ECLI:NL:RBNNE:2018:3894

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
5 oktober 2018
Zaaknummer
18/750041-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing met geweld door meerdere verdachten met gebruik van nepwapens en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee afpersingen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben hun slachtoffers op geraffineerde wijze gelokt door het aanbieden van illegaal vuurwerk, met de bedoeling dat de slachtoffers minder snel naar de politie zouden gaan. De afpersingen vonden plaats op afgesproken, afgelegen locaties, waarbij de verdachten zich hebben voorzien van meerdere wapens, waaronder nepvuurwapens. De slachtoffers werden gedwongen om geld, telefoons, bankpassen en jassen af te geven, waarna zij op de grond moesten knielen met hun handen achter hun hoofd. De verdachte heeft bekend en de rechtbank heeft het jeugdstrafrecht toegepast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 258 dagen, waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 150 uren, te vervangen door 75 dagen jeugddetentie. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een intensieve trajectbegeleiding. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die het slachtoffer was van de afpersingen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/750041-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 oktober 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.M. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. E.R. Jepkema.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 december 2017 te Wolvega, (althans) in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal/ongeveer 600 euro) en/of een portemonnee (met inhoud, waaronder diverse passen en een rijbewijs) en/of (een) jas(sen) (met inhoud) en/of een mobiele telefoon (Iphone), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of
(respectievelijk) [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) (elk) een (op een) (echt) (balletjes)pistool/vuurwapen (gelijkend voorwerp) op (het (boven)lichaam en/of het (achter)hoofd van) die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben getoond, dan wel zichtbaar ten overstaan van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] aanwezig heeft/hebben gehad en/of aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (dreigend) heeft/hebben toegevoegd; "doe geen domme dingen" en/of "geef je portemonnee en je telefoon" en/of "geef het geld" en/of "portemonnees geven", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2017 te Wolvega, (althans) in de gemeente Weststellingwerf, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (in totaal/ongeveer 990 euro) en/of een jas (met inhoud, waaronder 3 mobiele telefoons en/of een portemonnee met geld), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) een (op een) (echt) (airsoft)pistool/(vuur)wapen (gelijkend voorwerp) op (het (boven)lichaam/ de borst van) die [slachtoffer 3] heeft/hebben gericht en/of gericht heeft/hebben gehouden en/of een hamer aan die [slachtoffer 3] heeft/hebben getoond, dan wel zichtbaar ten overstaan van die [slachtoffer 3] aanwezig heeft/hebben gehad en/of aan die [slachtoffer 3] (dreigend) heeft/hebben toegevoegd; "geen domme dingen doen" en/of "wij willen je geld,
je telefoons en doe je jas uit", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 1 en 2 ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd. Het ten laste gelegde kan gelet op deze verklaring en de aangiftes wettig en overtuigend bewezen worden met dien verstande dat er niet daadwerkelijk geweld is gebruikt en dat verdachte geen op een vuurwapen gelijkend voorwerp op het hoofd van een van de aangevers heeft gericht. De bedreiging met een mes kan evenmin bewezen worden, omdat geen van de aangevers heeft verklaard dat er gedreigd is met een mes.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1 en 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Met betrekking tot het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat verdachte geen vuurwapen op het hoofd van een van de aangevers heeft gericht overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank begrijpt dit verweer als pleidooi voor vrijspraak voor deze ten laste gelegde handeling. De rechtbank concludeert tot een bewezenverklaring van medeplegen. Verdachte heeft de feiten tezamen en in vereniging met een ander en/of anderen gepleegd. Daarbij is het geen vereiste dat verdachte zelf alle in de bewezenverklaring genoemde handelingen moet hebben verricht. De nauwe en bewuste samenwerking die in dit geval aanwezig is geweest tussen verdachte en de medeverdachte(n) brengt met zich mee dat ook de handelingen verricht door de medeverdachte(n) aan verdachte worden toegerekend. De rechtbank verwerpt om die reden het door de raadsvrouw op dit punt gevoerde verweer.
Over de bedreiging met het mes overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft verklaard ten tijde van feit 1 een zilver met zwart klapmes bij zich te hebben gedragen. Dit mes had hij ten tijde van het plegen van het feit uitgeklapt en in zijn hand. Aangever [slachtoffer 2] spreekt in zijn aangifte over een zilverkleurig vuurwapen die een van de daders in zijn handen had en dat de andere daders een zwart vuurwapen in hun handen hadden. Naar het oordeel van de rechtbank is het mes in de handen van verdachte niet als zodanig herkend door aangever [slachtoffer 2] , maar hij heeft wel een zilverkleurig voorwerp, zijnde het mes, in de handen van verdachte gezien. Hiermee acht de rechtbank ook de bedreiging met het mes wettig en overtuigend bewezen.
t.a.v. feit 1
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 16 december 2017, opgenomen op pagina 506 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer NN1R017107-Fjorour d.d. 2 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] ;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 15 december 2017, opgenomen op pagina 513 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] ;

t.a.v. feit 2

3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte d.d. 1 december 2017, opgenomen op pagina 502 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] ;

t.a.v. feiten 1 en 2

4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2018, opgenomen op pagina 263 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 1] ;
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 6 juni 2018, opgenomen op pagina 378 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [medeverdachte 2] ;
6. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 september 2018.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 15 december 2017 te Wolvega, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (600 euro) en een portemonnee met inhoud, waaronder diverse passen en een rijbewijs en jassen met inhoud en een mobiele telefoon Iphone, toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededaders een op een echt pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam en/of het achterhoofd van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft/hebben gericht en gericht heeft/hebben gehouden en een mes aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft getoond en aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend hebben toegevoegd "doe geen domme dingen" en "geef je portemonnee en je telefoon" en "geef het geld" en "portemonnees geven";
2.
hij op 26 november 2017 te Wolvega, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld (990 euro) en een jas met inhoud, waaronder 3 mobiele telefoons en een portemonnee met geld, toebehorende aan [slachtoffer 3] , welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn mededader een op een echt pistool/vuurwapen gelijkend voorwerp op het lichaam/ de borst van die [slachtoffer 3] heeft gericht en gericht heeft gehouden en aan die [slachtoffer 3] dreigend heeft/hebben toegevoegd "geen domme dingen doen" en "wij willen je geld, je telefoons en doe je jas uit".
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1 en 2. telkens afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer
verenigde personen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat toepassing wordt gegeven aan het adolescentenstrafrecht en dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 258 dagen waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Daarnaast heeft hij de oplegging van een werkstraf voor de duur van 150 uren te vervangen door 75 dagen jeugddetentie gevorderd. De officier van justitie heeft de rechtbank tevens verzocht het vonnis dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht. Met betrekking tot de strafmaat heeft zij verwezen naar de LOVS-richtlijnen en verzocht hierbij aansluiting te zoeken. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met artikel 63 Sr. De raadsvrouw heeft verzocht een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen met daarnaast een taakstraf waarvan een groot deel voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd. Verder heeft ze verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afpersingen waarbij hij en zijn medeverdachten geraffineerd te werk zijn gegaan onder meer door doelbewust hun slachtoffers te lokken door het aanbieden van illegaal vuurwerk met de gedachte dat de slachtoffers daardoor wellicht minder snel naar de politie zouden gaan. Er is telkens afgesproken op een door verdachten van te voren bepaalde en afgelegen plek en zij hebben zich telkens voorzien van meerdere wapens om de afdreiging mogelijk te maken. Daarbij hebben zij er niet voor teruggedeinsd om (nep)vuurwapens op de slachtoffers te richten, hen daarmee te dwingen geld, telefoons, bankpassen en jassen af te geven, om hen vervolgens na de afgifte van deze spullen te laten knielen met hun handen achter hun hoofd. Dergelijke afpersingen zijn voor de slachtoffers zeer bedreigend en veroorzaken grote maatschappelijke onrust. Het zorgt voor onveilige gevoelens bij buurtbewoners, maar bovenal mag als feit van algemene bekendheid worden aangenomen dat slachtoffers van afpersing als gevolg daarvan te kampen kunnen krijgen met grote psychische problemen. Mede door zijn optreden heeft verdachte veel angst veroorzaakt bij de slachtoffers. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 augustus 2018, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft, gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr., rekening gehouden met een eerdere veroordeling van verdachte, te weten: het vonnis van de politierechter van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 24 mei 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 300,-.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit, zoals deze op de dagvaarding is vermeld en welk feit hiermee is afgedaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het advies d.d. 16 augustus 2018, opgemaakt door [medewerker 1] , reclasseringswerker Leger des Heils jeugdbescherming en reclassering en hetgeen ter terechtzitting door de heer [medewerker 2] , jeugdreclasseringswerker, naar voren is gebracht.
In dit advies staat vermeld dat verdachte, ondanks zijn meerderjarige leeftijd, een jongere indruk maakt en optrekt met minderjarigen. Er is nog sprake van pedagogische beïnvloeding, verdachte is nog thuiswonend en er loopt reeds toezicht en begeleiding van de jeugdreclassering. Gelet hierop ziet de rechtbank aanleiding om, overeenkomstig het gegeven advies en het bepaalde in artikel 77c Sr, het jeugdstrafrecht toe te passen.
Uit het advies is voorts gebleken dat verdachte zich ten tijde van de feiten heeft laten leiden door geldgebrek, waarbij hij zich door de anderen heeft laten beïnvloeden. Er lijkt sprake te zijn van psychische problemen onder meer door hetgeen hij heeft meegemaakt tijdens de jaren dat hij woonde in Egypte. Ter zitting heeft de heer [medewerker 2] geadviseerd om het huidige toezicht van de jeugdreclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis voort te zetten inclusief de maatregel ITB harde kern voor nog 6 maanden. De rechtbank zal dit advies overnemen om herhaling van het plegen van stafbare feiten door verdachte te voorkomen.
De rechtbank zal bevelen dat het vonnis dadelijk uitvoerbaar is, omdat er naar het oordeel van de rechtbank ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodra het strakke kader van toezicht dat in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis loopt, komt te vervallen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een jeugddetentie voor de duur van 258 dagen waarvan 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest opleggen, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, meewerken aan de maatregel ITB Harde Kern en het beschikken over dagbesteding. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 150 uren te vervangen door 75 dagen jeugddetentie opleggen.

Benadeelde partij

[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 1.671,62 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de civiele vordering van de benadeelde partij gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht met dien verstande dat de vervangende jeugddetentie op nul dagen dient te worden gesteld.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering met uitzondering van de schadeposten aanvragen identiteitsbewijs en rijbewijs en de reiskosten moet worden afgewezen, omdat de schadeposten niet of onvoldoende zijn onderbouwd. De opgevoerde immateriële schade moet worden afgewezen omdat niet is gebleken dat de benadeelde partij psychische hulp heeft gehad dan wel nodig heeft. Een bedrag van € 2.500,- is niet redelijk en billijk voor dergelijke feiten.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De verdediging heeft de hoogte van de opgevoerde materiële schade betwist. De schade met betrekking tot de jas en drie mobiele telefoons zijn weliswaar niet onderbouwd met facturen, maar nu vaststaat dat de telefoons en de jas zijn buitgemaakt en de gevorderde schadebedragen redelijk zijn zal de rechtbank deze bedragen toewijzen. Ook zal de rechtbank het door de benadeelde partij opgegeven weggenomen bedrag, te weten € 990,- als schadepost, volledig toewijzen. Dit bedrag is genoemd in de aangifte en de verdachten hebben bij de verdeling van de buit over een geldbedrag van soortgelijke hoogte verklaard.
De rechtbank acht een bedrag van € 1.250,- aan vergoeding van immateriële schade redelijk gelet op de ernst jegens de benadeelde partij gepleegde bewezenverklaarde handelingen door verdachte en zijn medeverdachte. Weliswaar is er geen psychische schade vastgesteld, maar het handelen van verdachte en zijn medeverdachte is een dermate grote inbreuk geweest op de persoon van de benadeelde partij dat dit vergoeding van de gevorderde immateriële schade rechtvaardigt.
De vordering zal aldus worden toegewezen tot een bedrag van € 2.851,62, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2017. De benadeelde partij zal voor wat betreft het overig gevorderde niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door medeverdachte is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een jeugddetentie voor de duur van 258 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte, groot
240 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd op bepaalde tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde gedurende de eerste zes maanden van de proeftijd in het kader van het jeugdreclasseringstoezicht zal meewerken aan de maatregel Intensieve Trajectbegeleiding (ITB Harde Kern), waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die maatregel door die instelling zullen worden gegeven. Daarna zal veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen van Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, ook als dat inhoudt meewerken aan nadere diagnostiek en een eventueel daaropvolgende behandeling;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal beschikken over een dagbesteding en/of
onderwijs zal volgen.
Draagt de gecertificeerde instelling, te weten Regiecentrum Bescherming en Veiligheid te Leeuwarden, op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, waarvan de eerste zes maanden in het kader van Intensieve Trajectbegeleiding Harde Kern.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 150 uren.De werkstraf moet binnen 12 maanden zijn verricht.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 75 dagen zal worden toegepast.
Heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Ten aanzien van 18/750042-18, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.851,62 (zegge: achtentwintighonderd en eenenvijftig euro en tweeënzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2017, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Dit bedrag bestaat uit € 1.601,62 aan materiële schade en € 1.250,- aan immateriële schade.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige in zijn vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 2.851,62 (zegge: achtentwintighonderd en eenenvijftig euro en tweeënzestig eurocent euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van nul dagen en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 1.601,62 aan materiële schade en € 1.250,- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Beuker, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. M.J.B. Holsink en mr. M.J. Dijkstra, kinderrechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 oktober 2018.