laste gelegde.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade ten bedrage van € 104,62, te weten de kosten van het aanvragen van een nieuw rijbewijs en van een nieuw legitimatiebewijs en reiskosten, heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde. Met betrekking tot het overig gevorderde overweegt de rechtbank dat deze schade het gevolg is van onder 2 primair ten laste gelegde waarvan verdachte zal worden vrijgesproken.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 104,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2017. De benadeelde partij zal voor wat betreft het overig gevorderde niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit weliswaar niet feitelijk samen met anderen heeft gepleegd, maar dat de hierboven genoemde schade is ontstaan door zowel het handelen van verdachte als de medeverdachten van het onder 2 primair ten laste gelegde. Naar het oordeel van de rechtbank zijn zij drieën hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de hierboven genoemde schade ten bedrage van € 104,62. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door een of meer medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed waarbij de duur van de vervangende jeugddetentie wordt vastgesteld op nul dagen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 209, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 198 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
180 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd op bepaalde tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd in het kader van het jeugdreclasseringstoezicht zal meewerken aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding (ITB Harde Kern), waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die maatregel door die instelling zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal beschikken over een dagbesteding en/of
onderwijs zal volgen.
Draagt de gecertificeerde instelling, te weten Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarvan de eerste zes maanden in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 uren.De werkstraf moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/750043-18, feit 2 subsidiair:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
104,62(zegge: honderdenvier euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 104,62 (zegge: honderdenvier euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2017, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van nul dagen en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Dijkstra, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. M.J.B. Holsink en mr. C.H. Beuker, kinderrechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2018.