ECLI:NL:RBNNE:2018:3861

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
18/940013-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid door een minderjarige op een niet openbare plaats

Op 27 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2002, die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid en schennis van de eerbaarheid. De verdachte heeft op of omstreeks 20 januari 2016, in een woning te Ruinen, de partner van zijn vader vastgepakt, zijn mond op haar gedrukt en zijn hand op haar borst geplaatst. Vervolgens heeft hij zijn broek laten zakken en zijn erecte penis aan haar getoond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 20 uren met een proeftijd van twee jaren, en heeft daarbij algemene en bijzondere voorwaarden opgelegd. De rechtbank overweegt dat de veroordeling niet mag leiden tot een weigering van een verklaring omtrent gedrag, omdat dit strijdig zou zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft rekening gehouden met de jeugdigheid van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, en heeft besloten tot een voorwaardelijke straf om de ontwikkeling van de verdachte niet te belemmeren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/940013-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Bierens, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2016, althans in of omstreeks de maand
februari 2016, te Ruinen, (althans) in de gemeente De Wolden, in elk geval in
Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten het (van achteren) vastpakken/grijpen en/of
vasthouden van het lichaam en/of het tegen het aanrecht aandrukken van het
lichaam en/of het onverhoeds drukken van zijn, verdachtes, mond op de mond
(van nader te noemen aangeefster) en/of het onverhoeds plaatsen van zijn,
verdachtes, hand in de blouse/kleding en/of op/tegen de borst (van nader te
noemen aangeefster), [slachtoffer] (aangeefster) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een
of meer ontuchtige handelingen, te weten het door verdachte zoenen op de mond
en/of het betasten van de borst van die [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2016, althans in of omstreeks de maand
februari 2016, te Ruinen, (althans) in de gemeente De Wolden, in elk geval in
Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een woning (aan de [straatnaam] ),
terwijl een ander, te weten [slachtoffer] , daarbij zijns/haars ondanks
tegenwoordig was, door ten overstaan van die [slachtoffer] zijn, verdachtes, broek te laten zakken
en/of (vervolgens) zijn, verdachtes, (erecte en/of ontblote) penis te tonen.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 en 2 ten laste gelegde gevorderd.
Voor zover het onder 1 ten laste gelegde ziet op ‘het onverhoeds plaatsen van zijn hand in de blouse/kleding’ en ‘het door verdachte zoenen op de mond’ heeft de officier van justitie (partieel) vrijspraak gevorderd, vanwege het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat verdachte ontkent. Voorts is de aangifte van aangeefster onbetrouwbaar. Aangeefster heeft zeer laat aangifte gedaan. Zij heeft deze gedaan op een moment dat de verhouding tussen verdachte en zijn vader en haarzelf slecht was. Feitelijk gezien is de aangifte ongeloofwaardig, omdat verdachte een jongen van 13 jaar was zonder kracht in zijn armen. Daarnaast is de verklaring van vader onvoldoende concreet. Tussen vader en verdachte is alleen besproken dat er iets zou zijn gebeurd tussen aangeefster en verdachte, maar niet hetgeen dat ten laste is gelegd. Verder maakt de wijze van totstandkoming van de verklaring van de getuige [getuige 2] dat deze verklaring niet gebruikt kan worden voor het bewijs. Immers, verdachte moest eindeloos spreken met hulpverleners en is onder druk gezet. Hij wilde dat hier een eind aan kwam en heeft toen maar erkend dat hij het ten laste gelegde heeft begaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:

U vraagt mij wat er is gebeurd omstreeks 20 januari 2016. Ik kwam thuis na een normale schooldag. [slachtoffer] was ook thuis.

2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 8 november 2017, opgenomen op pagina 14 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2016334632 d.d. 16 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :

Op 20 januari 2016 te Ruinen, [straatnaam] , stond [verdachte] ineens achter me. Die greep mij ineens vast van achter toen ik krom stond. Toen zei ik: " [verdachte] wat doe je?". Dat riep ik de hele tijd naar hem, maar hij zei helemaal niks terug. Hij hield mij alleen maar steviger vast. En hij draaide mij om en duwde mij met de rug tegen het aanrecht aan. Toen pakte hij me vol op mijn mond en greep met zijn hand mijn borsten. Ik probeerde constant te zeggen: " [verdachte] , hou op. Jij moet onder de koude douche". Toen liet hij mij even los en toen trok hij zijn broek naar beneden. Hij stond toen in vol ornaat voor mij met zijn piemel stijf naar voren. En ik riep alleen maar: " [verdachte] , je moet onder de koude douche". En uiteindelijk liep hij weg en liep hij naar de douche. Toen kwam [getuige 1] thuis en toen heb ik hem verteld wat er gebeurd was. [getuige 1] is naar boven gegaan. Toen heeft [verdachte] wel gezegd dat hij het wel gedaan had bij mij.

3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :

Thuis vertelde mijn partner mij dat ze door [verdachte] was aangevallen. Hij had geprobeerd haar bij de borsten te pakken en ze wilde hem naar de douche hebben. Dat is haar ook gelukt. Hij kwam wel weer bij zinnen. Toen ik thuis kwam was [verdachte] op zijn kamer. Toen ze mij vertelde wat er was gebeurd, ben ik naar boven gegaan. Ik trof [verdachte] huilend onder de dekens aan. Ik vroeg hem wat er was gebeurd. Hij gaf daar geen antwoord op. Ik vertelde hem wat ik dacht dat er was gebeurd. Ik zei tegen hem dat hij mijn vriendin bij haar borsten had gepakt en ik vroeg hem waarom hij dat had gedaan. Hij zei tegen mij dat hij op school werd gepest, omdat hij niet van seksualiteit afwist. Ik vroeg hem waar het over ging. Hij noemde een begrip waarvan hij niet wist wat het was. Verder hebben wij er verder niet over gepraat.
Voor mij was het duidelijk toen hij als antwoord gaf op mijn vraag waarom hij dat had gedaan. Hij antwoordde namelijk wel dat hij het had gedaan, omdat hij gepest werd. Later in een WhatsApp gesprek heeft [verdachte] gezegd dat hij het heeft gedaan om mijn vriendin weg te krijgen. Ik heb alle gesprekken die over dit voorval en andere zaken zijn gevoerd meegenomen en deze kunnen bij mijn verklaring worden gevoegd. [1]

4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 17 mei 2018 als verklaring van [getuige 2] (aanvullend proces-verbaal):

[verdachte] vertelde dat hij die dag op school uitgelachen was. Ze hadden 18+ grappen
gemaakt. Die waren gemaakt door zijn klasgenoten. [verdachte] snapte de grap niet. Hij is thuis gekomen en is op de bank in de woonkamer gaan zitten. Zijn stiefmoeder was in de keuken. Op een gegeven moment wilde hij naar boven gaan. [verdachte] moet via de keuken lopen om naar de trap naar boven te kunnen. Hij is toen achter zijn stiefmoeder gaan staan. Hij heeft toen zijn broek naar beneden gedaan en hij heeft de borsten van zijn stiefmoeder vastgepakt. Hij pakte haar boven de kleding vast. Zijn stiefmoeder verzette zich. [verdachte] heeft toen losgelaten is toen naar boven naar z'n kamer gegaan.
De rechtbank stelt vast dat zowel aangeefster als verdachte heeft verklaard over een incident dat heeft plaatsgevonden omstreeks 20 januari 2016 in het huis waar verdachte woonde en aangeefster, partner van verdachte’s vader, regelmatig verbleef. Aangeefster en verdachte verschillen van mening over de aard van het incident. Volgens verdachte was er slechts sprake van een duw. Aangeefster heeft gesteld dat er sprake was van een seksueel incident.
Anders dan de raadsman, acht de rechtbank de verklaring van aangeefster over hetgeen omstreeks 20 januari 2016 te Ruinen heeft plaatsgevonden geloofwaardig en betrouwbaar. Aangeefster heeft consistent en gedetailleerd verklaard terwijl er geen aanknopingspunten bestaan om te vermoeden dat zij verdachte ten onrechte zou beschuldigen. Dat aangeefster uiteindelijk pas aangifte heeft gedaan in 2017, op een moment dat de verhouding met verdachte verstoord was, is gelet op de omstandigheden verklaarbaar en maakt het voorgaande niet anders.
De verklaring van aangeefster wordt op overtuigende wijze ondersteund door de andere hiervoor weergegeven bewijsmiddelen. De vader van verdachte is kort nadat het tenlastegelegde heeft plaats gevonden naar verdachte gegaan om te praten over het incident. Hij trof verdachte huilend aan op de slaapkamer en zij hebben toen gesproken over een gebeurtenis tussen verdachte en aangeefster. Inhoudelijk hebben zij het incident niet besproken. Verdachte heeft zijn vader toen verteld dat wat hij heeft gedaan plaatsvond omdat hij werd gepest op school vanwege onwetendheid betreffende seksualiteit. Dit detail stemt overeen met de verklaring van ambulant gezinshulpverlener [getuige 2] . Zij verklaart dat verdachte in een gesprek met haar over het incident heeft verteld dat hij die dag op school was uitgelachen omdat hij “18+ grappen” niet snapte. Zij heeft het incident wel inhoudelijk besproken met verdachte. De aard van het incident zoals door verdachte geschetst aan [getuige 2] komt in grote lijnen overeen met de aangifte. Voorts strekt ter overtuiging van de rechtbank dat verdachte in een WhatsApp gesprek met zijn vader heeft aangegeven dat hij het incident heeft gepleegd om zijn stiefmoeder weg te krijgen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de in de aangifte omschreven handelingen voldoende steun vinden in de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] . De rechtbank is voorts van oordeel dat de aangifte ook voor wat betreft het plaatsen van de hand onder de blouse en het zoenen op de mond betrouwbaar is en dat deze handelingen dusdanig samenhangen met de andere aan verdachte ten laste gelegde en bewezen te verklaren handelingen dat deze, anders dan de officier van justitie meent, geen afzonderlijk steunbewijs behoeven. Het onder 1 en 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij omstreeks 20 januari 2016 te Ruinen door geweld of een andere feitelijkheid, te weten het van achteren vastpakken en vasthouden van het lichaam en het tegen het aanrecht aandrukken van het lichaam en het onverhoeds drukken van zijn, verdachtes, mond op de mond van nader te noemen aangeefster en het onverhoeds plaatsen van zijn, verdachtes, hand op de borst van nader te noemen aangeefster, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het door verdachte zoenen op de mond en het betasten van de borst van die [slachtoffer] ;
2.
hij omstreeks 20 januari 2016 te Ruinen, de eerbaarheid heeft geschonden op een niet openbare plaats, te weten in een woning aan de [straatnaam] , terwijl een ander, te weten [slachtoffer] , daarbij zijns ondanks tegenwoordig was, door ten overstaan van die [slachtoffer] zijn, verdachtes, broek te laten zakken en vervolgens zijn, verdachtes, erecte en ontblote penis te tonen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
2. schennis van de eerbaarheid op een niet openbare plaats, terwijl een ander daarbij zijns ondanks tegenwoordig is.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan gekoppeld de door de Raad van de Kinderbescherming voorgestelde algemene en bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - mocht verdachte veroordeeld worden voor enig feit - gepleit voor de oplegging van een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel. Daarbij heeft hij verzocht om in het vonnis expliciet op te nemen dat het weigeren van een afgifte van een verklaring omtrent gedrag op grond van uitsluitend onderhavige strafzaak strijdig is met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2018, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en schennis van de eerbaarheid. Hij heeft aangeefster tegen haar wil vastgepakt, gezoend en zijn hand op haar borst geplaatst. Daarna heeft hij zijn erecte en ontblote penis aan haar getoond. Hij heeft deze feiten gepleegd, terwijl aangeefster aan het koken was in het huis van haar partner, de vader van verdachte. Door zo te handelen heeft verdachte een groot gevoel van onveiligheid bij aangeefster gecreëerd. Het feit dat het de partner van zijn vader betreft, maakt dit feit ernstiger. Zij kon en mocht van verdachte verlangen dat zij in het huis van haar partner veilig was. Haar dagelijkse leven is door dit incident verstoord. Zij durfde na het incident niet alleen meer thuis te zijn met verdachte. Ook kwam haar relatie met haar partner onder druk te staan. Als feit van algemene bekendheid geldt dat slachtoffers van dit soort delicten vaak nog lang nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
Dat deze zaak ook de voor verdachte verstrekkende gevolgen heeft gehad, blijkt wel uit het feit dat het contact tussen de verdachte en zijn vader en stiefmoeder sinds augustus 2017 is verbroken en onherstelbaar lijkt te zijn. Hij woont sindsdien bij zijn moeder.
De ernst van de feiten rechtvaardigt de oplegging van een werkstraf. De rechtbank houdt rekening met de jeugdigheid van verdachte, verdachte was nog maar dertien ten tijde van de gebeurtenissen, en het belang van zijn ontwikkeling voor de toekomst. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf op te leggen en zal dan ook bepalen dat aan verdachte een geheel voorwaardelijke werkstraf wordt opgelegd voor de duur van 20 uren, met daaraan gekoppeld algemene en bijzondere voorwaarden. Bij het bepalen van deze voorwaarden heeft de rechtbank acht geslagen op het adviesrapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 5 september 2018, opgesteld door [naam], raadsonderzoeker.
Op basis van dit rapport en hetgeen ter terechtzitting door de Raad van voor de Kinderbescherming, naar voren is gebracht, houdt de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening met de omstandigheid dat er bij de Raad voor de Kinderbescherming zorgen zijn over de geestelijke gezondheid van verdachte en over zijn functioneren. Verdachte voelt zich somber, hij heeft suïcidale gedachten en automutileert. Hij zit veel op zijn slaapkamer waar hij voornamelijk aan het gamen is. Hij mijdt het liefst sociale situaties omdat hij niet goed weet hoe hij zich dan moet gedragen. Ook beleeft hij weinig plezier aan sociale activiteiten. Hij ontmoet zijn vrienden online, hij komt zeer weinig buiten en zijn dag- en nachtritme is verstoord. Er zijn kenmerken van autisme bij verdachte geconstateerd. De Raad voor de Kinderbescherming vindt het van groot belang dat er opnieuw een psychologisch onderzoek wordt verricht met als doel inzicht te krijgen in het psychisch functioneren van verdachte om op basis van de uitkomsten een passende behandeling te starten. De rechtbank zal dan ook bepalen dat verdachte zich gedurende de proeftijd moet melden bij stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen. De hulpverlening heeft tot op heden niet tot het gewenste resultaat geleid en verdachte lijkt weinig motivatie te hebben voor behandeling. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar zijn mening reeds voldoende hulp krijgt. Om de mogelijkheid te creëren dat verdachte onder behandeling wordt gesteld van de Kinder- en Jeugdpsychiatrie zal de rechtbank tevens bepalen dat verdachte dient mee te werken aan intake, psychologisch onderzoek en behandeling bij GZZ Drenthe of een soortgelijke instelling.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 14 augustus 2018, niet eerder met justitie in aanraking is gekomen en dus moet worden aangemerkt als ‘first offender’.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de algemene en bijzondere voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd, passend is.
Verklaring Omtrent het Gedrag
Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank, zoals verzocht door de verdediging, nog het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank zou het onwenselijk zijn als het onderhavige bewezen en strafbaar verklaarde tot gevolg zou hebben dat in de toekomst de afgifte van een VOG aan de verdachte wordt geweigerd. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag d.d. 21 juni 2011 en Rechtbank Den Haag d.d. 18 december 2014 [2] , waarin zij paralellen ziet met de onderhavige zaak.
De verdachte was ten tijde van het feit dertien jaar oud en heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en schennis van de eerbaarheid bij de partner van zijn vader. Hoewel dit gedrag ontoelaatbaar is, acht de rechtbank de weigering van de afgifte van een VOG, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, een buitenproportioneel zware consequentie. Bovendien is er – blijkens het raadsrapport – geen sprake van risico op het opnieuw plegen van seksuele delicten.
Naar het oordeel van de rechtbank zou het weigeren van de afgifte van een VOG aan de verdachte op grond van – uitsluitend – de onderhavige strafzaak strijdig zijn met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en artikel 3 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een werkstraf voor de duur van 20 uren.

Bepaalt dat van deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, schuldig heeft gemaakt aan de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden.
Stelt als algemene voorwaarden:
a. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
b. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
c. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat veroordeelde zich na het onherroepelijk worden van de uitspraak meldt bij de jeugdreclassering van stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, gedurende een door deze instelling te bepalen periode en dat hij zich daarna zal blijven melden zo lang en zo frequent als deze instelling dat noodzakelijk acht.
2. dat veroordeelde meewerkt aan een intake, psychologisch onderzoek en behandeling/therapie bij GGZ Drenthe of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering van stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, waarbij veroordeelde zich zal houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van dat onderzoek en/of behandeling/therapie door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven, zolang de reclassering van stichting Jeugdreclassering Noord en Veilig Thuis Groningen, locatie Assen, dit noodzakelijk acht.
Draagt voornoemde instelling op toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de onvoorwaardelijk werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. J.R. Kanhai, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2018.
Mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie pagina 39 van de bijlage.
2.Arrest Gerechtshof ’s-Gravenhage d.d. 21 juni 2011: ECLI:NLGHSGR:2011:BQ8697