ECLI:NL:RBNNE:2018:3657

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/730050-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van cocaïne in Noordoost-Fryslân door verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de verkoop van cocaïne in de periode van juni 2017 tot en met februari 2018 in Noordoost-Fryslân. De verdachte, geboren in 1994 en woonachtig in Dantumadiel, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en afleveren van cocaïne. Tijdens de zitting op 16 augustus 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.P.M. Canoy, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen met een medeverdachte, waardoor de verdachte op dat onderdeel werd vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte in de genoemde periode meerdere malen cocaïne heeft verkocht en afgeleverd. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van verschillende getuigen in aanmerking genomen, die bevestigden dat de verdachte cocaïne verkocht aan een ruime klantenkring.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de reclassering. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten en er zijn zorgen over zijn gebruik van alcohol en drugs, wat de rechtbank heeft meegenomen in de strafmotivering.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730050-18
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboorteplaats] 1994 te [woonplaats] ,
wonende te Dantumadiel,
thans gedetineerd in PI Leeuwarden, te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 16 augustus 2018.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 01 december 2016 tot en met 28 februari 2018, te De Westereen en/of te Kollumerzwaag en/of te Zwaagwesteinde en/of te Surhuisterveen en/of te Drachten, in ieder geval in het gebied Noordoost Fryslân, meerdere malen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of
vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er een veroordeling kan volgen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte cocaïne heeft verkocht, maar in een kortere periode dan het ten laste gelegde en in kleinere hoeveelheden dan bepaalde getuigen in het dossier doen vermoeden. In de periode van juni/juli 2017 tot en met februari/maart 2018 heeft verdachte cocaïne verkocht. Ook heeft de raadsman aangevoerd dat er geen nauwe en bewuste samenwerking was tussen verdachte en de medeverdachte. Ten aanzien van de anonieme getuigenverklaringen heeft de raadsman de wens uitgesproken deze getuigen alsnog te horen. Indien de rechtbank daaraan geen gehoor geeft, kunnen deze verklaringen niet bijdragen tot het bewijs. Ten aanzien van de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] heeft de raadsman aangevoerd dat deze op onderdelen niet betrouwbaar zijn.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank is, evenals de raadsman, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank overweegt dat een aantal getuigen verklaart over dealen door beide broers, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet vast komen te staan dat de broers daarbij nauw en bewust samenwerkten, zoals voor medeplegen vereist is. De rechtbank spreekt verdachte derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Anonieme getuigen
Nu de rechtbank van de verklaringen van de anonieme getuigen geen gebruik zal maken voor het bewijs, behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman om hen te horen geen bespreking.
Veroordeling
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 16 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
[getuige 1] heeft twee keer drugs bij mij gekocht. [getuige 3] heeft een keer cocaïne van mij gekocht. Ik heb [getuige 6] een paar keer cocaïne verkocht.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 6 maart 2018, opgenomen op pagina 34 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2018026617 d.d. 22 mei 2018, inhoudende als verklaring van [getuige 4] :
Ik heb in [naam café] in Kollumerzwaag rond gevraagd waar ik cocaïne kon krijgen. Ik kwam toen uit bij [verdachte] . In de periode juni/ juli 2017 tot en met september 2017 en van oktober 2017 tot en met februari 2018 heb ik cocaïne van [verdachte] gekocht. [verdachte] kwam de cocaïne die hij verkocht wel brengen maar ik kon het ook wel bij hem halen. Ik heb het in [naam café] van [verdachte] gekocht maar ook elders. [verdachte] heeft op de camping [naam camping] gewoond. Er kwamen daar veel verschillende mensen. Zij kwamen daar drugs halen maar ook drugs gebruiken. Ik weet dat omdat ik daar in de weekenden dan ook wel was. Die mensen kochten daar cocaïne van [verdachte] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 5 maart 2018, opgenomen op pagina 43 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 1] :
In juni 2017 ben ik in contact gekomen met [verdachte] . Ik hoorde dat ik drugs kon krijgen van [verdachte] . Met drugs bedoel ik cocaïne. Ik kreeg dit toen van [verdachte] . Als ik hem daarna belde dan kon ik altijd wel drugs van [verdachte] kopen. Soms bracht hij het bij mij en soms haalde ik het bij hem op. Hij verbleef in die maanden op camping [naam camping] . De laatste keer dat ik cocaïne kocht van [verdachte] van eind oktober 2017 of begin november 2017.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 9 maart 2018, opgenomen op pagina 46 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 5] :
Ik heb cocaïne van [verdachte] gekocht. De eerste keer zal juli 2017 zijn geweest. Dit was in [naam café] . De laatste keer dat ik cocaïne kocht van [verdachte] was in september 2017.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 8 maart 2018, opgenomen op pagina 54 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3] :
De persoon waar ik mijn cocaïne van koop is [verdachte] . De laatste keer dat ik cocaïne van [verdachte] kocht was begin februari 2018. Ik kom naar hem toe om de cocaïne van hem te kopen. Dit kan dus overal zijn. Het komt ook wel voor dat als ik op stap ben in [naam café] en ik wil cocaïne hebben dat ik dit dan in het café van [verdachte] koop.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 7 maart 2018, opgenomen op pagina 49 van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 6] :
De periode waarin ik cocaïne van [verdachte] heb gekocht is augustus 2017 tot 01 maart 2018. Als ik cocaïne wilde kopen dan stuurde ik [verdachte] een appje. Ik kreeg het dan geleverd door [verdachte] .

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 01 juni 2017 tot en met 28 februari 2018, te De Westereen en te Kollumerzwaag, in het gebied Noordoost-Fryslân, meerdere malen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals de reclassering heeft geformuleerd in het adviesrapport.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht. Ten aanzien van de duur van de voorwaardelijke gevangenisstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de periode van juni 2017 tot en met februari 2018 schuldig gemaakt aan onder meer het verkopen van cocaïne in Noordoost-Fryslân. Verdachte voorzag een ruime klantenkring van cocaïne. Het is feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren. Bovendien is cocaïne een zeer verslavende stof. De handel in harddrugs geeft overlast in de samenleving en het gebruik van harddrugs genereert op zijn beurt strafbare feiten.
De rechtbank neemt de landelijke oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) tot uitgangspunt bij het bepalen van de straf. Bij de bewezenverklaarde periode geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank ziet aanleiding om af te wijken van dit oriëntatiepunt en zal een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Daartoe overweegt de rechtbank dat verdachte, blijkens zijn strafblad, nog niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Tevens blijkt uit het reclasseringsrapport dat sprake is van een overmatig gebruik van alcohol in combinatie met cocaïne. Daarnaast gebruikt verdachte dagelijks softdrugs om rustiger te worden. Hij heeft geen uitkering, geen diploma, geen zinvolle dagbesteding en geen zelfstandige huisvesting. Gelet op de jonge leeftijd van verdachte, in combinatie met de zorgen die er zijn vanwege deze hoeveelheid problemen, lijken interventies in een gedwongen kader geïndiceerd om verdachte ondersteuning te bieden. Mede gelet op het advies van de reclassering acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive van belang dat verdachte onder reclasseringstoezicht komt te staan.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden, passend en oplegging daarvan geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot drie maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen 5 dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Verslavingszorg Noord Nederland, afdeling reclassering, Oostergoweg 6 te Leeuwarden, zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht, en zich zal houden aan alle aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven;
2. dat de veroordeelde zal meewerken aan diagnostisch onderzoek, dat hij zich aansluitend aan dat diagnostisch onderzoek gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van de Forensische Polikliniek van Verslavingszorg Noord Nederland of een soortgelijke zorgverlener, zulks ter bepaling door de reclassering, op tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, en zich zal houden aan alle aanwijzingen die hem door of namens zijn behandelaars worden gegeven;
3. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan controles ten aanzien van het gebruik van alcohol en drugs door middel van ademonderzoek, urineonderzoek en/of bloedonderzoek, zulks ter bepaling door de reclassering;
4. dat de veroordeelde, indien de reclassering daarom vraagt, openheid zal geven over zijn financiële situatie;
5. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd zal meewerken aan dagbesteding.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Post en mr. K. Bunk, rechters, bijgestaan door mr. C.G. Velvis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2018.