ECLI:NL:RBNNE:2018:3811

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
18/830041-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en fietsendiefstal met geweld in Hoogezand

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 27 september 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en fietsendiefstal. De verdachte heeft op 21 februari 2018 in Hoogezand het slachtoffer meermalen met een klauwhamer en een hockeystick tegen het hoofd en de polsen geslagen, wat resulteerde in licht traumatisch schedelhersenletsel en een gekneusde pols. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden, en heeft de poging tot doodslag bewezen verklaard. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets in de periode van 6 tot en met 7 november 2017. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partij, die materiële schade heeft geleden door de diefstal, is toegewezen, en de verdachte is verplicht om dit bedrag te vergoeden. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830041-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H. Terpstra, advocaat te Leeuwarden. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.E. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen en/of met kracht) met een hockeystick en/of een hamer, althans met een voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de pols en/of de arm van die [slachtoffer 1] te slaan, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2018 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een hockeystick en/of een hamer, althans met een voorwerp, op/tegen het hoofd en/of de pols en/of de arm van die [slachtoffer 1] te slaan;
2. (parketnummer 18/222886-17)
hij in of omstreeks de periode van 6 november 2017 tot en met 7 november 2017 te Hoogezand, (althans) in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (zwarte) opoefiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde te bewijzen op grond van de aangifte en de medische verklaring over het letsel van aangever.
Het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie te bewijzen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangever en verdachte hebben van elkaar uiteenlopende verklaringen afgelegd over de toedracht van het gebeuren, waarbij zij elkaar als agressor aanwijzen. Daarbij is vast te stellen dat het letsel van aangever niet past bij het geweld dat volgens hem door verdachte op hem zou zijn uitgeoefend. Aangever zou door verdachte allereerst vanuit staande positie meermalen hard met een klauwhamer op zijn hoofd zijn geslagen. De aangetroffen wonden op het hoofd van aangever zijn op één na allemaal oppervlakkig en een zware hersenschudding of erger letsel ontbreekt. Het geconstateerde letsel past wel bij de verklaring van verdachte die onder aangever in een nekklem lag en dus boven zijn macht om zich heen heeft geslagen. Deze gedragingen van verdachte kunnen hooguit leiden tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer 1] op 21 februari 2018 in mijn woning te Hoogezand geslagen met een hockeystick en een klauwhamer. Ik heb hem een paar keer met de hamer geslagen. Met de hockeystick heb ik hem 2 à 3 keer op zijn arm geslagen.
2. Een naar wettelijk opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier met nummer 2018044295 d.d. 5 april 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Vandaag, 21 februari 2018, omstreeks 16.26 uur ben ik naar de [straatnaam] te Hoogezand gereden, hier woont [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Bij de woning heb ik aangebeld. Ik ben langs hem heen de kamer ingelopen. Nog voor ik me om kon draaien voelde ik een harde klap op mijn hoofd. Ik voelde gelijk veel pijn aan mijn hoofd. Ik heb me hierop gelijk omgedraaid. Ik zag dat [verdachte] nog in de deuropening stond, ik zag dat hij een klauwhamer met een zwart handvat in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] de hamer in zijn rechter hand had. Ik zag dat [verdachte] zijn hand weer omhoog deed met de hamer er in. Ik zag dat [verdachte] de hamer met veel kracht achter op mijn hoofd terecht liet komen. Ik voelde veel pijn aan mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] dit een keer of drie herhaalde. Hierop heb ik me proberen af te weren met mijn rechterarm. Ik voelde dat de hamer meerdere keren met kracht op mijn rechterarm terecht kwam. [verdachte] heeft nog een houten knuppel gepakt. [verdachte] heeft mij hier ook meerdere malen mee op het hoofd geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van Politie Noord-Nederland d.d. 1 maart 2018, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik heb nog een pijnlijk hoofd. Ik ben herstellende van een hersenschudding. Toen pakte hij een houten knuppel en sloeg me hiermee enkele malen op mijn rechterbovenarm, mijn rechteronderarm en rechter pols.
4. Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, op 22 februari 2018 opgemaakt door L.T. Jonker, arts-assistent chirurgie, en J.W. Douwen, AIOS Chirurgie, voor zover inhoudende, als hun verklaring:
Conclusie: Mishandeling met
1. LTSH-letsel zonder intracraniële afwijkingen;
2. Wonden behaarde hoofdhuid;
3. Contusie pols rechts.
Wijkende wond gehecht met 5 hechtingen. Overige wonden gelijmd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 37 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 21 februari 2018 om 20.15 uur opende ik de zoeking in de woning aan de [straatnaam] kamer D in Hoogezand. Door de forensisch rechercheur werd een aantal sporen veilig gesteld en in beslag genomen, te weten: een bebloede hockeystick (referentienummer AALH2110N, p. 42).
6. Een deskundigenrapport afkomstig van The Maastricht Forensic Institute, zaaknummer 2018.03.21.001, d.d. 20 maart 2018, als los document gevoegd, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Het DNA-profiel afkomstig van de bemonstering van het bloed op hockeystick AALH2110NL is op 24 april 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van slachtoffer
[slachtoffer 1], geboren op 18 maart 1993.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 maart 2018, opgenomen 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Op 21 februari 2018 is [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever) bij mij in mijn auto gestapt en samen zijn we naar [verdachte] huis aan de [straatnaam] te Hoogezand gereden. [slachtoffer 1] werd door [verdachte] binnengelaten. Na enkele minuten kwam [slachtoffer 1] via de toegangsdeur weer naar buiten. Ik zag dat zijn hoofd helemaal onder het bloed zat, zijn jas was gescheurd en hij maakte een verwarde indruk.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 november 2017, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier met nummer 2017294994 d.d. 21 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende.
Over de gebeurtenissen vanaf het moment dat aangever de woning van verdachte is binnengegaan lopen de verklaringen van verdachte en aangever uiteen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in zijn woning van achteren door aangever is aangevallen en dat hij om een klap van aangever te ontwijken naar beneden is gedoken en aangever daarbij naar de grond heeft gewerkt. Vervolgens zou verdachte na een worsteling door aangever in een nekklem zijn genomen, in paniek zijn geraakt toen hij sterretjes begon te zien en van alles hebben gepakt wat binnen zijn handbereik lag om aangever daarmee van zich af te slaan, onder meer zou hij aangever daarbij hebben geslagen met een sealapparaat.
Aangever heeft verklaard dat hij nadat hij de woning van verdachte was binnengegaan uit het niets van achteren door verdachte is aangevallen die hem meermalen met een hamer en knuppel op onder meer zijn hoofd heeft geslagen.
De rechtbank hecht in haar beoordeling meer waarde aan de verklaring van aangever dan aan die van verdachte. Aangever heeft op 21 februari en 1 maart 2018 twee consistente verklaringen afgelegd. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank verder het letsel van aangever passend bij zijn verklaring. De rechtbank stelt vast dat verdachte daarentegen niet consistent heeft verklaard. Bij de politie heeft verdachte de verwurging in een nekklem door aangever niet genoemd. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het initiatief tot de ontmoeting van verdachte is uitgegaan. Zij zouden samen bij een contact van verdachte drugs gaan halen. Het is ook verdachte geweest die aangever, die samen met een ander was gekomen, heeft gevraagd alleen binnen te komen om onder vier ogen iets te bespreken. Van een mogelijke reden waarom aangever verdachte meteen na binnenkomst vanuit het niets zou hebben aangevallen is niet gebleken. Bezien tegen deze achtergrond acht de rechtbank de lezing van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte aangever meermalen met een klauwhamer en een hockeystick tegen het hoofd en/of tegen een pols en arm heeft geslagen. Aangever heeft ten gevolge daarvan onder meer wonden op de hoofdhuid en licht traumatisch schedelhersenletsel opgelopen.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval doodslag - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels levert het (meermalen) met een hard voorwerp hard tegen het hoofd slaan de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor het leven zal laten, nu het hoofd door de aard, constitutie en door alle vitale functies die hier gesitueerd zijn, bij uitstek een kwetsbaar gebied is. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood van aangever, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook, anders dan de raadsvrouw, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Dat aangever geen ernstiger letsel heeft opgelopen dan nu het geval was doet, anders dan door de raadsvrouw is gesteld, aan het vorenstaande niet af.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 februari 2018 te Hoogezand, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen en met kracht met een hockeystick en/of een hamer, op/tegen het hoofd en/of de pols en/of de arm van die [slachtoffer 1] te slaan, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in de periode van 6 november 2017 tot en met 7 november 2017 te Hoogezand, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zwarte opoefiets, toebehorende aan [slachtoffer 2].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van verdachte

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de raadsvrouw de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
Nadat aangever bij verdachte de kamer was binnengetreden en verdachte de deur had dicht gedaan werd hij door aangever van achteren aangevallen. Om een klap te ontwijken is verdachte naar beneden gedoken, waarbij hij aangever naar de grond heeft gewerkt. Vervolgens ontstond een worsteling waarbij aangever verdachte uiteindelijk in een nekklem had. Toen verdachte daarop sterretjes begon te zien raakte hij in paniek en heeft van alles gepakt wat binnen zijn handbereik lag om aangever van zich af te slaan, mogelijk heeft hij toen met een hamer geslagen. Daarna, toen aangever verdachte had losgelaten, heeft verdachte hem nog tweemaal met een hockeystick op de arm geslagen.
Verdachte had bij zijn handelen slechts het doel zichzelf te verdedigen.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweerexces. De raadsvrouw heeft gesteld dat verdachte, door de gedragingen van aangever, weliswaar de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, maar dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. Verdachte is in paniek geraakt toen hij sterretjes begon te zien.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven geen geloof te hechten aan de door verdachte gegeven toedracht van het feit. Een beroep op noodweer dan wel noodweerexces kan daarom niet slagen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de raadsvrouw aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de aan wettige bewijsmiddelen ontleende feiten en omstandigheden.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daardoor faalt het beroep op noodweer en in het verlengde daarvan het beroep op noodweerexces.
Het bewezen verklaarde levert op:
1. Poging tot doodslag.
2. Diefstal.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft mede gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewijsvraag gepleit voor matiging van een op te leggen straf en voor opheffing van het bevel voorlopige hechtenis met ingang van heden en onmiddellijk invrijheidsstelling van verdachte.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het over hem opgemaakte reclasseringsrapport en het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer meermalen met een klauwhamer en een hockeystick tegen het hoofd en/of tegen een pols en arm heeft geslagen. Het slachtoffer heeft hierdoor een gekneusde pols en letsel aan zijn hoofd (licht traumatisch schedelhersenletsel) opgelopen. De ervaring leert dat slachtoffers van geweldsmisdrijven daarvan nog lange tijd psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt fietsendiefstal. Verdachte heeft daarmee inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het slachtoffer en heeft hij heeft haar schade berokkend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in het recente verleden eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf als gevorderd door de officier van justitie passend en geboden.
De rechtbank ziet gelet hierop geen reden tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis waar de raadsvrouw om heeft gevraagd. Een strafafdoening als bepleit door de raadsvrouw doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de feiten, in het bijzonder van feit 1 primair.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € € 18,95 ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gesteld dat de vordering moet afgewezen nu deze niet is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 november 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/830041-18, feit 2:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 18,95 (zegge: achttien euro en vijfennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2017.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] te betalen een bedrag van € 18,95 (zegge: achttien euro en vijfennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J.V. Nolta en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 september 2018.