ECLI:NL:RBNNE:2018:3844

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
18/016797-18 ontnemingsvordering
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering tot betaling van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepteelt

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde, die in het verleden betrokken was bij de teelt en verkoop van hennepstekken. De officier van justitie had op 13 september 2018 gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, en dat de veroordeelde verplicht wordt tot betaling van € 10.000,- aan de staat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde, en heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen. De rechtbank baseerde haar beslissing op bewijsmiddelen, waaronder een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat was opgesteld door de politie. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde, op basis van de verklaringen van medeverdachten en de inhoud van het dossier, een bedrag van € 10.000,- had genoten door zijn strafbare handelen. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en de veroordeelde verplicht tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/016797-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 27 september 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1978 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 13 september 2018 mondeling gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 10.000,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/016797-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 13 september 2018, waarbij de officier van justitie aanwezig was. Veroordeelde is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.

Standpunten

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevraagd de vordering toe te wijzen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde tot een bedrag van € 10.000,-.
De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport ‘berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’. De officier van justitie gaat bij de berekening uit van 40 leveringen van hennepsteken met een verkoopprijs van € 2,- per stekje, waardoor sprake is van een opbrengst van gemiddeld € 500,- per levering. Op basis van het politiedossier is aannemelijk dat er sprake was van een 50/50 verdeling van de opbrengst zodat uit kan worden gegaan van de volgende opbrengst: (40 x 500 / 2 =) €10.000,-.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 27 september 2018, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/016797-18 tegen veroordeelde gewezen;
Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgenomen op pagina 60 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016120701 d.d. 6 maart 2017, inhoudende de relatering van [naam], in welk rapport redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij voormeld vonnis veroordeeld ter zake onder meer medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van het door hem gepleegde strafbaar feit.
De rechtbank neemt voornoemd rapport, waar het ziet op genoten wederrechtelijk verkregen voordeel door de teelt en verkoop van hennepstekken, als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en overweegt als volgt.
Afgaande op de door medeverdachte [medeverdachte] afgelegde verklaring is er in de pleegperiode januari 2016 tot en met december 2016 een flinke hoeveelheid stekjes geoogst en verkocht en is veroordeelde 40 keer langs is geweest om stekken op te halen. [medeverdachte] zou 1 euro per stek hebben gekregen met een gemiddelde van € 250,- per levering en stelt daarnaast dat er een 50/50 verdeling van de opbrengst was afgesproken. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de opbrengst per levering voor veroordeelde ook € 250,- bedroeg.
Derhalve gaat de rechtbank uit van wederrechtelijk voordeel ten bedrage van (40 x € 250,- =) € 10.000,-.
Het is niet aannemelijk geworden dat er kosten zijn gemaakt die op het te ontnemen bedrag in mindering dienen te worden gebracht.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 10.000,- voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 10.000,-.
Legt
[veroordeelde], voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is genomen door mr. E.C.M. Wolfert, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle, en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2018.
mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van der Veen zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.