ECLI:NL:RBNNE:2018:3709

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
18/930012-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en mishandeling in Assen

Op 18 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 22 en 27 januari 2018 in Assen, waarbij de verdachte betrokken was bij geweldsdelicten tegen twee slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 27 januari 2018 met een mes in de arm van slachtoffer 1 heeft gestoken, wat leidde tot ernstig letsel. De verdachte ontkende echter het steken met een mes en voerde aan dat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank achtte het bewijs van de mishandeling en poging tot zware mishandeling overtuigend, onderbouwd door getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlasteleggingen, waaronder poging tot doodslag en wederrechtelijk binnendringen. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral gezien de locatie en omstandigheden waaronder deze plaatsvonden, en rekent het de verdachte aan dat hij geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/930012-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 september 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 januari 2018 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in een arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meer stekende bewegingen in en/of naar het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 januari 2018 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer 1] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in een arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp een of meer stekende bewegingen in en/of naar het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gemaakt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 27 januari 2018 te Assen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, te slaan/stompen;
3.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Assen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die
[slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, in het gezicht te slaan/stompen;
4.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Assen, in het besloten lokaal [instelling] , althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, in gebruik wederrechtelijk is binnengedrongen immers was hem, verdachte, met ingang van 25 december 2017 schriftelijk de toegang tot die locatie ontzegd voor de duur van zes maanden.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd. Zij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op de dood van aangever [slachtoffer 1] heeft aanvaard door die [slachtoffer 1] met een mes te steken in zijn bovenarm, met veel bloedverlies tot gevolg, en door meerdere malen te proberen die [slachtoffer 1] te steken in zijn buik. Dit leidt zij onder meer af uit het gegeven dat er een grote hoeveelheid bloed is aangetroffen op de plaats delict in combinatie met de omstandigheid dat de bovenarm zich in de buurt van vitale delen van het lichaam bevindt.
Dat verdachte ten tijde van het onder 2 en 3 ten laste gelegde zou hebben gehandeld uit noodweer acht de officier van justitie daarnaast gezien de inhoud van het dossier onaannemelijk.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, 1 subsidiair en 4 ten laste gelegde. Zij heeft daartoe met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde primair aangevoerd dat (voorwaardelijk) opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel, niet bewezen kan worden omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de gevolgtrekking dat verdachte aangever [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken. Subsidiair heeft zij betoogd dat het letsel niet dusdanig is geweest dat gesproken kan worden van een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde aangevoerd dat er geen sprake is van het opzettelijk en wederrechtelijk begaan van een overtreding; verdachte heeft weliswaar een toegangsverbod voor de nachtopvang, gevestigd in het pand van [instelling] , maar in hetzelfde pand zijn meer instanties gevestigd en het toegangsverbod strekt zich niet uit tot die instanties.
Met betrekking tot het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op de rechtvaardigingsgrond noodweer.
Oordeel van de rechtbank
t.a.v. feit 1
Dat aangever [slachtoffer 1] op 27 januari 2018 letsel heeft opgelopen, namelijk een wond in de rechterbovenarm, staat niet ter discussie. Aangever [slachtoffer 1] stelt dat hij dit letsel heeft opgelopen doordat hij door verdachte met een mes is gestoken. Verdachte erkent dat hij op 27 januari 2018 een conflict heeft gehad met aangever, maar ontkent het steken met een mes.
Gezien de inhoud van het politiedossier acht de rechtbank echter wettig overtuigend bewezen dan verdachte verantwoordelijk is voor het aan aangever toegebrachte letsel. Dat verdachte het letsel bij aangever heeft toegebracht vindt steun in de door getuige [getuige 1] bij de politie afgelegde verklaring, waaruit blijkt dat hij met verdachte stond te praten toen aangever er aan kwam, dat verdachte direct met aangever begon te vechten, dat niemand anders dan verdachte en aangever aanwezig waren op de plaats delict en dat hij verdachte heeft horen zeggen: ‘Ik maak hem nog dood. Daarnaast vindt dit steun in de verklaring van getuige [getuige 2] die op 27 januari 2018 ter plaatse heeft verklaard dat hij geschreeuw hoorde uit het wijkcentrum [instelling] , waarbij hij onder andere hoorde: ‘Klootzak, ik maak je kapot’.
De rechtbank acht daarnaast voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor de gevolgtrekking dat verdachte het letsel heeft veroorzaakt door aangever te steken met een mes in zijn rechter bovenarm. De verklaring van aangever wordt ondersteund door het proces-verbaal van bevindingen van 27 januari 2018, waaruit blijkt dat in de rechtermouw van de jas van aangever, ter hoogte van de bovenarm, twee beschadigingen zaten van circa 12 en 5 centimeter en dat de beschadiging van 12 centimeter een gat betrof dat tot in de binnenzijde van de jas zichtbaar was en dat er rondom de gaten bloedsporen zichtbaar waren. Daarnaast blijkt uit dit proces-verbaal dat er een mes werd aangetroffen in de linker fietstas van de fiets die verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich had. Het mes is bemonsterd en de bemonsteringen zijn voor DNA-onderzoek opgestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Uit dit onderzoek blijkt dat het aangetroffen DNA matcht met het DNA van verdachte. Het DNA afkomstig van uit het bloedspoor dat is aangetroffen op het lemmet van mes komt overeen met het DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] . De rechtbank schuift derhalve de verklaring van verdachte dat hij aangever niet heeft gestoken met een mes als onaannemelijk terzijde.
Door de verdediging is betoogd dat het letsel niet dusdanig is geweest dat gesproken kan worden van een poging tot doodslag dan wel een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank volgt de raadsvrouw in haar betoog voor wat betreft de ten laste gelegde poging tot doodslag. De steekverwonding bij aangever heeft dan wel ernstig uitwendig bloedverlies tot gevolg gehad, maar dat alleen is onvoldoende voor de gevolgtrekking dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van aangever. Dat verdachte heeft geprobeerd om aangever ook op andere plekken te raken met het mes, zoals aangever stelt, wordt niet ondersteund door andere bewijsmiddelen. Het door de officier van justitie genoemde rode plekje op de buik van aangever kan ook door een andere oorzaak zijn ontstaan dan het steken door verdachte. De foto's van de jas van aangever laten ook geen beschadiging zien ter hoogte van de buik van aangever. Daarnaast ontbreekt in het dossier een letselrapport en informatie over de omvang en scherpte van het mes. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De rechtbank acht echter wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door het uitgeoefende geweld een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven heeft geroepen. Door te steken met een mes in een kwetsbaar onderdeel van het lichaam waar zich veel spieren, zenuwen en pezen bevinden, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Gelet daarop acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
t.a.v. feit 2
Verdachte heeft dit feit bekend, maar heeft gesteld dat bij dit geweldsincident de agressie in eerste instantie van de aangever uit is gegaan en dat zijn handelen geboden was ter verdediging van zijn eigen lijf tegen die ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft verklaard hij door aangever [slachtoffer 1] is aangevallen, waarna hij zich heeft verweerd en tweemaal heeft teruggeslagen. De verklaring dat hij door aangever is aangevallen wordt echter op geen enkele wijze ondersteund door bewijsmiddelen.
Aangever heeft verklaard dat verdachte hem als eerste sloeg. Deze verklaring vindt wel steun in het bewijs. Getuige [getuige 1] heeft namelijk verklaard dat verdachte begon te vechten met aangever.
De rechtbank is van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. Het is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een aanranding die in redelijkheid beschouwd moet worden als zodanig bedreigend voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding als gevolg waarvan verdachte zich mocht verweren. Het beroep op noodweer als rechtvaardigingsgrond kan daarom niet slagen.
t.a.v. feit 3
Verdachte stelt dat ook bij dit geweldsincident de agressie in eerste instantie van de aangever uit is gegaan en dat zijn handelen geboden was ter verdediging van zijn eigen lijf tegen die ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 22 januari 2018 aanwezig was bij de [instelling] te Assen en dat aangever [slachtoffer 2] hem fysiek naar buiten wilde werken, waarbij hij zijn handen op een gegeven moment op zijn (verdachtes) jas had. Verdachte wilde dit blokkeren en tijdens deze afwering zou de hand van [slachtoffer 2] tegen zijn eigen gezicht zijn gekomen. Deze verklaring wordt echter op geen enkele wijze ondersteund door bewijsmiddelen, terwijl de verklaring van aangever wel steun vindt in het politiedossier.
Aangever heeft verklaard dat verdachte die middag aanwezig was in de sluis bij de [instelling] en provocerend gedrag liet zien. Toen aangever op een gegeven moment met een bezoeker mee liep richting de sluis, waar verdachte zich bevond in afwachting van teruggave van een aantal van zijn eigendommen, zou hij van verdachte tweemaal een klap tegen zijn hoofd hebben gekregen. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] die heeft verklaard dat aangever voor verdachte is gaan staan en hem vroeg of hij weer in de sluis wilde gaan staan, waarna verdachte aangever met zijn rechterhand sloeg. Daarnaast wordt de verklaring van aangever ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 4] die heeft verklaard dat aangever de deur naar de sluis opende omdat een andere cliënt van [instelling] naar buiten wilde gaan, waarop verdachte zijn rechtervuist balde en een slaande beweging maakte in de richting van aangever. De rechtbank acht dit feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Het is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een aanranding die in redelijkheid beschouwd moet worden als zodanig bedreigend voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding als gevolg waarvan verdachte zich mocht verweren. Het beroep op noodweer als rechtvaardigingsgrond kan daarom niet slagen.
t.a.v. feit 4
De rechtbank acht het onder 4 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe dat uit het dossier blijkt dat verdachte de toegang was ontzegd voor de nachtopvang aan de [straatnaam] te Assen, terwijl uit het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gekomen dat de nachtopvang is gevestigd in een pand waar meerdere instanties gevestigd zijn. Nu niet gebleken is dat verdachte de toegang was ontzegd tot die specifieke locatie binnen dit pand als genoemd in de aangifte, zal verdachte worden vrijgesproken van dit feit.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
feit 1 subsidiair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2018, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018066129 d.d. 20 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
[verdachte] heeft mij gestoken. Zaterdag 28 januari 2018 kwam ik hem tegen, bij de kerk voor de deur in Assen-Oost. Hij had een mes en stak mij in mijn bovenarm. Het ging zo diep in mijn arm;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 januari 2018, opgenomen op pagina 80 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Gisteren kwam er een meneer bij ons, die verbaal agressief was. Ik zag dat er een andere man naar hem toe liep. Even daarna hoorde ik een vreselijk geschreeuw. Ik hoorde dat er meerdere keren werd geroepen "Ik ben gestoken". Ik heb hierop gelijk 112 gebeld. We hebben ook onze EHBO-koffer gepakt en mensen van ons hebben de eerste hulp verleend aan de man die een wond had;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 29 januari 2018, opgenomen op pagina 82 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
Afgelopen zaterdag was ik het pand van [instelling] in Assen. Toen ik daar aan kwam zag ik een jongen buiten staan. Ik sta met die jongen buiten bij het pand en we zijn aan het praten. Dan komt [slachtoffer 1] ook bij ons en komt bij ons staan. Dan begint de jongen met wie ik daar buiten stond direct te vechten met [slachtoffer 1] . Ik hoorde beide personen tegen elkaar schreeuwen. Dat was op een gewelddadige toon.
Toen [slachtoffer 1] dus aan kwam hoorde ik hem tegen die jongen zeggen dat hij niet meer moest doen wat hij eerder had gedaan. Toen gelijk was het vechten. Ik hoorde meteen dat [slachtoffer 1] neergestoken was en dat er veel bloed lag. Maar die jongen was wel met [slachtoffer 1] aan het vechten en er was verder niemand aanwezig. Ik hoorde die jongen, die het eerst bij mij stond, zeggen: ‘Ik maak hem nog dood’;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2018, opgenomen op pagina 45 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ter plaatse sprak ik met getuige [getuige 2] . Ik hoorde [getuige 2] het volgende verklaren:
‘Ik fietste over de Vredeveldseweg in Assen en hoorde geschreeuw vanuit wijkcentrum [instelling] . Ik hoorde onder andere: ‘Klootzak ik maak je kapot’. Dit werd gezegd door de man die later weg liep richting de Bremstraat. Ik zag dat een van de mannen in zijn rechterarm gestoken was. Samen met een andere omstander heb ik de arm van het slachtoffer verbonden met theedoeken;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 januari 2018, opgenomen op pagina 61 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Op een terras voor de toegangsdeur van het opvanghuis waren diverse bloedsporen en
bloedvegen zichtbaar. Op de eettafel lag een bebloede theedoek.
Ik hoorde dat verdachte [verdachte] één straat verderop was aangehouden op zijn fiets. Ik trof in de linker fietstas een mes aan.
Ik zag zowel aan de binnen- als buitenzijde van de jas van [slachtoffer 1] bloedsporen. Ik zag in de rechter mouw van de jas, ter hoogte van de bovenarm, twee beschadigingen van circa 12 cm en 5 cm. De beschadiging van 12 cm betrof een gat welke tot in de binnenzijde van de jas zichtbaar was. Rondom de gaten waren bloedsporen zichtbaar;
6. Een geneeskundige verklaring, op 7 februari 2018 opgemaakt en ondertekend door B.P. Vierhout, chirurg, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Waargenomen letsel: steekverwonding rechter bovenarm.
Sprake van ernstig uitwendig bloedverlies.
Genezingsduur: 2 weken;
7. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2018.05.22.047, d.d. 22 juni 2018 opgemaakt door H.M. van Beerendonk, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Onderstaand materiaal is onderwerpen aan DNA-onderzoek:
AALH4028NL#01: een bemonstering (heft)
AALH4029NL#01: een bemonstering (bloedspoor vanaf heft, onderkant- midden)
AALH4030NL#01: een bemonstering (bloedspoor lemmet, bovenkant, ca 1 cm vanaf punt)
De DNA-profielen van verdachte [verdachte] en slachtoffer [slachtoffer 1] zijn vergeleken met de DNA-profielen van de bemonsteringen.
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonstering AALH4028NL#01
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht (zie ook het kader ‘Bewijskracht van
het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de match tussen het DNA-profiel van
verdachte [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AALH4028NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
1. De bemonstering AALH4028NL#01 bevat DNA van twee personen;
2. De onbekende personen in deze bemonstering zijn niet onderling of aan de verdachte
[verdachte] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
hypothese 1: De bemonstering bevat DNA van verdachte [verdachte] en één willekeurige onbekende
persoon.
hypothese 2: De bemonstering bevat DNA van twee willekeurige onbekende personen.
Het verkregen DNA-mengprofiel van het DNA in de bemonstering AALH4028NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is,
Bemonstering AALH4030NL#01
Ten behoeve van het betekenen van de bewijskracht (zie ook het kader ‘Bewijskracht van
het resultaat van vergelijkend DNA-onderzoek’) van de match tussen het DNA-profiel van
slachtoffer [slachtoffer 1] en het DNA-profiel van het DNA in de bemonstering
AALH4030NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
1. De bemonstering AALH4030NL#01 bevat DNA van één persoon;
2. De onbekende persoon In deze bemonstering is niet aan het slachtoffer
[slachtoffer 1] verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het
volgende hypothesepaar:
hypothese 3:
De bemonstering bevat DNA van slachtoffer [slachtoffer 1] .
hypothese 4:
De bemonstering bevat DNA van een willekeurige onbekende persoon.
Het verkregen DNA-profiel van het DNA in de bemonstering AALH4030NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4
waar is.
Feit 2
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 28 januari 2018, opgenomen op pagina 110 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018066129 d.d. 20 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1] :
Zaterdag 28 januari 2018 kwam ik hem tegen, bij de kerk voor de deur. Assen-Oost. Toen begon die ruzie. Hij sloeg mij met een vuist op mijn linkerwang.;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 21 februari 2018, opgenomen op pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Ik was zaterdag bij de [instelling] . Ik heb [slachtoffer 1] enkele stoten gegeven, 2 à 3 keer.
Feit 3
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 85 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2018066129 d.d. 20 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op maandag 22 januari 2018, was ik werkzaam bij de [instelling] in Assen.
Ik zag vanuit mijn kantoortje een manspersoon het pand in lopen. Met de man bedoel ik dan [verdachte] . Ik kreeg vanuit de sluis een klap tegen mijn hoofd van [verdachte] . Hierna kreeg ik nog een klap en deze kwam ter hoogte van mijn rechter oog. Door de klap voelde ik een hevige pijn. Ik heb hierdoor een blauw oog en kan mijn oog hierdoor niet meer normaal openen;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 januari 2018, opgenomen op pagina 89 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
Op maandag 22 januari 2018 was ik werkzaam in de [instelling] . Ik zag dat de man in de sluis, [verdachte] bleek te zijn. Ik zag dat [slachtoffer 2] voor [verdachte] ging staan. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand [slachtoffer 2] sloeg. Ik zag een korte tijd later dat [slachtoffer 2] zijn rechteroog dik en blauw was;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 maart 2018, opgenomen op pagina 93 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Op maandag 22 januari 2018 zag ik [verdachte] zijn rechtervuist ballen en ik zag hem een slaande beweging maken in de richting van mijn collega [slachtoffer 2] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1 subsidiair.
hij op 27 januari 2018 te Assen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer 1] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk met een mes in een arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 27 januari 2018 te Assen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meermalen te stompen;
3.
hij op 22 januari 2018 te Assen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht te stompen.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. subsidiair. Poging tot zware mishandeling.
2. Mishandeling.
3. Mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de periode die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling en mishandeling van aangever [slachtoffer 1] door die [slachtoffer 1] met een mes te steken in zijn rechter bovenarm en hem tot tweemaal toe te stompen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij deze feiten gepleegd heeft op klaarlichte dag nabij wijkcentrum [instelling] te Assen, een opvangplek voor dak- en thuislozen. De rechtbank neemt ook in aanmerking dat, door op deze plaats in het lichaam te steken met een mes, een scenario waarbij sprake was van ernstiger letsel alleszins voorzien- en voorstelbaar was geweest.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op een de verdachte betreffend reclasseringsrapport van 18 juni 2018, opgesteld door [medewerker], reclasseringswerker, waaruit blijkt dat verdachte niet heeft willen meewerken aan het opstellen van reclasseringsrapportage en ook niet heeft willen meewerken aan onderzoek door een (forensisch) psychiater. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 augustus 2018 meerdere keren onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk is, omdat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten door een lichtere strafrechtelijke afdoening miskend zouden worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, zijn volgens de rechtbank niet aanwezig.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank als uitgangspunt de LOVS oriëntatiepunten die zien op zware mishandeling. Als oriëntatiepunt geldt - indien sprake is van geweest van het opzettelijk toebrengen van middelzwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen - een gevangenisstraf van 7 maanden. De rechtbank vindt een strafverzwaring op zijn plaats omdat het onder 1 bewezenverklaarde plaatsvond op klaarlichte dag op een openbare plaats, verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan de onder 2 en 3 bewezenverklaarde geweldsdelicten en verdachte, gelet op zijn strafblad, te gelden heeft als recidivist. Daarnaast rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij door zijn ontkennende houding geen verantwoordelijkheid heeft willen nemen, en evenmin berouw heeft getoond voor zijn laakbare handelen. De rechtbank houdt evenwel rekening met de omstandigheid dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde en er met betrekking tot het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde geen sprake is geweest van een voltooide zware mishandeling, maar van poging daartoe. Dit maakt dat de hoogte van gevangenisstraf lager uitvalt dan de door de officier geëiste 3 jaren.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden.

Benadeelde partij

t.a.v. feit 1 en 2
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 730,00 ter vergoeding van materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard omdat de vordering onvoldoende onderbouwd is.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich in lijn met de bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de benadeelde partij de gevorderde schade heeft geleden nu deze in het geheel niet is onderbouwd met enige toelichtende tekst of bewijsstukken. De vordering zal dan ook worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 45, 55, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 4 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/930012-18, feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]af.
Bepaalt dat deze benadeelde partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. E.C.M. Wolfert en mr. M. van den Steenhoven, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 september 2018.
mr. B.I. Klaassens en mr. M. van den Steenhoven zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.