Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood.
De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling voor het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu opzet daartoe, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet bewezen kan worden verklaard. Door het enkele slaan met een aluminium staaf zou geen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel kunnen worden toegebracht. Verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Ook met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit noodweer en dat vrijspraak dient te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
U vraagt mij wat er gebeurd is op 27 april 2018 te Assen. Ik heb met een buis gezwaaid om een aantal jongens van mij af te houden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 april 2018 opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018162406 d.d. 26 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik zag [verdachte] op de hoek van de Kruisstraat staan. Ik liep vooraan de groep, samen met [naam]. Toen we vlak voor Koopmansplein liepen, dus nog op de Kruisstraat, draaide ik me om, om te kijken of mijn vrienden wel achter ons aan kwamen. Op het moment dat ik me omdraaide, zag ik dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Dit was ter hoogte van de [restaurant] op de Kruisstraat. Ik zag zijn voeten door de lucht gaan en ik zag [verdachte] vlak bij hem staan. Ik zag dat [verdachte] met zijn armen gespreid stond, alsof hij uit balans was. Op dat moment ben ik terug gelopen in de richting van de [restaurant], waar [slachtoffer 2] op de grond lag. Ik liep rechtstreeks richting [verdachte]. Toen ik ongeveer 1,5 meter van [verdachte] af stond, wilde ik tegen hem zeggen dat hij rustig moest blijven. Op het moment dat ik begon met praten, zie ik dat [verdachte] met zijn rechterarm een zwaaibeweging maakte in mijn richting. Hierna zag ik opeens een ijzeren staaf vlak bij mijn gezicht. Ik voelde dat deze staaf de linkerzijde van mijn gezicht raakte, ter hoogte van mijn oor. De staaf kwam met een zijwaartse klap richting mijn hoofd. Nadat ik geraakt was, ben ik direct weggehaald door [naam]. Met hem ben ik ook direct naar mijn huis gegaan. Onderweg zei [naam] dat mijn oor bloedde. Ik voelde met mijn hand en zag inderdaad dat er allemaal bloed op mijn oor zat. Op dat moment zag ik ook allemaal bloed op mijn T-shirt, broek en schoenen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 april 2018 opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
De jongen had een lange staaf. Ik zie dat hij zijn rechterhand, met daarin de staaf, omhoog brengt en dat hij hem richting mijn hoofd beweegt. Ik voelde op dat moment dat ik geraakt werd door de ijzeren staaf. Ik werd geraakt op de bovenzijde van mijn hoofd. In dezelfde beweging dat hij mij raakt op mijn hoofd, geeft hij mij direct nog een klap aan de rechterzijde van mijn hoofd met de ijzeren staaf. Ik voelde hierdoor direct erg veel pijn. Ik was niet meer in staat om nog iets te doen. Ik liep naar een muur toe om mijzelf vast te houden. De eerste seconden hierna heb ik niks meegekregen van wat er om mij heen
gebeurde. Op een gegeven moment keek ik naar [slachtoffer 2] en ik zag dat hij een klap met de staaf in zijn nek kreeg van dezelfde jongen die mij hiervoor had geslagen. [slachtoffer 2] stond op dat moment ongeveer 15 meter van mij af. Ik heb een wond aan de rechterzijde van mijn hoofd. Bovenop mijn hoofd heb ik een bult. Hier voel ik ook pijn als ik ga liggen. Ook ben ik af en toe een beetje duizelig.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 april 2018 opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
Ik draaide mij om en ik zag dat [slachtoffer 1] een klap kreeg met iets langs. Hij werd door een jongen geslagen die iets in zijn handen had. Het leek op een staaf. Ik liep toen die kant op in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Ik zag toen dat [slachtoffer 3] ook geslagen werd door [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] iets in zijn hand had en op [slachtoffer 3] insloeg. Ik wilde er tussen springen. Echter [verdachte] sloeg naar mij. Ik voelde toen een klap in mijn nek, dat was aan de linkerkant. Nu heb ik pijn in mijn nek. Nadat [verdachte] mij in mijn nek geslagen had, ben ik op de grond gevallen. Ik viel toen op mijn linkerarm.Toen we in de woning kwamen van [slachtoffer 1] zag ik dat zijn hoofd bloedde. Ik hoorde van [slachtoffer 3] dat hij een bloedstreep in zijn nek had.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Ik, verbalisant, verklaar het volgende. Op 30 april 2018 overhandigden collega's mij,
verbalisant, een buis welke zij in de hal van de woning van [verdachte] in beslag hadden genomen.Ik, verbalisant, fotografeerde deze buis en bepaalde met behulp van een meetlint de grootte van de buis. Ik zag dat de buis 56 -zesenvijftig- cm. lang was en een doorsnede van 2 -twee- cm. had. Ik zag dat de buis sterk leek op een deel van een aluminium tentstok. Vervolgens toonde ik, verbalisant, voornoemde buis, op 30 april 2018 aan [verdachte]. Ik hoorde hem zeggen: "Dat is de buis". Toen ik hem vroeg: "Dus dit is de buis waarmee jij bij het incident hebt lopen zwaaien?" antwoordde [verdachte]: "Ja".
6. Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1], op 1 mei 2018 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Op de eigen opnames van betrokkene gemaakt op 27 april 2018 voor behandeling, is een wijkend letsel zichtbaar de linker oorschelp. Het hoofd was naderhand verbonden. Op 29 april 2018 is er door mij op de linkeroorschelp een wijkend letsel geconstateerd met een lengte van circa 1 cm, passend bij een barst of scheurverwonding en verder opgedroogde resten van huidlijm. Achter het linker oor ter hoogte van het rotsbeen is een paarsrode verkleuring zichtbaar, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting. De door de onderzochte persoon aangegeven toedracht passen bij het geconstateerde letsel.
Schattingsduur zichtbare letsels: 2 weken.
Schattingsduur overige letsels: 2 weken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte heeft gezwaaid met een staaf en dat aangevers ten gevolge daarvan letsel hebben opgelopen.
Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte poging tot doodslag oplevert. De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat in het onderhavige geval door het slaan met een aluminium staaf van 56 centimeter lang en een doorsnede van twee centimeter niet de aanmerkelijke kans bestaat dat dusdanig letsel wordt toegebracht dat iemand daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van poging tot doodslag.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het met een aluminium staaf van genoemde afmetingen slaan tegen het hoofd van een persoon, gelet op het feit dat zich in het hoofd en de nek zeer kwetsbare lichaamsdelen bevinden, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich brengt dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in de zin van voorwaardelijk opzet, bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of er op enig moment een situatie is geweest waarin verdachte zichzelf tegen een wederrechtelijke aanval heeft mogen verdedigen en vervolgens of hij bij die verdediging mogelijk te ver is gegaan.
Uitgaande van de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederechtelijke aanranding van verdachte waartegen een noodzakelijke zelfverdediging was geboden. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij zijn verdediging echter disproportioneel geweld heeft gebruikt waarbij hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Immers, verdachte heeft gebruik gemaakt van een slagwapen en - gelet het feit dat alle aangevers na elkaar letsel hebben opgelopen - meermalen met dit wapen geslagen. Ook dit verweer van de raadsvrouw wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Op grond van art. 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet strafbaar, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de aanranding heeft gehandeld vanuit angst. Daaruit blijkt onvoldoende dat er een – en zo ja, welke – hevige gemoedsbeweging bij verdachte is ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Dit maakt dat zijn handelen hem kan worden verweten.