ECLI:NL:RBNNE:2018:3659

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/830102-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging doodslag op politieagenten met een mes

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 30 mei 2018 in Groningen met een mes op twee politieagenten is afgelopen. De verdachte, geboren in 1972 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. D.C. Keuning, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers. De verdachte werd beschuldigd van poging doodslag en bedreiging van de agenten, die op dat moment in uniform waren en opgeroepen waren om bijstand te verlenen na een suïcide-melding. Tijdens de zitting op 30 augustus 2018 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waarbij de officier van justitie veroordeling voor het primair ten laste gelegde eiste. De verdediging voerde aan dat de verdachte in een toestand van bewustzijnsvernauwing verkeerde en dat er geen sprake was van voorbedachte raad.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door met een mes in zijn hand op de agenten af te rennen en daarbij dreigende bewegingen te maken, op zijn minst voorwaardelijk opzet had op de dood van de agenten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet handelde met voorbedachte raad, maar dat zijn gedragingen wel degelijk levensbedreigend waren. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaren. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen, de agenten, toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 975,- aan immateriële schade per agent, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830102-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats],
z.v.w.o.v.h.t.l.,
thans gedetineerd te Veldzicht Vreemdelingen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
30 augustus 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D.C Keuning, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L. Lübbers.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 30 mei 2018 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden hoofdagent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (nadat hij wist dat de politie was gewaarschuwd en/of heeft gewacht totdat de politie was gearriveerd) met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en/of (na door die politieagenten te zijn aangesproken) met dat mes in zijn
hand en/of boven zijn hoofd houdend en/of gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2018 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, en al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden hoofdagent van politie, gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn/haar bediening, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, (nadat hij wist dat de politie was gewaarschuwd en/of heeft gewacht totdat de politie was gearriveerd) met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en/of (na door die politieagenten te zijn aangesproken) met dat mes in zijn
hand en/of boven zijn hoofd houdend en/of gericht op die politieagenten in hun
richting is blijven doorlopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 30 mei 2018 te Groningen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden hoofdagent van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en/of (na door die
politieagenten te zijn aangesproken) met dat mes in zijn hand en/of boven zijn hoofd houdend en/of gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen en/of (aldus) een voor de politieagenten dreigende situatie heeft veroorzaakt;

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het primair ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verbalisanten de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit hebben overschreden door op verdachte te schieten terwijl deze zelfmoord wilde plegen, en dat verdachte ook op andere wijze overmeesterd had kunnen worden.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in een toestand van bewustzijnsvernauwing verkeerde en de agenten niet heeft gezien. Van voorbedachte raad kan geen sprake zijn: uit het rapport van de psycholoog blijkt dat hij verkeerde in een toestand van bewustzijnsvernauwing. Verdachte kon niet op agenten inrennen want hij droeg kapotte slippers. Verklaringen van anderen hebben de gebeurtenissen ingekleurd.
De raadsman stelt dat verdachte zelfmoord wilde plegen en daarom met een mes rondliep dat hij op zijn keel gericht hield. Verbalisanten zijn de enigen die hebben verklaard dat verdachte rennend met het mes boven zijn hoofd op hen afkwam. Slechts zwaaien met een mes is niet voldoende voor een begin van uitvoering. Voor wat betreft het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat verdachte zich nergens van bewust is geweest, en dat hij niemand heeft willen bedreigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1.
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2018
opgenomen op pagina 88 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018134544/ NN2RO18064 d.d. 1 augustus 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Ik had een noodhulpdienst bij de politie op 30 mei 2018. Samen met [slachtoffer 2], we waren in politie uniform gekleed en we reden in een opvallend voertuig. Ik zag de persoon met een mes in zijn hand boven het hoofd. Ik zag dat hij in onze richting kwam rennen. Ik zag dat het mes met de punt naar ons toe gericht was. Ik zag dat hij met het mes zwaaiende bewegingen maakte richting ons. Hij bleef op ons af komen rennen en schreeuwen met mes in onze richting. Ik riep meerdere malen in het Nederlands en Engels dat hij moest blijven staan en zijn mes moest laten vallen. De afstand was op gegeven moment ongeveer 2 a 3 meter. Ik gaf vervolgens een waarschuwingsschot. Ik zag dat hij daar niet op reageerde. Ik zag dat hij bleef dreigen met het mes en bleef schreeuwen en in onze richting kwam. Op dat moment had ik het gevoel dat de man het mes tegen ons wilde gebruiken en hij daar ons letsel mee wilde aanbrengen dan wel dood wilde steken. Het was een mes van 20-25 centimeter. Het was overduidelijk dat de agressie constant op ons gericht was.
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.4 juni 2018 opgenomen op pagina 85 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Hij had de arm omhoog gericht en de punt van het mes richtte naar voren. Ik zag dat de man het mes boven zijn hoofd hield. Hij maakte daar steeds stekende bewegingen mee in onze richting.
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d.4 juni 2018 opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1]:
Toen [verdachte] (waar getuige verdachte [verdachte] noemt, begrijpt de rechtbank: [verdachte]) de sirene en het blauwe zwaailicht van de politie zag snelde hij zich naar de straat. Ik zat er 20 à 30 passen vanaf. Hij had het mes afwisselend naast zijn lijf en boven zijn hoofd. Hij maakte haast om aan te vallen. Hij had een snelle pas. Hij rende niet maar had een aanvallende houding. Ik denk dat hij iets van 7 of 8 keer door de politie werd gewaarschuwd “Laat je mes vallen of ik schiet.”
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De raadsman heeft een groot aantal opmerkingen gemaakt over het al dan niet van toepassing zijn van de ‘geweldsinstructie’ voor de politie en de inzet van geweld door verbalisanten in het onderhavige geval. Omdat de raadsman daarbij niet tot een concreet standpunt is gekomen over de daar aan te verbinden gevolgen, zal de rechtbank aan deze opmerkingen zonder nadere motivering voorbij gaan.
Ten aanzien van de voorbedachte raad
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de gedingstukken de volgende feiten en omstandigheden vast:
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij een grote hoeveelheid alcohol genuttigd had en dat hij onder invloed verkeerde. Op de camerabeelden is te zien dat hij uit zijn kamer komt met een mes en dat mes op zijn keel zet. Hij heeft diverse snijwonden op zijn armen en zijn borst. Hij maakt op de camerabeelden een verwarde indruk. Getuigen verklaren dat hij niet voor rede vatbaar was. Verschillende getuigen verklaren dat hij schold en ook schold op de politie. Getuige [getuige 2] verklaart dat verdachte onder andere gezegd zou hebben ’ik zal de politie ook doden’. Op de camerabeelden is verder te zien -kort samengevat- dat verdachte naar buiten gaat, daar doelloos rondloopt en naar anderen schreeuwt terwijl hij met het mes zwaait. Hij lijkt overstuur. Op een gegeven moment gaat hij zitten en rookt een sigaret. Dan gooit hij de sigaret weg en rent uit beeld. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte, toen hij de zwaailichten en de sirene hoorde van de politiewagen, in actie kwam en op de agenten afrende. Uit het psychologisch rapport blijkt dat verdachte ten tijde van het incident onder invloed van een aanpassingsstoornis verkeerde.
Weliswaar vormen de getuigenverklaring van [getuige 2] en het feit dat verdachte buiten op een stoel is gaan zitten en ogenschijnlijk rustig een sigaret rookt tot het moment dat de politie arriveert een aanwijzing dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om zich te bezinnen op een voorgenomen geweldsdaad, de rechtbank neemt evenwel de volgende contra-indicatie in beschouwing.
Uit het psychologisch rapport blijkt dat ten tijde van het incident sprake was van een aanpassingsstoornis waardoor verdachte niet meer helder en weloverwogen kon denken. Daarnaast verkeerde verdachte sterk onder invloed van alcohol. Zo hij al uitlatingen heeft gedaan dat hij van plan was de politie te doden, is - in het licht bezien van de geestelijke toestand waarin hij verkeerde - niet vast te stellen wat de waarde van deze uitlatingen was. De rechtbank is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een aanwijzing zijn dat verdachte heeft gehandeld in een (ogenblikkelijke) gemoedsopwelling. Deze omstandigheden vormen een contra-indicatie die pleit tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad.
De rechtbank kent aan deze contra-indicatie een zwaarder gewicht toe dan aan de omstandigheid dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op een te nemen of genomen besluit. De rechtbank acht dan ook niet bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Ten aanzien van het opzet
De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van opzet op de dood van agenten nu verdachte alleen de bedoeling had zichzelf van het leven te beroven.
De rechtbank oordeelt echter dat verdachte door zijn handelen op zijn minst voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van zijn slachtoffers.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier op de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt:
Verdachte is luid schreeuwend op verbalisanten afgerend waarbij hij een mes met een grootte van ongeveer 20-25 centimeter boven zijn hoofd hield. Hij maakte met het mes zwaaiende dan wel stekende bewegingen met de punt naar voren richting de verbalisanten. Ondanks waarschuwingen van verbalisanten, die hem in het Nederlands en Engels en met gebaren meerdere keren maanden zijn mes te laten vallen, bleef hij op hen toelopen met het mes boven zijn hoofd. Verdachte reageerde niet op een waarschuwingsschot van verbalisant [slachtoffer 1]. Verbalisant [slachtoffer 2] schoot hem daarop in zijn voet. Verdachte kwam daardoor op de grond terecht en liet het mes toen pas los. De rechtbank stelt vast dat de door verdachte ingezette handelingen slechts stopten door het handelen van verbalisant [slachtoffer 2]. Zonder dit ingrijpen bestond er naar het oordeel van de rechtbank een gerede kans dat verdachte op verbalisanten zou zijn blijven toelopen en dat dit op een fysieke confrontatie zou zijn uitgelopen waarbij verdachte de verbalisanten met het mes zou hebben kunnen steken.
Naar algemene ervaringsregels is bij een dergelijke confrontatie, waarbij iemand versneld op een ander toeloopt met een mes ter grootte van ongeveer 20 tot 25 centimeter, terwijl uit de zwaaiende/stekende bewegingen van deze persoon met de punt van het mes naar voren gericht de aanval blijkt, de kans op een verwonding die de dood tot gevolg heeft aanmerkelijk te achten. Er is geen aanleiding om ervan uit te gaan dat deze algemene ervaringsregels bij verdachte niet bekend zijn dan wel dat het niet bekend zijn bij verdachte van die ervaringsregels niet aan hem zou kunnen worden toegerekend.
De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte in het bijzonder gelet op het feit dat verdachte zijn aanval pas staakte na ingrijpen van de verbalisanten, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen van het tegendeel is de rechtbank niet gebleken.
Het primair tenlastegelegde is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 mei 2018 in de gemeente Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], beiden hoofdagent van politie, van het leven te beroven, met dat opzet, met een mes in zijn hand, terwijl hij daarmee zwaaiende of stekende bewegingen maakte, op die politieagenten is afgelopen en na door die politieagenten te zijn aangesproken met dat mes in zijn hand en boven zijn hoofd houdend en gericht op die politieagenten in hun richting is blijven doorlopen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. poging doodslag
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde in de zin van moord tot een gevangenisstraf van zes jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting geen strafmaatverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het psychologisch rapport d.d. 8 augustus 2018 van de deskundige J. Hamel, het reclasseringsrapport d.d. 22 augustus 2018, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag, door met een groot mes, versneld op zijn slachtoffers af te lopen, terwijl hij dit mes boven zijn hoofd hield en er zwaaiende/stekende bewegingen mee maakte in hun richting. De slachtoffers waren geüniformeerde agenten van politie die in een als zodanig herkenbare politieauto ter plaatse waren gekomen om -nota bene- bijstand (aan verdachte ) te verlenen na een suïcide-melding. Toen de zwaailichten van de politieauto zichtbaar werden is verdachte er naartoe gegaan. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte heeft gezien en geweten dat het politiemensen waren met wie hij de confrontatie zocht.
Verdachte heeft meermalen de gelegenheid gehad terug te treden en zijn poging te staken, maar is, zoals hiervoor beschreven, pas gestopt toen hij door verbalisanten werd uitgeschakeld. Verbalisanten hebben de volhardende agressie van verdachte kennelijk zozeer als direct levensbedreigend ervaren, dat zij zich uiteindelijk genoodzaakt zagen hun vuurwapen te trekken. Zoals uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van beide slachtoffers blijkt, heeft de gang van zaken op beide verbalisanten een grote impact gehad.
De rechtbank acht in beginsel voor dit ernstige en potentieel dodelijke geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.
Voorts heeft verdachte, door te blijven ontkennen, geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
De reclassering heeft gezien het feit dat verdachte het ten laste gelegde blijft ontkennen en daarnaast geen verblijfsstatus heeft, geen behandeladvies gegeven of een uitspraak gedaan over een wenselijk juridisch kader.
Uit het Pro Justitia rapport blijkt dat verdachte gediagnosticeerd is met een aanpassingsstoornis en een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Dit gedrag wordt gekenmerkt door suïcidepogingen en het gebruik van middelen. Daarnaast wordt ingeschat dat verdachte zwakbegaafd is. Verdachte verkeerde tijdens het incident in een staat van wanhoop. De aanpassingsstoornis maakte dat hij niet meer helder en weloverwogen kon nadenken. Gezien de aanwezige aanpassingsstoornis en het vermoeden van zwakbegaafdheid adviseert de psycholoog om verdachte in verminderde mate toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank kan zich met dit advies verenigen en bepaalt met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte al enige consequenties van zijn handelen heeft ondergaan nu hij ten gevolge van het incident aanzienlijk letsel aan zijn voet heeft.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf geboden is, zij het dat deze, vanwege het feit dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een poging tot moord niet bewezen acht en in verband met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte en het door hem opgelopen letsel van kortere duur moet zijn dan door de officier van justitie is geëist.

Benadeelde partij

[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt door [slachtoffer 2] een bedrag van € 975, - ter vergoeding van immateriële schade en door [slachtoffer 1] een bedrag van € 975 - ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan en tevens wordt gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Juridische Dienstverlening Politie Noord Nederland heeft als gemachtigde van benadeelde partijen de vorderingen ter terechtzitting toegelicht.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vorderingen van benadeelde partij [slachtoffer 2] en benadeelde partij [slachtoffer 1] toe te wijzen en daarbij aan verdachte de
schadevergoedingsmaatregel op te leggen
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het strafproces zich niet leent voor een vordering als deze daar de vordering juridisch en moreel te ingewikkeld is. Daarnaast is niet duidelijk waar de immateriële schade uit zou bestaan nu deze schade niet is vastgesteld door een psycholoog.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de hoogte onvoldoende door verdachte is betwist, zullen daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 mei 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schades door verdachte worden vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van 18/830102-18,
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe en veroordeelt de verdachte, mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 975, -
(zegge: negenhonderdvijfenzeventig euro). Te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 mei 2018
Veroordeelt voornoemde verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 975, -
(zegge: negenhonderdvijfenzeventig euro). Te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
30 mei 2018
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2] te betalen een bedrag van
€ 975, -(zegge: negenhonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 975, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1] te betalen een bedrag van
€ 975, -(zegge: negenhonderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 975, - aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.V. Nolta, voorzitter, mr. P.H.M. Smeets en
mr. M.S. van den Berg, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2018.
Mr. M.S. van den Berg is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.