ECLI:NL:RBNNE:2018:3630

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
99-000321-34
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in vordering tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling

Op 17 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarbij de officier van justitie een vordering had ingediend om de voorwaardelijke invrijheidstelling van een veroordeelde achterwege te laten. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de einddatum van de detentie van de veroordeelde niet bekend was. De veroordeelde was namelijk preventief gehecht in het kader van een nieuwe strafzaak, waardoor de rechtbank niet kon beoordelen of de vordering tijdig was ingediend. De officier van justitie had op 8 augustus 2018 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zou worden uitgesteld, onder verwijzing naar het hoge recidiverisico en de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan onderzoek. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de veroordeelde sinds 15 februari 2018 in voorlopige hechtenis zat en dat de datum van voorwaardelijke invrijheidstelling niet kon worden vastgesteld zolang deze voorlopige hechtenis voortduurde. De rechtbank concludeerde dat de vordering van de officier van justitie prematuur was en dat er geen basis was om de vordering te beoordelen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
VI-zaaknummer: 99-000321-34
Beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, op de vordering van de officier van justitie d.d. 8 augustus 2018 als bedoeld in artikel 15i, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak van veroordeelde genaamd:

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in de PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden,
hierna te noemen: "veroordeelde".

Procedure

Bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof te Arnhem/Leeuwarden d.d. 6 maart 2018 is veroordeelde - onder meer - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.. Bij onherroepelijk vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden Nederland van 9 maart 2017 is veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 8 augustus 2018 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling achterwege zal blijven, gelet op het hoge risico op het plegen van geweldsdelicten en de structurele weigering van veroordeelde om mee te werken aan onderzoek. Het recidiverisico is niet in te perken middels het stellen van voorwaarden aan de voorwaardelijke invrijheidstelling.
De officier van justitie, veroordeelde en diens raadsman, mr. P. Bonthuis, zijn op de vordering gehoord.
Tevens was daarbij H.W. van der Meer, plaatsvervangend hoofd detentie en re-integratie, als getuige-deskundige aanwezig.

Beoordeling

De vordering van de officier van justitie gaat uit van de v.i. datum 11 september 2018. Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting concludeert de rechtbank dat verdachte zich reeds sinds 15 februari 2018 in voorlopige hechtenis bevindt terzake nieuwe strafbare feiten en dat, zolang deze voorlopige hechtenis voortduurt, de v.i. datum in de onderhavige zaak niet kan worden bepaald. De raadsman heeft aangegeven dat de vordering gelet hierop prematuur is, hetgeen wordt ondersteund door de deskundige Van der Meer. Beiden wijzen er bovendien op dat verdachte zeer binnenkort een afspraak met de reclassering heeft en nog (in het kader van de nieuwe strafzaak) in het PBC zal moeten worden opgenomen.
De officier van justitie heeft ter zitting gepersisteerd bij zijn vordering tot achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Hij kan geen duidelijkheid verschaffen over de berekening van de v.i. datum maar v.i. kan wat hem betreft hoe dan ook niet aan de orde zijn. Veroordeelde is immers niet bereid mee te werken aan een gesprek met de reclassering om tot het stellen van voorwaarden te kunnen komen. Dat is de basisvoorwaarde om tot beperking van het recidivegevaar te komen. Die weigering heeft veroordeelde herhaald ter zitting zodat er alle ruimte is om tot een inhoudelijke beoordeling van de vordering te komen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Zolang de voorlopige hechtenis in de nieuwe strafzaak voortduurt kan de datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet worden bepaald. Zolang die datum niet vast te stellen is kan de rechtbank ook niet beoordelen of de officier van justitie de vordering (on)tijdig (hetgeen onder andere wil zeggen uiterlijk dertig dagen vóór het tijdstip van voorwaardelijke invrijheidstelling) heeft ingediend. De officier van justitie kan daarom niet worden ontvangen in zijn vordering.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.B.W. Venema, voorzitter, O.J. Bosker en
M.J.B. Holsink, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 september 2018.