Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde onder parketnummer 18-820238-18. Met betrekking tot feit 2 heeft zij aangevoerd dat verbalisant [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan van bedreiging en daarbij heeft aangegeven dat hij zich door de bewoordingen van verdachte bedreigd heeft gevoeld. Verdachte was boos en heeft de woorden meerdere malen tegen verbalisant herhaald. Daar komt bij dat verdachte in de werkomgeving van verbalisant woont. Ook heeft de verbalisant eerder met verdachte te maken gehad en is hij ambtshalve bekend met het justitiële verleden van verdachte. Op basis van deze omstandigheden kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat verdachte daadwerkelijk een misdrijf tegen hem zou plegen.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18-820311-18.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18-820238-18. Zij heeft daartoe met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat verdachte niet de intentie heeft gehad om de auto van aangeefster [slachtoffer 1] te stelen. Hij wilde zich enkel vervoeren met de auto en daarmee kan de ten laste gelegde diefstal niet bewezen worden. Ten aanzien van het tweede feit geldt dat de door verdachte gebruikte bewoordingen hooguit beledigend zijn, maar geen bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht of zware mishandeling opleveren. Het derde feit is wel te bewijzen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde onder parketnummer 18-820311-18. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte goed bevriend is met aangeefster en diens partner. Verdachte heeft eerder die dag aan hen aangegeven de auto te willen gebruiken. Het was zijn bedoeling de auto na gebruik weer te retourneren. Verdachte heeft de auto dus niet weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Nu dit oogmerk ontbreekt is volgens de raadsvrouw hooguit sprake van joyriding en dient verdachte van het primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde onder parketnummer 18-820238-18 niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling te kunnen komen, dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad onder meer bewezen te worden dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen zoals door verbalisant omschreven niet kunnen worden aangemerkt als een strafrechtelijke bedreiging met enig misdrijf tegen het leven en/of met zware mishandeling. De bewoordingen 'Ik ga je pakken' zijn te onbepaald om als concrete dreiging met een misdrijf tegen het leven en/of zware mishandeling aangemerkt te kunnen worden. De door de officier van justitie genoemde omstandigheden waaronder deze woorden zijn geuit maken bovendien niet dat de verbalisant de woorden desondanks zodanig serieus kon nemen dat bij hem in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij bij een volgende ontmoeting met verdachte het leven zou kunnen verliezen of zwaar letsel zou kunnen bekomen.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het onder 1 bewezen verklaarde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting d.d. 10 september 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt wel dat ik degene was die op 20 mei 2018 in de auto van aangeefster heeft gezeten. Ik was onder invloed en kan me niet meer herinneren wat mijn bedoeling met die auto was.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2018, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier met nummer 2018125425 d.d. 5 juni 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 20 mei 2018 hoorde ik dat mijn auto gestart werd. Ik zag een mij onbekende jongen aan de achterzijde van mijn auto staan. Toen ik naar buiten kwam hoorde ik van mijn dochter en mijn vriend, dat die onbekende jongen had geprobeerd om mijn auto te stelen en dat zij hem hiervan weerhouden hadden.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2018, opgenomen op pagina 15 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Ik was gisteravond zondag 20 mei 2018 bij mijn vriendin [slachtoffer 1] in de woning. Zij woont in de [straatnaam] in Winschoten. Ik hoorde vanuit de woning dat de auto van mijn vriendin werd gestart. Ik zag toen dat een man in mijn vriendin haar auto zat en probeerde de auto te starten. We hebben de man overgedragen aan de politie die inmiddels ook gearriveerd was.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2018, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2]
Ik zag dat een man in de auto van mijn moeder stapte en de auto startte. Ik ben schuin voor de auto gaan staan en riep: 'Eruit! Eruit!' Ik hoorde dat hij nog enkele keren de auto probeerde te starten.
Dat verdachte enkel de auto had willen meenemen om zich te kunnen vervoeren, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, acht de rechtbank niet aannemelijk. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de aangeefster niet kent en zich niet veel kan herinneren van de gebeurtenis. Uit zijn gedragingen leidt de rechtbank echter af dat hij van plan was de auto te starten en er mee weg te rijden. Er is geen enkele aanwijzing dat hij voornemens was de auto na gebruik bij aangeefster terug te bezorgen.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat hij het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de auto had en dat poging tot diefstal bewezen kan worden.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 3 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. De door verdachte op de terechtzitting d.d. 10 september 2018 afgelegde verklaring;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 21 mei 2018, opgenomen op pagina 5 e.v. van het dossier met nummer 2018125425, inhoudende als verklaring van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Ten aanzien van parketnummer 18-820311-18:
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor het primair bewezen verklaarde redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 29 juli 2018, opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier met nummer 2018200149 d.d. 31 juli 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3] :
[verdachte] is op zondag 29 juli 2018, omstreeks 00:30 uur met mijn auto vertrokken vanuit [straatnaam] te Stadskanaal met onbekende bestemming.
2.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor van Politie Noord-Nederland d.d. 30 juli 2018, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
[verdachte] had al een aantal keer aangegeven dat hij met de auto van mijn vriendin, [slachtoffer 3] , weg wilde gaan. We hadden [verdachte] hier geen toestemming voor gegeven. Vrij snel daarna hoorden we de deur van de woning dichtslaan en liep [verdachte] richting de auto van mijn vriendin. Hij deed snel het portier van de auto op slot toen ik naar de auto van mijn vriendin rende, maar ik kon het portier van de auto niet meer openkrijgen. [verdachte] is toen weggereden.
Met betrekking tot het hierboven weergegeven standpunt overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die desbetreffende avond terug wilde naar zijn vriendin en daarvoor de auto van aangeefster wilde gebruiken. Uit het dossier leidt de rechtbank echter af dat de verdachte wel degelijk het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de auto heeft gehad. Verdachte heeft die avond verschillende malen van aangeefster en diens partner te horen gekregen dat hij de auto niet mocht gebruiken. Hij heeft desondanks de auto meegenomen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat hij voornemens was de auto na gebruik terug te brengen. Verdachte is immers niet naar zijn vriendin gereden, maar is door de provincie gaan rijden. Uiteindelijk is verdachte bij Oostwold aangehouden, nadat hij met snelheden van 100 kilometer per uur binnen de bebouwde kom en door tegen de rijrichting van het verkeer in te rijden had geprobeerd om aan de politie te ontsnappen.Gelet op de wijze waarop verdachte van de auto gebruik heeft gemaakt acht de rechtbank het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening bewezen.