ECLI:NL:RBNNE:2018:3660

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/830416-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met bijzondere voorwaarden en gevangenisstraf

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag. De verdachte heeft op 13 december 2017 in Groningen met een mes in de rug van het slachtoffer gestoken, wat leidde tot een ernstige verwonding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag, waarbij hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging, dat er sprake was van een ongeluk en dat de verdachte geen opzet had, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig was en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en deelname aan een inburgeringscursus. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1096,- aan schadevergoeding. De rechtbank heeft de schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de rechtsorde niet zodanig was geschokt dat dit gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830416-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1983 te [geboorteplaats] ,
wonende te [straatnaam] , [woonplaats] ,
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 augustus 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Houwink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 13 december 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 13 december 2017, in de gemeente Groningen, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug, althans in het lichaam, te steken/snijden;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 14 december 2017 sprake is van een vormverzuim. Dit verhoor van de verdachte heeft plaatsgevonden zonder bijstand van een tolk terwijl het volgens de raadsman overduidelijk is dat verdachte de Nederlandse taal niet voldoende beheerst. Daarmee is sprake van een ernstige schending van de aanwijzing bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Nu de officier van justitie voor de bewezenverklaring voor wat betreft het voorwaardelijk opzet uitgaat van de verklaring van verdachte tijdens het eerste verhoor, is het nadeel voor verdachte hiermee gegeven. In de tweede verklaring van verdachte, waarbij de rechter-commissaris bijstand van een tolk heeft ingeroepen, verklaart verdachte namelijk anders ten aanzien van het opzet. De raadsman heeft bepleit dat daarom bewijsuitsluiting dient te volgen.
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van een ongeluk. Verdachte heeft, zoals hij heeft verklaard slechts willen dreigen met het mes, maar kwam aan het dreigen niet toe omdat het slachtoffer op hem afliep en het mes beetpakte. Verdachte vreesde dat hem iets zou overkomen en hield daarom het mes vast. Daarop ontstond een worsteling waarbij het mes de rug van slachtoffer heeft geraakt. Dat verdachte slechts heeft willen dreigen met het mes kan blijken uit het letselrapport. Gezien de plaats van de verwonding en de diepte van de snee blijkt uit dit rapport dat geen vitale organen geraakt hadden kunnen worden. De diepte van de wond zegt ook iets over de kracht waarmee gestoken is, en die was gering gezien de diepte van de snee. Al met al is er onvoldoende bewijs dat verdachte willens en wetens de kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het dossier bevat tevens onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet op een poging zwaar lichamelijk letsel. Er kan geen uiterlijke verschijningsvorm worden afgeleid waaruit dit voorwaardelijk opzet zou blijken. Daarnaast heeft de Hoge Raad de criteria voor zwaar lichamelijk letsel aangescherpt. Ook is er geen opzet op mishandeling. Nu het opzet (in voorwaardelijke zin) ontbreekt, heeft de raadsman vrijspraak bepleit van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de raadsman kennelijk bedoeld heeft een beroep te doen op de rechtsgevolgen die op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) verbonden kunnen worden aan vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Door de raadsman is uiteengezet dat de aanwijzing bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten is geschonden, nu er door verbalisant voor verdachte geen bijstand van een tolk is ingeroepen terwijl duidelijk was dat verdachte de Nederlandse taal niet beheerste.
De rechtbank constateert in dit verband dat aan verdachte bij aanvang van het eerste verhoor gevraagd is of hij de Nederlandse taal voldoende beheerste en dat hem bijstand door een tolk is aangeboden. Verdachte heeft op dat aanbod gereageerd door het volgende te antwoorden: ‘Ik spreek de Nederlandse taal, ik woon al 17 jaar in Groningen.’ [1] Tijdens het eerste verhoor heeft verdachte bijstand gehad van een advocaat, die gedurende dit verhoor kennelijk geen aanleiding heeft gezien alsnog om bijstand door een tolk te verzoeken. Uit het trajectconsult d.d. 28 december 2018 blijkt verder dat de psychiater van oordeel was dat verdachte zich goed kon uitdrukken in de Nederlandse taal en dat er geen aanleiding was om hem te spreken met een tolk. Uit het reclasseringsrapport d.d. 27 augustus 2018 blijkt dat de reclassering in onderling overleg met verdachte heeft afgesproken de gesprekken in het Nederlands te voeren.
Gelet op het voorgaande mist het door de raadsman gevoerde verweer feitelijke grondslag en is er geen grond om over te gaan tot bewijsuitsluiting. De rechtbank verwerpt het verweer tot bewijsuitsluiting.
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.14 december 2017, opgenomen op pagina 32 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017326780 d.d. 25 januari 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer] :
Op 13 december 2017 was ik in Groningen. Ik draaide met mijn rug naar [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) en op dat moment voelde ik dat [verdachte] mij met het mes in mijn rug stak.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 december 2017, opgenomen op pagina 94 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verdachte:
Tijdens het gevecht won ik en stak ik de man in zijn rug.
3. Een letselrapportage, op 3 juli 2018 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudende, als zijn verklaring:
De bevindingen van het CT onderzoek passen bij een penetrerend letsel door de onderzijde van de borstholte tot in het vetweefsel dat zich rondom de linker nier bevindt.
Bij een persoon met een slank postuur is de afstand van de huid tot aan het vetweefsel rondom de linker nier ter plekke van de beschreven wond bij benadering 4 tot 6 centimeter. In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het risico op beschadiging van vitale organen bij penetrerend letsel in de rug van 4 tot 6 centimeter diepte aanzienlijk groot is.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 december 2017, opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Nadat het ambulancepersoneel zich om het slachtoffer had bekommerd kregen de collega’s van de aanwezigen te horen wat er was gebeurd. [verdachte] had het slachtoffer met een mes van 25 centimeter gestoken en had de woning daarna verlaten
.
5. Kennisgeving van inbeslagneming d.d.14 december 2017 opgenomen op pagina 109 e.v. van voornoemd dossier.
Inbeslaggenomen: Mes (Vleesmes). Keukenmes met zwart handvat
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde nu het opzet (in voorwaardelijke zin) ontbreekt.
De rechtbank merkt allereerst op dat zij de verklaring van verdachte, als zou het mes per ongeluk in de rug van het slachtoffer zijn beland, als ongeloofwaardig terzijde heeft geschoven. Verdachte heeft namelijk, hoewel hij hierover ter terechtzitting uitvoerig is ondervraagd, geen concreet inzicht kunnen geven in hoe dit ongeluk dan heeft plaatsgevonden. Verdachtes verklaring ter terechtzitting strookte bovendien niet met zijn verklaring over het ‘ongeluk’ met het mes zoals bij de politie afgelegd.
De rechtbank komt op grond van voornoemde bewijsmiddelen tot het oordeel dat verdachte door zijn handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zijn slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood van het slachtoffer – aanwezig is, indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte het slachtoffer met een mes in de rug heeft gestoken. Uit de letselrapportage blijkt dat bij het slachtoffer sprake is geweest van penetrerend letsel door de onderzijde van de borstholte tot in het vetweefsel dat zich rondom de linker nier bevindt. De wond heeft een diepte van 4-6 centimeter, hetgeen er naar het oordeel van de rechtbank op duidt dat de steekbeweging met enige kracht moet zijn uitgevoerd.
De rechtbank constateert voorts dat het min of meer toeval moet zijn geweest dat het mes de linker nier op een haar na heeft gemist omdat er geen enkele aanwijzing is dat dit is te danken aan uitgekiend handelen van verdachte. Ook in de letselverklaring is vermeld dat het risico op beschadiging van vitale organen bij penetrerend letsel in de rug van 4 tot 6 centimeter diepte aanzienlijk groot is.
Naar algemene ervaringsregels is de kans op overlijden bij een messteek in een vitaal orgaan aanmerkelijk te achten. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat deze algemene ervaringsregels bij verdachte niet bekend zijn.
De rechtbank is van oordeel dat het op voornoemde wijze toebrengen van een messteek een handeling is die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer is gericht op de dood van het slachtoffer, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op die dood heeft aanvaard. Van aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Het primair tenlastegelegde is dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 13 december 2017, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, in de rug van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat per 13 september 2018, de datum van de uitspraak, de schorsing van de voorlopige hechtenis wordt opgeheven en dat de gronden daartoe, te weten de geschokte rechtsorde en het 12-jaarsfeit, dan herleven.
Standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, heeft de raadsman heeft gepleit voor het matigen van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd. De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de grimmige sfeer die was ontstaan. Verdachte is behoorlijk geschrokken van wat er is gebeurd en heeft het initiatief genomen om tot mediation te komen, maar het slachtoffer heeft dit geweigerd. Daarnaast heeft verdachte goed meegewerkt aan de voorwaarden voor schorsing. Hij drinkt niet meer en werkt met plezier bij de kringloopwinkel. Verdachte heeft de reclassering wel nodig om tot blijvend veranderd gedrag te komen en wil graag meewerken aan de voorwaarden. Daarnaast vraagt de raadsman rekening te houden met de omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een zorgtaak voor zijn vriendin die hulpbehoevend is. Verdachte heeft geen recidive op het gebied van geweld. De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan het deel dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht met een voorwaardelijk deel, gecombineerd met een werkstraf en bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd. Voor wat betreft de vordering tot schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de raadsman betoogd dat de 12-jaarsgrond niet kan herleven nu er geen sprake is van een poging doodslag. Daarnaast heeft verdachte zich aan de schorsingsvoorwaarden gehouden. De raadsman verzoekt de rechtbank deze vordering af te wijzen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsrapport d.d. 27 augustus 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft aangever met een mes in de rug gestoken waarbij de punt van het mes ongeveer vier a zes centimeter in het lichaam, tot in het vetweefsel van de linker nier, van het slachtoffer is doorgedrongen. Dat de verwondingen van het slachtoffer beperkt zijn gebleven tot een diepe steekwond die gehecht moest worden, is niet aan verdachte te danken.
De aanleiding van deze confrontatie met het slachtoffer was een ruzie.
Verdachte en het slachtoffer hebben vanaf in ieder geval ’s middags 3 uur tot aan het steekincident grote hoeveelheden bier gedronken en waren ten tijde van het incident dan ook sterk onder invloed van alcohol. Het slachtoffer heeft verdachte gedurende die tijdspanne getreiterd, vernederd en uitgedaagd en op een gegeven moment ook geslagen. De rechtbank neemt in aanmerking dat het steekincident in deze context heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer heeft zelf ook verklaard dat hij aarzelde aangifte te doen, juist omdat hij van mening was dat zijn eigen gedrag voor escalatie heeft gezorgd.
Niettemin moet de rechtbank vaststellen dat verdachte degene was die er uiteindelijk voor koos om met een mes de confrontatie aan te gaan, terwijl hij evengoed de woning had kunnen verlaten. De rechtbank betrekt in haar afwegingen dat de gebeurtenis grote indruk heeft gemaakt op het slachtoffer, zoals ook uit diens verklaringen blijkt.
De rechtbank acht in beginsel voor dit ernstige en potentieel dodelijke geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte recent niet is veroordeeld voor geweldsfeiten.
Uit het reclasseringsrapport blijkt het volgende. Het recidive-risico wordt als laag ingeschat. Ondanks het feit dat verdachte al achttien jaar in Nederland woont, heeft hij nog geen zelfstandig bestaan opgebouwd in Nederland. Verdachte heeft zijn inburgeringscursus nog niet afgerond, heeft weinig tot geen werkervaring en kan zich maatschappelijk gezien niet staande houden. Uit het reclasseringsrapport blijkt tevens dat er bij verdachte sprake is van een aantal redelijk stabiele factoren in de vorm van een relatie, woonruimte, een inkomen en dagbesteding. De reclassering is evenwel van mening dat gezien de behoefte aan sturing, stimulering en bevestiging van eigen kunnen begeleiding geïndiceerd is. Zij adviseert een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur gelijk is aan het voorarrest met daarnaast een voorwaardelijk deel eventueel in combinatie met een taakstraf met bijzondere voorwaarden zoals in haar rapport omschreven. Deze bijzondere voorwaarden betreffen een meldplicht, begeleid wonen, een locatiegebod en een locatieverbod, een alcohol- en drugsverbod, middelencontroles, en andere voorwaarden het gedrag betreffende te weten: meewerken aan een inburgeringscursus en het vinden en behouden van arbeid/dagbesteding.
Verdachte heeft ter terechtzitting te kennen gegeven hier aan mee te willen werken.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf geboden is, zij het van kortere duur dan gewoonlijk voor een feit als het onderhavige wordt opgelegd en door de officier van justitie is geëist. De rechtbank zal een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en zal aan dit voorwaardelijke deel bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geadviseerd verbinden.
Daarnaast legt de rechtbank als bijzondere voorwaarde op dat verdachte meewerkt aan psychologisch onderzoek en, indien uit dit onderzoek een behandelingsadvies voortvloeit, meewerken aan deze behandeling.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat de schorsing voorlopige hechtenis opgeheven dient te worden waarbij de gronden daartoe, te weten de 12-jaarsgrond en de geschokte rechtsorde, zullen herleven.
Gezien voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval de rechtsorde niet zodanig is geschokt dat dit een hernieuwde voorlopige hechtenis rechtvaardigt. De rechtbank wijst deze vordering af.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering officier van justitie
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat het mes waarmee het strafbare feit is begaan verbeurd verklaard wordt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van het beslag aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een keukenmes met zwart handvat, vatbaar voor verbeurdverklaring nu het strafbare feit hiermee is begaan.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 681, - ter vergoeding van materiële schade en € 1000, - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen inclusief de wettelijke rente. Voor wat betreft de vordering tot materiele schadevergoeding heeft de officier verzocht deze toe te wijzen tot een bedrag van
€ 296, - nu de kosten voor het eigen risico onvoldoende onderbouwd zijn. Voor wat betreft de immateriële schadevergoeding verzoekt te officier van justitie deze geheel toe te wijzen. De officier van justitie heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman verzocht de vordering benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren nu de raadsman vrijspraak van het tenlastegelegde heeft bepleit. Mocht de rechtbank tot een veroordeling komen dan verzoekt de raadsman de vordering voor het materiele deel gedeeltelijk toe te wijzen zoals de officier van justitie eveneens heeft verzocht. Voor wat betreft het immateriële deel verzoekt de raadsman deze vordering te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte door verdachte is betwist, zal gedeeltelijk worden toegewezen te weten tot een bedrag van € 1096, -.
Materiele schade
De rechtbank wijst de vordering voor wat betreft de materiele schade toe tot een bedrag van €296, - De rechtbank zal het overige deel van de vordering afwijzen nu de overige kosten, te weten het eigen risico en de gemaakte reiskosten, onvoldoende onderbouwd zijn.
Immateriële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. Bij het vaststellen van de hoogte van de schade maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank houdt daarbij rekening met het aandeel van het slachtoffer aan het ontstaan van het conflict. De hoogte van de schade wordt geschat op € 800, -. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en het overige gedeelte van de vordering afwijzen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 33, 33a, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. veroordeelde maakt zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig aan een strafbaar feit;
2. veroordeelde verleent ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. veroordeelde verleent zijn medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde(n):
1. veroordeelde meldt zich op uitnodiging bij Reclassering Nederland, Leonard Springerlaan 21 te Groningen, en blijft zich melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde de aanwijzingen van de reclassering opvolgt;
2. veroordeelde is op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het
verblijfadres. Daarbij heeft hij op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van
10 uur ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekenden heeft veroordeelde 4 uur
per dag vrij te besteden. Wanneer veroordeelde op doordeweekse dagen geen
dagbesteding heeft, heeft hij 2 uur vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden
vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde en afhankelijk van
de dagbesteding. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige verblijfadres is Timorstraat 22, Groningen. Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft.
3. veroordeelde werkt mee aan plaatsing in een vorm van begeleid wonen
bijvoorbeeld Stichting Exodus Groningen en houdt zich aan het (dag-) programma
dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de
reclassering dit noodzakelijk acht.
4. veroordeelde zal zich niet bevinden op of rond het adres [straatnaam] te Groningen. Het locatieverbod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel.
5. veroordeelde werkt mee aan een inburgeringscursus en aan het vinden en behouden van arbeid/dagbesteding, bijvoorbeeld het werken in een kringloopwinkel. Veroordeelde houdt zich daarbij aan de aanwijzingen die de reclassering hem daartoe geeft en is daartoe op vooraf door de reclassering vastgestelde tijdstippen aanwezig.
6. veroordeelde gebruikt geen alcohol en/of drugs en verleent zijn medewerking aan het afnemen van tests met betrekking tot zijn alcohol- en drugsgebruik, in de vorm van urinecontrole, blaastest of speekseltest, en volgt bij geconstateerd gebruik de aanwijzingen van de reclassering.
7. veroordeelde werkt mee aan psychologisch onderzoek en diagnostiek en laat zich behandelen voor de daaruit voortkomende problemen, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Wijst de vordering tot opheffing van schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Verklaart het in beslag genomen goed, te weten een keukenmes met zwart handvat, verbeurd.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1096, -(zegge: duizendzesennegentig euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de vordering van benadeelde partij
[slachtoffer]voor het overige wordt afgewezen
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] te betalen een bedrag van een bedrag van € 1096, -(zegge: duizendzesennegentig), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 296 aan materiële schade en € 800, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. J.V. Nolta en
mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2018.
Mr. M.S. van den Berg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d.