ECLI:NL:RBNNE:2018:3862

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
18/940009-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling tijdens Koningsnacht met een aluminium staaf

Op 27 april 2018 heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan twee pogingen tot zware mishandeling tijdens Koningsnacht in Assen. De verdachte heeft met een aluminium staaf drie aangevers geslagen, waarbij hij hen letsel toebracht. De rechtbank heeft het beroep op noodweer van de verdachte afgewezen, evenals het beroep op noodweerexces. De rechtbank legde de verdachte een jeugddetentie op van drie dagen, gelijk aan het voorarrest, en een werkstraf van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met algemene en bijzondere voorwaarden. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn voor 50% toegewezen, vanwege eigen schuld van de benadeelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de tenlastelegging, omdat er voldoende bewijs was voor de pogingen tot zware mishandeling. De rechtbank overwoog dat de verdachte disproportioneel geweld had gebruikt en dat zijn handelen niet kon worden gerechtvaardigd door noodweer. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de rol van de aangevers, die de verdachte hadden opgezocht en hem hadden aangezet tot geweld. De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/940009-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Assen, althans in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een
ijzeren staaf, althans met een (hard) voorwerp, meermalen, althans éénmaal
tegen het oor, althans tegen het hoofd en/of lichaam, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Assen, althans in de gemeente Assen, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1]
voornoemd met een ijzeren stang, althans met een (hard langwerpig) voorwerp
tegen het oor, althans tegen het hoofd/lichaam heeft geslagen, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Assen, althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] met een ijzeren stang, althans
een (hard en lang) voorwerp tegen het oor, althans tegen het hoofd/lichaam te
slaan.
2.
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Assen, althans in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3]
en/of [slachtoffer 2] met een ijzeren stang, althans met een (hard langwerpig) voorwerp
tegen/in de nek en/of gezicht, althans tegen het hoofd/lichaam heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 april 2018 te Assen, althans in de gemeente Assen, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] en/of
[slachtoffer 3] met een ijzeren stang, althans een (hard en lang) voorwerp tegen/in de
nek, althans tegen het hoofd/lichaam te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is waaruit blijkt dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood.
De officier van justitie heeft daarnaast veroordeling voor het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu opzet daartoe, al dan niet in voorwaardelijke zin, niet bewezen kan worden verklaard. Door het enkele slaan met een aluminium staaf zou geen dodelijk of zwaar lichamelijk letsel kunnen worden toegebracht. Verdachte dient voorts te worden vrijgesproken van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Ook met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld vanuit noodweer en dat vrijspraak dient te volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is - ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

U vraagt mij wat er gebeurd is op 27 april 2018 te Assen. Ik heb met een buis gezwaaid om een aantal jongens van mij af te houden.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 april 2018 opgenomen op pagina 31 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018162406 d.d. 26 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik zag [verdachte] op de hoek van de Kruisstraat staan. Ik liep vooraan de groep, samen met [naam]. Toen we vlak voor Koopmansplein liepen, dus nog op de Kruisstraat, draaide ik me om, om te kijken of mijn vrienden wel achter ons aan kwamen. Op het moment dat ik me omdraaide, zag ik dat [slachtoffer 2] op de grond viel. Dit was ter hoogte van de [restaurant] op de Kruisstraat. Ik zag zijn voeten door de lucht gaan en ik zag [verdachte] vlak bij hem staan. Ik zag dat [verdachte] met zijn armen gespreid stond, alsof hij uit balans was. Op dat moment ben ik terug gelopen in de richting van de [restaurant], waar [slachtoffer 2] op de grond lag. Ik liep rechtstreeks richting [verdachte]. Toen ik ongeveer 1,5 meter van [verdachte] af stond, wilde ik tegen hem zeggen dat hij rustig moest blijven. Op het moment dat ik begon met praten, zie ik dat [verdachte] met zijn rechterarm een zwaaibeweging maakte in mijn richting. Hierna zag ik opeens een ijzeren staaf vlak bij mijn gezicht. Ik voelde dat deze staaf de linkerzijde van mijn gezicht raakte, ter hoogte van mijn oor. De staaf kwam met een zijwaartse klap richting mijn hoofd. Nadat ik geraakt was, ben ik direct weggehaald door [naam]. Met hem ben ik ook direct naar mijn huis gegaan. Onderweg zei [naam] dat mijn oor bloedde. Ik voelde met mijn hand en zag inderdaad dat er allemaal bloed op mijn oor zat. Op dat moment zag ik ook allemaal bloed op mijn T-shirt, broek en schoenen. [1]

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 april 2018 opgenomen op pagina 37 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:

De jongen had een lange staaf. Ik zie dat hij zijn rechterhand, met daarin de staaf, omhoog brengt en dat hij hem richting mijn hoofd beweegt. Ik voelde op dat moment dat ik geraakt werd door de ijzeren staaf. Ik werd geraakt op de bovenzijde van mijn hoofd. In dezelfde beweging dat hij mij raakt op mijn hoofd, geeft hij mij direct nog een klap aan de rechterzijde van mijn hoofd met de ijzeren staaf. Ik voelde hierdoor direct erg veel pijn. Ik was niet meer in staat om nog iets te doen. Ik liep naar een muur toe om mijzelf vast te houden. De eerste seconden hierna heb ik niks meegekregen van wat er om mij heen
gebeurde. Op een gegeven moment keek ik naar [slachtoffer 2] en ik zag dat hij een klap met de staaf in zijn nek kreeg van dezelfde jongen die mij hiervoor had geslagen. [slachtoffer 2] stond op dat moment ongeveer 15 meter van mij af. Ik heb een wond aan de rechterzijde van mijn hoofd. Bovenop mijn hoofd heb ik een bult. Hier voel ik ook pijn als ik ga liggen. Ook ben ik af en toe een beetje duizelig.

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 27 april 2018 opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:

Ik draaide mij om en ik zag dat [slachtoffer 1] een klap kreeg met iets langs. Hij werd door een jongen geslagen die iets in zijn handen had. Het leek op een staaf. Ik liep toen die kant op in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Ik zag toen dat [slachtoffer 3] ook geslagen werd door [verdachte]. Ik zag dat [verdachte] iets in zijn hand had en op [slachtoffer 3] insloeg. Ik wilde er tussen springen. Echter [verdachte] sloeg naar mij. Ik voelde toen een klap in mijn nek, dat was aan de linkerkant. Nu heb ik pijn in mijn nek. Nadat [verdachte] mij in mijn nek geslagen had, ben ik op de grond gevallen. Ik viel toen op mijn linkerarm. [2] Toen we in de woning kwamen van [slachtoffer 1] zag ik dat zijn hoofd bloedde. Ik hoorde van [slachtoffer 3] dat hij een bloedstreep in zijn nek had. [3]

5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 54 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:

Ik, verbalisant, verklaar het volgende. Op 30 april 2018 overhandigden collega's mij,
verbalisant, een buis welke zij in de hal van de woning van [verdachte] in beslag hadden genomen. [4] Ik, verbalisant, fotografeerde deze buis en bepaalde met behulp van een meetlint de grootte van de buis. Ik zag dat de buis 56 -zesenvijftig- cm. lang was en een doorsnede van 2 -twee- cm. had. Ik zag dat de buis sterk leek op een deel van een aluminium tentstok. Vervolgens toonde ik, verbalisant, voornoemde buis, op 30 april 2018 aan [verdachte]. Ik hoorde hem zeggen: "Dat is de buis". Toen ik hem vroeg: "Dus dit is de buis waarmee jij bij het incident hebt lopen zwaaien?" antwoordde [verdachte]: "Ja".

6. Een geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer 1], op 1 mei 2018 opgemaakt en ondertekend door S.P.H. Letmaath, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:

Op de eigen opnames van betrokkene gemaakt op 27 april 2018 voor behandeling, is een wijkend letsel zichtbaar de linker oorschelp. Het hoofd was naderhand verbonden. Op 29 april 2018 is er door mij op de linkeroorschelp een wijkend letsel geconstateerd met een lengte van circa 1 cm, passend bij een barst of scheurverwonding en verder opgedroogde resten van huidlijm. Achter het linker oor ter hoogte van het rotsbeen is een paarsrode verkleuring zichtbaar, passend bij een onderhuidse bloeduitstorting. De door de onderzochte persoon aangegeven toedracht passen bij het geconstateerde letsel.
Schattingsduur zichtbare letsels: 2 weken.
Schattingsduur overige letsels: 2 weken.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat verdachte heeft gezwaaid met een staaf en dat aangevers ten gevolge daarvan letsel hebben opgelopen.
Allereerst ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte poging tot doodslag oplevert. De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat in het onderhavige geval door het slaan met een aluminium staaf van 56 centimeter lang en een doorsnede van twee centimeter niet de aanmerkelijke kans bestaat dat dusdanig letsel wordt toegebracht dat iemand daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van poging tot doodslag.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het met een aluminium staaf van genoemde afmetingen slaan tegen het hoofd van een persoon, gelet op het feit dat zich in het hoofd en de nek zeer kwetsbare lichaamsdelen bevinden, naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans met zich brengt dat daardoor zwaar lichamelijk letsel wordt veroorzaakt. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en is van oordeel dat poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in de zin van voorwaardelijk opzet, bewezen kan worden verklaard.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of er op enig moment een situatie is geweest waarin verdachte zichzelf tegen een wederrechtelijke aanval heeft mogen verdedigen en vervolgens of hij bij die verdediging mogelijk te ver is gegaan.
Uitgaande van de verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederechtelijke aanranding van verdachte waartegen een noodzakelijke zelfverdediging was geboden. De rechtbank stelt vast dat verdachte bij zijn verdediging echter disproportioneel geweld heeft gebruikt waarbij hij de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Immers, verdachte heeft gebruik gemaakt van een slagwapen en - gelet het feit dat alle aangevers na elkaar letsel hebben opgelopen - meermalen met dit wapen geslagen. Ook dit verweer van de raadsvrouw wordt derhalve door de rechtbank verworpen.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Op grond van art. 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging niet strafbaar, indien zij het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging door de aanranding veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de aanranding heeft gehandeld vanuit angst. Daaruit blijkt onvoldoende dat er een – en zo ja, welke – hevige gemoedsbeweging bij verdachte is ontstaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het handelen van verdachte het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. Dit maakt dat zijn handelen hem kan worden verweten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 27 april 2018 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 1] voornoemd met een hard langwerpig voorwerp tegen het oor, althans tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 april 2018 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] met een hard langwerpig voorwerp in de nek en tegen het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair. poging tot zware mishandeling;
2 primair. poging tot zware mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming in haar rapport van 6 september 2018. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd om aan het voorwaardelijke deel van de straf als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - mocht verdachte veroordeeld worden voor enig feit - gepleit voor de oplegging van een geheel voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de door de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde algemene en bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage van 6 september 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling
in het centrum van Assen. Verdachte heeft aangevers met een aluminium staaf geslagen. Hij heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangevers en hen letsel toegebracht waarvan zij nog gedurende langere tijd de gevolgen hebben ervaren. Verdachte heeft daarbij de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden. Het is niet aan verdachte te danken dat de gevolgen van zijn handelen niet nog ernstiger zijn uitgevallen dan reeds het geval is. Het optreden van verdachte draagt bovendien bij aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving nu dit optredenop de openbare weg plaats vond en er vanwege Koningsnacht veel publiek aanwezig was.
Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank tevens rekening met de rol van de aangevers, hierin bestaande dat verdachte door de aangevers is opgezocht en is aangezet tot het gebruiken van geweld. De aangevers hebben dan ook in belangrijke mate zelf bijgedragen aan het ontstaan van de gewelddadige situatie.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2018, niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 september 2018 en hetgeen door de Jeugdeclassering en de Raad voor de Kinderbescherming ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt het volgende. Er zijn momenteel weinig zorgen over de ontwikkeling van verdachte. Gebleken is dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de bij de schorsing van de voorlopige hechtenis gestelde voorwaarden. Wel is het belangrijk dat er zicht blijft op de schoolgang van verdachte en het hulpverleningstraject. Volgens de Jeugdreclassering is verdachte open over hetgeen hem ten laste is gelegd. Verdachte heeft ADHD en handelt vaak sneller dan dat hij keuzes maakt. Verdachte bevindt zich nu in een proces waarbij hij inzicht hoopt te krijgen om in de toekomst een situatie als onderhavige te vermijden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert een deels voorwaardelijke werkstraf met een jeugdreclasseringsmaatregel. Zij is van mening dat een voorwaardelijke jeugddetentie niet op zijn plaats is, vanwege de positieve ontwikkeling die verdachte momenteel doormaakt. Daarbij merkt de Raad voor de Kinderbescherming wel op dat het haar zorgen baart dat verdachte buitenproportioneel geweld heeft gebruikt, omdat niet blijkt dat verdachte problemen heeft met agressie- en emotieregulatie.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden de eis van de officier van justitie een passende reactie vormt. Een lichtere straf, zoals door de raadsvrouw bepleit, zou de aard en ernst van de feiten miskennen. De rechtbank zal dan ook bepalen dat aan verdachte jeugddetentie voor de duur van drie dagen wordt opgelegd, zijnde de periode dat verdachte inverzekering en voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het behandeltraject dat verdachte thans volgt kan op deze wijze gecontinueerd worden. Voorts legt de rechtbank een werkstraf voor de duur van 180 uren, waarvan 80 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals hieronder genoemd.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 1000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 64,90 ter zake van materiële schade en € 600,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn geheel wordt toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot een bedrag van € 659,00 euro kan worden toegewezen, onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht tot afwijzing van beide vorderingen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er aan de zijde van beide benadeelde partijen sprake is van een dusdanige mate van eigen schuld dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat verdachte voor de schade aansprakelijk moet worden gehouden.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt vast dat verdachte op zichzelf niet heeft betwist dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden maar meent dat de schade vanwege eigen schuld van de benadeelde partij niet zonder meer toewijsbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 bewezen verklaarde. Het handelen van de benadeelde partij – dat bestaat in het opzoeken van verdachte en hem aanzetten tot geweld – heeft in even grote mate als het handelen van verdachte bijgedragen aan de schade die is ontstaan. Er is derhalve sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de vordering in verband hiermee in redelijkheid voor 50% toewijzen, tot een bedrag van € 500,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van de vordering benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank stelt vast dat verdachte op zichzelf niet heeft betwist dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden, maar meent dat de schade vanwege eigen schuld van de benadeelde partij niet toewijsbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde. Het handelen van benadeelde partij – dat bestaat in het opzoeken van verdachte en hem aanzetten tot geweld – heeft in even grote mate als het handelen van verdachte bijgedragen aan de schade die is ontstaan. Er is derhalve sprake van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de vordering in verband hiermee in redelijkheid voor 50% toewijzen, tot een bedrag van € 32,50 ter zake van materiële schade en € 300,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan. Het overige gedeelte van de vordering zal de rechtbank afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:101 van het Burgerlijk Wetboek, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 3 dagen.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
een werkstraf voor de duur van 180 uren.De werkstraf moet binnen 6 maanden zijn verricht.
Bepaalt dat van deze werkstraf
een gedeelte, groot 80 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich meldt na het onherroepelijk worden van de uitspraak bij de reclassering van stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, gedurende een door deze instelling te bepalen periode en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht;
2. dat veroordeelde meewerkt aan behandeling bij Accare of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering van stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, waarbij veroordeelde zich zal houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering van stichting Jeugdreclassering Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, dit noodzakelijk acht.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende jeugddetentie voor de duur van 40 uren zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Ten aanzien van 18/940009-18, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
500,00(zegge: vijfhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018.
Bepaalt dat de vordering benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/940009-18, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
332,50(zegge: driehonderdtweeëndertig euro en vijftig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2018.
Bepaalt dat de vordering benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van € 332,50 (zegge: driehonderdtweeëndertig euro en vijftig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 6 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 32,50 aan materiële schade en € 300,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, tevens kinderrechter, E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2018.
Mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie de foto’s op pagina 35 t/m 36A van het procesdossier.
2.Zie foto pagina 44 van het procesdossier.
3.Zie foto pagina 43 van het procesdossier.
4.Zie foto’s p. 55 en 56.