Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde ten laste gelegde gevorderd. De officier van justitie acht het onder 1 primair ten laste gelegde te bewijzen op grond van de aangifte en de medische verklaring over het letsel van aangever.
Het onder 2 ten laste gelegde acht de officier van justitie te bewijzen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Aangever en verdachte hebben van elkaar uiteenlopende verklaringen afgelegd over de toedracht van het gebeuren, waarbij zij elkaar als agressor aanwijzen. Daarbij is vast te stellen dat het letsel van aangever niet past bij het geweld dat volgens hem door verdachte op hem zou zijn uitgeoefend. Aangever zou door verdachte allereerst vanuit staande positie meermalen hard met een klauwhamer op zijn hoofd zijn geslagen. De aangetroffen wonden op het hoofd van aangever zijn op één na allemaal oppervlakkig en een zware hersenschudding of erger letsel ontbreekt. Het geconstateerde letsel past wel bij de verklaring van verdachte die onder aangever in een nekklem lag en dus boven zijn macht om zich heen heeft geslagen. Deze gedragingen van verdachte kunnen hooguit leiden tot een bewezenverklaring van een poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 primair gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 13 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik heb [slachtoffer 1] op 21 februari 2018 in mijn woning te Hoogezand geslagen met een hockeystick en een klauwhamer. Ik heb hem een paar keer met de hamer geslagen. Met de hockeystick heb ik hem 2 à 3 keer op zijn arm geslagen.
2. Een naar wettelijk opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van het dossier met nummer 2018044295 d.d. 5 april 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Vandaag, 21 februari 2018, omstreeks 16.26 uur ben ik naar de [straatnaam] te Hoogezand gereden, hier woont [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte). Bij de woning heb ik aangebeld. Ik ben langs hem heen de kamer ingelopen. Nog voor ik me om kon draaien voelde ik een harde klap op mijn hoofd. Ik voelde gelijk veel pijn aan mijn hoofd. Ik heb me hierop gelijk omgedraaid. Ik zag dat [verdachte] nog in de deuropening stond, ik zag dat hij een klauwhamer met een zwart handvat in zijn hand had. Ik zag dat [verdachte] de hamer in zijn rechter hand had. Ik zag dat [verdachte] zijn hand weer omhoog deed met de hamer er in. Ik zag dat [verdachte] de hamer met veel kracht achter op mijn hoofd terecht liet komen. Ik voelde veel pijn aan mijn hoofd. Ik zag dat [verdachte] dit een keer of drie herhaalde. Hierop heb ik me proberen af te weren met mijn rechterarm. Ik voelde dat de hamer meerdere keren met kracht op mijn rechterarm terecht kwam. [verdachte] heeft nog een houten knuppel gepakt. [verdachte] heeft mij hier ook meerdere malen mee op het hoofd geslagen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever van Politie Noord-Nederland d.d. 1 maart 2018, opgenomen op pagina 19 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik heb nog een pijnlijk hoofd. Ik ben herstellende van een hersenschudding. Toen pakte hij een houten knuppel en sloeg me hiermee enkele malen op mijn rechterbovenarm, mijn rechteronderarm en rechter pols.
4. Een geneeskundige verklaring, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, op 22 februari 2018 opgemaakt door L.T. Jonker, arts-assistent chirurgie, en J.W. Douwen, AIOS Chirurgie, voor zover inhoudende, als hun verklaring:
Conclusie: Mishandeling met
1. LTSH-letsel zonder intracraniële afwijkingen;
2. Wonden behaarde hoofdhuid;
Wijkende wond gehecht met 5 hechtingen. Overige wonden gelijmd.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 37 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 21 februari 2018 om 20.15 uur opende ik de zoeking in de woning aan de [straatnaam] kamer D in Hoogezand. Door de forensisch rechercheur werd een aantal sporen veilig gesteld en in beslag genomen, te weten: een bebloede hockeystick (referentienummer AALH2110N, p. 42).
6. Een deskundigenrapport afkomstig van The Maastricht Forensic Institute, zaaknummer 2018.03.21.001, d.d. 20 maart 2018, als los document gevoegd, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Het DNA-profiel afkomstig van de bemonstering van het bloed op hockeystick AALH2110NL is op 24 april 2018 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken. Hierbij is een match gevonden met het DNA-profiel van slachtoffer
[slachtoffer 1], geboren op 18 maart 1993.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 2 maart 2018, opgenomen 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige]:
Op 21 februari 2018 is [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: aangever) bij mij in mijn auto gestapt en samen zijn we naar [verdachte] huis aan de [straatnaam] te Hoogezand gereden. [slachtoffer 1] werd door [verdachte] binnengelaten. Na enkele minuten kwam [slachtoffer 1] via de toegangsdeur weer naar buiten. Ik zag dat zijn hoofd helemaal onder het bloed zat, zijn jas was gescheurd en hij maakte een verwarde indruk.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 2 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 september 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 7 november 2017, opgenomen op pagina 4 e.v. van het dossier met nummer 2017294994 d.d. 21 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende.
Over de gebeurtenissen vanaf het moment dat aangever de woning van verdachte is binnengegaan lopen de verklaringen van verdachte en aangever uiteen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in zijn woning van achteren door aangever is aangevallen en dat hij om een klap van aangever te ontwijken naar beneden is gedoken en aangever daarbij naar de grond heeft gewerkt. Vervolgens zou verdachte na een worsteling door aangever in een nekklem zijn genomen, in paniek zijn geraakt toen hij sterretjes begon te zien en van alles hebben gepakt wat binnen zijn handbereik lag om aangever daarmee van zich af te slaan, onder meer zou hij aangever daarbij hebben geslagen met een sealapparaat.
Aangever heeft verklaard dat hij nadat hij de woning van verdachte was binnengegaan uit het niets van achteren door verdachte is aangevallen die hem meermalen met een hamer en knuppel op onder meer zijn hoofd heeft geslagen.
De rechtbank hecht in haar beoordeling meer waarde aan de verklaring van aangever dan aan die van verdachte. Aangever heeft op 21 februari en 1 maart 2018 twee consistente verklaringen afgelegd. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank verder het letsel van aangever passend bij zijn verklaring. De rechtbank stelt vast dat verdachte daarentegen niet consistent heeft verklaard. Bij de politie heeft verdachte de verwurging in een nekklem door aangever niet genoemd. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat het initiatief tot de ontmoeting van verdachte is uitgegaan. Zij zouden samen bij een contact van verdachte drugs gaan halen. Het is ook verdachte geweest die aangever, die samen met een ander was gekomen, heeft gevraagd alleen binnen te komen om onder vier ogen iets te bespreken. Van een mogelijke reden waarom aangever verdachte meteen na binnenkomst vanuit het niets zou hebben aangevallen is niet gebleken. Bezien tegen deze achtergrond acht de rechtbank de lezing van verdachte niet aannemelijk. De rechtbank acht gelet op het voorgaande bewezen dat verdachte aangever meermalen met een klauwhamer en een hockeystick tegen het hoofd en/of tegen een pols en arm heeft geslagen. Aangever heeft ten gevolge daarvan onder meer wonden op de hoofdhuid en licht traumatisch schedelhersenletsel opgelopen.
De rechtbank overweegt verder als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in dit geval doodslag - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Naar algemene ervaringsregels levert het (meermalen) met een hard voorwerp hard tegen het hoofd slaan de aanmerkelijke kans op dat het slachtoffer daardoor het leven zal laten, nu het hoofd door de aard, constitutie en door alle vitale functies die hier gesitueerd zijn, bij uitstek een kwetsbaar gebied is. Nu het algemene ervaringsregels betreft heeft een ieder - en dus ook verdachte - wetenschap van het bestaan van deze aanmerkelijke kans. Het handelen van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van de dood van aangever, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook, anders dan de raadsvrouw, bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Dat aangever geen ernstiger letsel heeft opgelopen dan nu het geval was doet, anders dan door de raadsvrouw is gesteld, aan het vorenstaande niet af.