ECLI:NL:RBNNE:2018:3656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
18/730092-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal door middel van babbeltruc met meerdere slachtoffers, recidive en strafoplegging

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van diefstal door middel van een babbeltruc. De verdachte heeft in totaal twaalf slachtoffers, voornamelijk ouderen, bewogen om geld af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties, waaronder Leeuwarden en Drachten, geldbedragen heeft weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. De verdachte heeft zich in sommige gevallen voorgedaan als een bekende van de buren van de slachtoffers en heeft hen met een zielig verhaal weten te overtuigen om hun pinpas en pincode af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en behandeling bij een forensische instelling. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die hij heeft veroorzaakt. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen, die zijn aangeschaft met gestolen geld, verbeurd verklaard. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de daden van de verdachte in hun gevoel van veiligheid zijn aangetast.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730092-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2018.
Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen mr. A. Speksnijder, advocaat te Akkrum, die verklaard heeft uitdrukkelijk tot de verdediging te zijn gemachtigd. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2018, te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 4000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 05 februari 2018, te Drachten, gemeente Smallingerland, een geldbedrag van 1000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door die [slachtoffer 2] aan hem haar pinpas en pincode af te laten geven;
3.
hij op of omstreeks 02 oktober 2015, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 3000 euro, althans enig geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
4.
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2018 tot en met 15 maart 2018, te Leeuwarden, althans in Nederland, (een) geldbedrag(en) van in totaal euro 1860,65, althans enig geldbedrag(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de (Rabobank) bankpas behorende bij de (Rabobank) bankrekening van die [slachtoffer 4], welke bankpas is
aangetroffen in de fouillering van verdachte [verdachte].

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de tenlastegelegde feiten door verdachte worden erkend en hij heeft zich met betrekking tot de gehele tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 2, 3 en 4 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
1. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 13 maart 2018, opgenomen op pagina 144 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1];
2. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 6 februari 2018, opgenomen op pagina 170 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2];
3. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 2 oktober 2015, opgenomen op pagina 241 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 3];
4. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 16 maart 2018, opgenomen op pagina 241 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 4];
5. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 154 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [verdachte];
6. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 17 maart 2018, opgenomen op pagina 229 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [verdachte];
7. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 18 maart 2018, opgenomen op pagina 303 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [verdachte];
8. een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 15 maart 2018, opgenomen op pagina 154 van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer Z-18-028-DEFPV-JUS-V001 d.d. 19 april 2018, inhoudende de verklaring van [verdachte].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 21 januari 2018, te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 4000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1];
2.
hij op 5 februari 2018, te Drachten, een geldbedrag van 1000 euro, dat toebehoorde aan [slachtoffer 2], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geldbedrag onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, door die [slachtoffer 2] aan hem haar pinpas en pincode af te laten geven;
3.
hij op 2 oktober 2015, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 3000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3];
4.
hij in de periode van 12 maart 2018 tot en met 15 maart 2018, te Leeuwarden, een geldbedrag van in totaal euro 1860,65, dat toebehoorde aan [slachtoffer 4], heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de (Rabobank) bankpas behorende bij de (Rabobank) bankrekening van die [slachtoffer 4], welke bankpas is aangetroffen in de fouillering van verdachte [verdachte].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Diefstal
2 Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
3 Diefstal
4 Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met aftrek van de dagen doorgebracht in voorarrest, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Verder heeft zij gevorderd de inbeslaggenomen goederen, te weten:
- één mobiele telefoon, merk Apple iPhone 6+;
- één Vodafone telefoonkaart, simkaart;
- één garantiebewijs behorende bij de iPhone 6+;
- één acculader, zonder kabel,
verbeurd te verklaren, omdat deze zijn aangeschaft met gestolen geld.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met het advies van de reclassering en verdachte een werkstraf op te leggen zodat verdachte zijn levensstijl kan veranderen. Verdachte heeft al een groot deel van zijn leven in de gevangenis doorgebracht, wat niet heeft geleid tot verandering.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de door verdachte erkende ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding onder 1, 3, 5, 6, 8, 10, 11 en 17 zijn vermeld en welke feiten hiermee zijn afgedaan.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft telkens door middel van een babbeltruc twaalf slachtoffers bewogen geld af te geven. Verdachte heeft hierbij in de meeste gevallen bewust slachtoffers uitgekozen op hoge leeftijd. Verdachte heeft zich in een aantal gevallen voorgedaan als bekende van een van de buren van het slachtoffer en verzocht te mogen bellen om vervolgens de huizen van de slachtoffers binnen te gegaan. Met een zielig verhaal heeft hij succesvol beroep gedaan op de bereidheid van de slachtoffers om hem te helpen en waarbij enkele zelfs bereid zijn geweest om verdachte hun pinpas met pincode mee te geven. Dit zijn ernstige feiten, die naast (financiële) schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengen. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat hij slechts uit eigen financieel gewin heeft gehandeld en zich niet heeft bekommerd om de uitwerking van zijn handelen op deze slachtoffers. Voor een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen jegens de medemens. Tevens neemt de rechtbank in ogenschouw dat de feiten bij de slachtoffers in de woning hebben plaatsgevonden, waardoor verdachte bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig heeft aangetast.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 augustus 2018, eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarbij, op de voet van het bepaalde in artikel 63 Sr. een eerdere veroordeling van verdachte in rekening gebracht, te weten: het vonnis van de politierechter te Limburg van 8 mei 2018, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Gelet op het aantal diefstallen, afgezet tegen de straffen die verdachte eerder heeft gehad, en de impact op de slachtoffers, is de rechtbank van oordeel dat een forse -deels voorwaardelijke- gevangenisstraf moet worden opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, een ambulante behandeling, verblijven in een instelling voor begeleid wonen en het aanvaarden van schuldhulpverlening.

Inbeslaggenomen goederen

De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- één mobiele telefoon, merk Apple iPhone 6+;
- één Vodafone telefoonkaart, simkaart;
- één garantiebewijs behorende bij de iPhone 6+;
- één acculader, zonder kabel,
vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen betreffen die verdachte door middel van het onder 4 bewezenverklaarde strafbare feit heeft verkregen en deze toebehoren aan verdachte.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 2.750,- ter zake van materiële schade en € 200,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
2. [slachtoffer 3], tot een bedrag van € 3.000,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan;
3. [slachtoffer 5], tot een bedrag van € 2.000,- ter vergoeding van materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft volledige toewijzing van de civiele vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] gevorderd, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor wat betreft de immateriële schade zoals gevorderd door de benadeelde partij [slachtoffer 1], aangevoerd dat dit niet toegewezen kan worden omdat het feit geen grote mate van aantasting in de persoon is. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft hij aangevoerd dat een bedrag van € 1.609,24 toegewezen kan worden, omdat dat bedrag blijkens de aangifte door verdachte is weggenomen.
Met betrekking tot de vordering van de [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde materiële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2018.
De benadeelde partij heeft daarnaast vergoeding van immateriële schade gevorderd. In het geval geen sprake is van lichamelijk letsel, zoals hier aan de orde, kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek slechts een vergoeding voor immateriële schade worden toegekend indien de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Geestelijk letsel kan pas worden aangemerkt als aantasting van de persoon, indien de psychische gevolgen voldoende ernstig zijn. De door de benadeelde partij genoemde gevoelens van angst vallen niet onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Ernstige psychische schade, als hiervoor bedoeld, is door de benadeelde partij niet aangevoerd. De vordering tot vergoeding van immateriële schade wordt dan ook afgewezen.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 3].
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 oktober 2015.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het door verdachte erkende en door de rechtbank bij de strafoplegging meegewogen ad informandum gevoegde feit. De verdediging heeft aangevoerd dat de vordering kan worden toegewezen tot een bedrag van € 1.609,24, gelijk aan het bedrag zoals genoemd in de aangifte. De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.609,24, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 mei 2015.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 57, 63, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren

Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot één jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op drie jaren de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de (eventuele) uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen veertien dagen volgend op het onherroepelijk vonnis meldt bij reclassering Leger des Heils, Zoutbranderij 1 te Leeuwarden en zich zal blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde zich zal laten behandelen bij poli Forensische Psychiatrie of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde na detentie zal verblijven in de instelling voor beschermd wonen Leger des Heils te Sneek of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
4. dat de veroordeelde schuldhulpverlening, in de vorm van budgetbeheer of een beschermingsbewindmaatregel zal aanvaarden.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van 18/730092-18, feit 1:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
2.750,-(zegge: zevenentwintighonderd en vijftig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 januari 2018.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] te betalen een bedrag van € 2.750,- (zegge: zevenentwintighonderd en vijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 37 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/730092-18, feit 3:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 3]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van

3.000,-(zegge: drieduizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 oktober 2015.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] te betalen een bedrag van € 3.000,- (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 40 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van 18/730092-18, ad informandum feit 10:
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 5]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.609,24(zegge: zestienhonderd en negen euro en vierentwintig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 mei 2015.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige wordt afgewezen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] te betalen een bedrag van € 1.609,24 (zegge: zestienhonderd en negen euro en vierentwintig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 26 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 5] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen goederen, te weten:

- één mobiele telefoon, merk Apple iPhone 6+;
- één Vodafone telefoonkaart, simkaart;
- één garantiebewijs behorende bij de iPhone 6+;
- één acculader, zonder kabel.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W. Wassink, voorzitter, mr. Th.A. Wiersma en mr. M.B. de Wit, rechters, bijgestaan door W. van Goor, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 september 2018.
mr. A.W. Wassink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.