ECLI:NL:RBNNE:2018:3798

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
26 september 2018
Zaaknummer
18/720231-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling medeplichtigheid aan hennepteelt met elektriciteitsvoorziening voor hennepkwekerij

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan hennepteelt. De verdachte heeft in de periode van 9 november 2015 tot en met 5 januari 2016 geholpen bij het opzetten van een hennepkwekerij in Oosterwolde, waar 307 hennepplanten werden geteeld. Hij heeft elektriciteit aangesloten en gecontroleerd in de kwekerij, wat hem medeplichtig maakte aan de hennepteelt. Tijdens de zitting op 11 september 2018 was de verdachte aanwezig, en het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het tweede feit, dat betrekking had op een vrachtwagen, niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdachte werd hiervan vrijgesproken. Voor het eerste feit, de medeplichtigheid aan hennepteelt, werd de verdachte echter wel schuldig bevonden. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaring van de verdachte en een proces-verbaal van de politie waarin de hennepkwekerij werd aangetroffen.

De rechtbank overwoog bij de strafoplegging de ernst van het feit, de rol van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd. De officier van justitie had een taakstraf van 80 uren geëist, maar de rechtbank matigde deze tot 40 uren, rekening houdend met de tijd die sinds het feit was verstreken en de rol van de verdachte. De rechtbank legde ook vervangende hechtenis op voor het geval de taakstraf niet naar behoren zou worden verricht. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. G.C. Koelman als voorzitter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/720231-16
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 25 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 september 2018. Verdachte is verschenen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
een of meer onbekend gebleven personen in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met 5 januari 2016 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, althans in Nederland, met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 307 hennepplanten, althans een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met 5 januari 2016 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door de elektriciteit in voornoemde hennepkwekerij aan te sluiten en te controleren;
2.
hij in of omstreeks de periode van 9 november 2015 tot en met 18 januari 2016 te Oosterwolde (gemeente Ooststellingwerf) en/of te Wolvega (gemeente Weststellingwerf), althans in Nederland, (in een pand aan de [straatnaam] en/of de [straatnaam] en/of de [straatnaam] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, - een Iveco vrachtwagen bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van 3a van die wet, voorhanden heeft (door het aansluiten en controleren van de elektriciteit voor de hennepkwekerij in deze vrachtwagen), waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist of ernstige reden had te vermoeden dat deze bestemd was/waren tot, althans gebruikt werd/werden voor het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor feit 1 en vrijspraak voor feit 2 gevorderd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht -evenals de officier van justitie- het onder 2. ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1. bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 11 september 2018;
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij aan de [straatnaam] te Oosterwolde d.d. 7 april 2016, opgenomen op pagina 150 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2015328475/2016004001 d.d. 26 juli 2016, inhoudende het relaas van verbalisanten.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1. ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
een of meer onbekend gebleven personen in de periode van 9 november 2015 tot en met 5 januari 2016 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, met elkaar opzettelijk hebben geteeld in een pand aan de [straatnaam] een hoeveelheid van in totaal ongeveer 307 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 9 november 2015 tot en met 5 januari 2016 te Oosterwolde, gemeente Ooststellingwerf, meermalen opzettelijk behulpzaam is geweest, door de elektriciteit in voornoemde hennepkwekerij aan te sluiten en te controleren.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1. ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de rapportage van Reclassering Nederland d.d. 22 augustus 2018 en het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan hennepteelt. Hij heeft geholpen met het opbouwen van een hennepkwekerij, waarin 307 hennepplanten zijn geteeld, door elektriciteit aan te sluiten en te controleren.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij hiermee heeft bijgedragen aan het in stand houden van de illegale hennepteelt. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Het is een feit van algemene bekendheid dat hennepteelt en de handel in en het gebruik van verdovende middelen vaak gepaard gaan met verschillende vormen van (ernstige) criminaliteit, waardoor de samenleving schade wordt berokkend.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat het feit bijna drie jaren geleden is gepleegd. Het tijdsverloop sinds het plegen van het feit is niet te wijten aan verdachte. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De reclassering heeft geadviseerd om aan verdachte een taakstraf op te leggen.
De rechtbank heeft voorts gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS ten aanzien van het telen van hennepplanten. Daaruit blijkt dat voor het telen van 100 tot 500 hennepplanten een taakstraf voor de duur van 120 uren, alsmede de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand het uitgangspunt is.
In de onderhavige zaak is strafverminderend dat verdachte enkel wordt veroordeeld voor medeplichtigheid aan het telen.
Verdachte heeft op zitting aangegeven dat de officier van justitie in haar eis onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen die het feit al voor hem hebben gehad.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie in haar eis onvoldoende rekening heeft gehouden met de ouderdom van de zaak en de rol van verdachte.
De rechtbank ziet dan ook aanleiding, om de gevorderde taakstraf te matigen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, met aftrek van het voorarrest.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 48 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 40 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.C. Koelman, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en
mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. E. de Vries-Haitsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 september 2018.
Mr. Wijnands is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.