ECLI:NL:RBNNE:2018:3643

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
18/017824-18 Ontnemingsbeslissing
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een ontnemingsbeslissing genomen in de zaak tegen de veroordeelde, die in 2018 was veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie had op 22 maart 2018 gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 132.000,-, gebaseerd op een pleegperiode van 24 maanden van 16 april 2014 tot en met 27 april 2016. Tijdens de zitting op 28 augustus 2018 waren de veroordeelde, diens raadsvrouw en de officier van justitie aanwezig. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 60.000,-. Dit bedrag is berekend door de bruto inkomsten van de veroordeelde van € 5.500,- per maand over de pleegperiode van 24 maanden te verminderen met de huur- en andere kosten die in directe relatie stonden tot de hennepkwekerij. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij mr. J.N.M. Blom niet in staat was om de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummer 18/017824-18
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 11 september 2018 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats].
hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft d.d. 22 maart 2018 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 132.000,- ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/017824-18 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 28 augustus 2018, waarbij aanwezig waren de veroordeelde, diens raadsvrouw en de officier van justitie.

Standpunten

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevraagd de vordering toe te wijzen. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde tot een bedrag van € 132.000,-. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij wordt uitgegaan van een pleegperiode van 24 maanden (16 april 2014 tot en met 27 april 2016).

Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft de hoogte van het door de officier van justitie gevorderde bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel betwist. Op de stellingen van de verdediging zal in het onderstaande - voor zover nodig - worden ingegaan.

Bewijsmiddelen

De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
De inhoud van het vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van heden, 11 september 2018, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder parketnummer 18/017824-18 tegen veroordeelde gewezen;
Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgenomen op pagina 92 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2016120701 d.d. 3 juli 2017, inhoudende de relatering van [verbalisant], in welk rapport redengevende wettige bewijsmiddelen zijn vermeld die ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening.

Beoordeling

De rechtbank heeft veroordeelde bij voormeld vonnis veroordeeld ter zake medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod.
Op grond van de inhoud van de genoemde bewijsmiddelen is komen vast te staan dat de veroordeelde voordeel heeft genoten door middel van het door hem gepleegde strafbaar feit.
De rechtbank neemt voornoemd rapport als uitgangspunt voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat.
Eerdere oogsten
De veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie gehanteerde ontnemingsperiode te ruim is en dat moet worden uitgegaan van een pleegperiode van 10 maanden (mei 2015 tot en met 27 april 2016).
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen echter voldoende dat gedurende 16 april 2014 tot en met 27 april 2016 een hennepkwekerij aanwezig én in werking was in het pand aan [straatnaam] te Beilen. De rechtbank baseert zich daarbij ten eerste op de door veroordeelde bij de politie afgelegde verklaring dat er ten behoeve van de hennepkwekerij gaten in het dak van het pand zijn gemaakt voor buizen, in combinatie met het gegeven dat op opgevraagde luchtfoto’s van het pand te zien is dat er in 2013 geen pijpen op het dak aanwezig waren, terwijl deze (in ieder geval op) vanaf 16 april 2014 wel aanwezig waren. Dat deze pijpen ten behoeve van de hennepkwekerij zijn aangebracht wordt bevestigd door de inhoud van het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij, waaruit volgt dat particulier onderzoeker Nieuwenhuizen bij onderzoek van het pand aan [straatnaam] ter plaatse een scherpe hennepgeur rook afkomstig uit deze pijpen. Daarnaast baseert de rechtbank zich op het gegeven dat op de dag van de ontruiming van de hennepkwekerij diverse goederen zijn aangetroffen in het pand met productiedata variërend van 2011 tot 2013.
Bruto inkomsten
Veroordeelde heeft bij de politie verklaard dat hij elke maand € 5.500,- heeft ontvangen. Uitgaande van een pleegperiode van 24 maanden heeft veroordeelde derhalve
24 x € 5.500,- = € 132.000,- ontvangen.
(Huur)kosten
De veroordeelde en zijn raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde een deel van het geldbedrag dat hij maandelijks ontving moest gebruiken voor het afbetalen van de (huur)kosten die hij moest maken voor het huren van het pand aan [straatnaam].
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen volgt dat het bedrijf [bedrijf], waarvan veroordeelde directeur is, het pand aan [straatnaam] sinds 1 juni 2013 heeft gehuurd. Veroordeelde heeft blijkens de bewijsmiddelen verklaard dat hij het pand heeft gehuurd voor het starten van een tv zender en dat hij, toen het uiteindelijk niet lukte met het bedrijf, gelegenheid heeft verschaft tot het optuigen en runnen van de hennepkwekerij. Verder heeft hij verklaard dat hij vanaf dat moment niet meer bezig is geweest in het pand met een eigen bedrijf.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen onvoldoende blijkt dat veroordeelde gedurende de pleegperiode het pand aan [straatnaam] gebruikte voor bedrijfsactiviteiten voor het bedrijf [bedrijf] De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het pand gedurende deze periode enkel ten dienste stond van de hennepkwekerij. Veroordeelde heeft blijkens de bewijsmiddelen verklaard dat van het bedrag van € 5.500 die hij maandelijks ontving, hij € 2.500,- voor zichzelf kreeg. De overige € 3.000,- was bestemd voor de afbetaling van huur, gas, water en licht. De rechtbank zal deze (huur)kosten, ad. € 72.000,-- (24 x 3.000,-) in mindering brengen op het door veroordeelde genoten wederrechtelijk verkregen voordeel omdat deze kosten in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict.
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde € 60.000,- voordeel heeft genoten.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 60.000,-.
Legt
[veroordeelde], voornoemd, de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 60.000,- (zegge: zestigduizend euro) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is genomen door mr. M.A.A. van Capelle, voorzitter, mr. G. Eelsing en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door mr. A.A. de Haan-Geertsema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 september 2018.
mr. J.N.M. Blom is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.