ECLI:NL:RBNNE:2018:3626

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
18/088647-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van roekeloos rijden en veroordeling tot taakstraf na verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

Op 10 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 27 december 2017 te Veendam. De verdachte werd beschuldigd van roekeloos rijden, wat zou hebben geleid tot een aanrijding met een fietser, die daarbij zwaar lichamelijk letsel opliep. Tijdens de zitting op 27 augustus 2018 werd de verdachte bijgestaan door zijn advocaat, mr. G. Bakker, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

De officier van justitie vorderde veroordeling op basis van de tenlastelegging, waarbij hij stelde dat de verdachte te hard had gereden in een situatie die dat niet toeliet. De verdediging betoogde echter dat er onvoldoende bewijs was voor de snelheid van de verdachte en dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve bewijsmiddelen waren die de snelheid van de verdachte konden bevestigen en dat de conclusie van de officier van justitie niet voldoende onderbouwd was.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg door onoplettendheid, wel bewezen. De rechtbank legde een taakstraf op van 25 uren, subsidiair 12 dagen vervangende hechtenis, en oordeelde dat er geen voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid nodig was, gezien de andere bewezenverklaring. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/088647-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 10 september 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] aan de [straatnaam].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
27 augustus 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. G. Bakker, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 december 2017 te Veendam als verkeersdeelnemer, namelijk als
bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg(en), De Brink (in de bocht van de F.J. de Zeestraat) zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - op die weg(en) heeft gereden met een - gelet op de omstandigheden en/of de (verkeers)situatie ter plaatse - te hoge snelheid, - (vervolgens) is gekomen bij en/of in, gezien verdachte rijrichting, bocht naar rechts, geen of onvoldoende snelheid heeft verminderd, - met genoemde snelheid of onverminderde snelheid die bocht in en/of door en/of uit heeft gereden, - de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft verloren, - met dat voertuig in een (dwars)slip naar links en/of vervolgens naar rechts is geraakt, - (vervolgens) terecht is gekomen of is geraakt op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en/of - tegen een ander (genaamd [slachtoffer]) is gebotst, waardoor die ander zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk in de rechterbovenbeen en/of een breuk in de linkerbovenbeen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 27 december 2017 te Veendam als bestuurder van een voertuig
(personenauto), daarmee rijdende op de weg(en), De Brink (in de bocht van de F.J. de Zeestraat), - op die weg(en) heeft gereden met een - gelet op de omstandigheden en/of de (verkeers)situatie ter plaatse - te hoge snelheid, - (vervolgens) is gekomen bij en/of in, gezien verdachte rijrichting, bocht naar rechts, geen of onvoldoende snelheid heeft verminderd, - met genoemde snelheid of onverminderde snelheid die bocht in en/of door en/of uit heeft gereden, - de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft verloren, - met dat voertuig in een (dwars)slip naar links en/of vervolgens naar rechts is geraakt, - (vervolgens) terecht is gekomen of is geraakt op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en/of - een aanrijding met een ander (te weten [slachtoffer]) heeft veroorzaakt, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Op de foto's van de plaats van het ongeval is een wegbeeld te zien dat aanspoort om rustig te rijden: er is geen middenstreep, je kunt daar andere weggebruikers tegenkomen en er is een scherpe bocht naar rechts. Daarnaast was het om 17.00 uur eind december al donker en het wegdek was vochtig. De officier van justitie is gelet op de conclusie van de VerkeersOngevallenAnalyse (hierna: VOA-rapport) en de getuigenverklaringen van oordeel dat verdachte in de gegeven situatie te hard heeft gereden en dat het aan zijn schuld te wijten is dat het ongeval is ontstaan. Hij heeft de situatie verkeerd ingeschat en is daarmee aanmerkelijk onvoorzichtig geweest. Gelet op het letsel van het slachtoffer kan ook het zwaar lichamelijk letsel worden bewezen. De officier van justitie komt op grond hiervan tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Primair heeft de raadsman gesteld dat roekeloos en verwijtbaar onvoorzichtig rijden niet aan de orde is. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat in het VOA-rapport niets is vastgesteld over de snelheid waarmee verdachte zou hebben gereden. Vervolgens wordt wel geconcludeerd dat uit de gevolgen zou moeten blijken dat verdachte kennelijk te hard heeft gereden. Er is vastgesteld dat de auto van verdachte in orde was, dat er geen remsporen op de weg te zien waren en dat de airbags niet zijn uitgeklapt. Uit die vaststellingen kan evengoed de conclusie worden getrokken dat verdachte niet te hard heeft gereden. Er zijn geen objectieve andere bewijsmiddelen waaruit kan blijken dat verdachte te hard zou hebben gereden. Er kan niet worden afgegaan op de getuigenverklaringen: het is voor hen moeilijk in te schatten wat de snelheid van een voertuig is en bovendien wordt de snelheid door getuigen later vaak ingevuld aan de hand van de gevolgen van de aanrijding. Op grond hiervan kan ook voor het aanmerkelijk onvoorzichtig rijden geen bewezenverklaring volgen.
De raadsman heeft voorts bepleit dat voor het subsidiair ten laste gelegde een bewezenverklaring kan volgen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Vaststaat dat verdachte op enig moment de controle over de auto is kwijtgeraakt en in een slip is geraakt. Hem wordt verweten dat dit is veroorzaakt doordat hij voor of in de betreffende bocht te snel heeft gereden. De rechtbank stelt vast dat er geen objectieve bewijsmiddelen zijn waaruit de snelheid is gebleken. Verdachte ontkent uitdrukkelijk te hard te hebben gereden.
In het VOA-rapport wordt weliswaar gesteld dat de snelheid gelet op de omstandigheden ter plaatse "kennelijk" te hoog was, maar niet duidelijk wordt op basis waarvan deze conclusie is getrokken. Uit de verklaringen van de getuigen kan evenmin de conclusie worden getrokken dat het slippen is veroorzaakt door een te hoge snelheid in de bocht. Het dossier bevat geen andere concrete aanwijzingen voor de conclusie dat verdachte in de gegeven omstandigheden te snel heeft gereden.
De rechtbank acht daarom dit onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen. Dat betekent dat, nu van andere verwijtbare gedragingen van verdachte niet is gebleken, niet kan worden geoordeeld dat verdachte tenminste aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam heeft gehandeld en daarom zal verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank past ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
De verklaring van verdachte, ter terechtzitting van 27 augustus 2018 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik reed op de Brink. Er kwam een scherpe bocht naar links. De auto begon weg te glijden en in een schrikreactie heb ik het stuur omgegooid om [getuige] te ontwijken en toen stond ik al stil met [slachtoffer] geklemd tussen mijn auto en die andere auto. Zo'n bocht rijd je nooit hard door, dus ik was al aan het terugschakelen. Ik schat dat ik ongeveer 30 km/u reed. Ik heb [getuige] kunnen ontwijken en nooit gezien dat [slachtoffer] daar achter reed. Wat ik kon doen om een aanrijding en schade te voorkomen heb ik gedaan.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 9 februari 2018, opgenomen op pagina 2 e.v. van het dossier van de politie Noord-Nederland met nummer 2017338455 d.d. 9 februari 2018, inhoudende als verklaring van verbalisant:
BE [verdachte] reed in zijn auto vanuit de richting Muntendam in de richting centrum Veendam. BE [slachtoffer] reed op haar fiets vanuit het centrum Veendam en in de richting
Voormolenstraat. De auto van BE [naam] stond geparkeerd langs de FJ de Zeestraat met de voorzijde in noordelijke richting. BE [verdachte] verloor in de bocht de macht over het stuur en reed BE [slachtoffer] aan en die kwam door de aanrijding ten val en kwam tussen beide auto's klem te liggen.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van
[getuige]:
Ik reed op mijn fiets over de FJ de Zeestraat, komende uit de richting Jakob Bruggemalaan en gaande in de richting van de DS Sannestraat te Veendam. Vlakbij de kruising met de Brink hoorde ik ineens een auto slippen. Ik keek naar links en zag een auto in de slip raken. Ik zag dat deze auto recht op mij af kwam. Ik ben toen uitgeweken naar rechts en ik zag dat de auto mij nog kon ontwijken door te remmen. Ik hoorde toen een harde klap achter mij. Toen ik achter mij keek, zag ik dat de auto tegen een witte bus was aangereden en ik zag dat er een meisje tussen de auto en de bus zat geklemd. Ik kan u niets zeggen over de snelheid van de auto.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor betrokkene d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 18 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer]:
Op woensdag 27 december 2017 omstreeks 17.00 uur kwam ik van mijn werk. Ik reed op mijn fiets op de FJ de Zeestraat. Ik zag vanaf de Brink een auto aankomen. Ik zag dat hij rechtsaf wilde de FJ de Zeestraat op wilde rijden, maar ik zag dat het niet goed ging. Ik weet nog dat hij eerst nog van mij afreed, de stoeprand raakte en hierna zag ik hem ineens in volle vaart op mij afkomen. Ik kon nergens heen, want ik fietste net naast een geparkeerde bus. Ik kwam klem tussen de bus en die auto te zitten.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van VerkeersOngevallenAnalyse nr. 27.12.2017.17.40.2169 d.d. 1 februari 2018, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van verbalisanten:
Wij, verbalisanten, zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, doch dat de oorzaak moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1 immers: De bestuurder verloor bij het doorrijden van een bocht naar rechts de controle over zijn voertuig en kwam vervolgens in botsing met de voertuigen 2 en 3.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Voor het subsidiair ten laste gelegde verwijt op basis van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 volstaat de vaststelling dat daadwerkelijk een verkeersfout door een verkeersdeelnemer is gemaakt terwijl niet is gebleken van omstandigheden die leiden tot de conclusie dat alle schuld van de verkeersdeelnemer ontbreekt. Van belang is of verdachte door zijn gedrag gevaar en/of hinder voor het verkeer heeft veroorzaakt. Vaststaat dat verdachte zijn auto niet voldoende onder controle heeft gehouden en daardoor in een slip is geraakt. Uiteindelijk is verdachte daardoor met zijn auto tegen een geparkeerde bedrijfsbus aangekomen terwijl tussen hem en die bus een fietser bekneld is geraakt. Doordat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat hij zijn voertuig niet voortdurend onder controle heeft gehouden heeft hij gevaar op de weg veroorzaakt als bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 27 december 2017 te Veendam als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, De Brink (in de bocht van de F.J. de Zeestraat):
- op die weg heeft gereden,
- de controle over het door hem, verdachte, bestuurde voertuig heeft verloren,
- met dat voertuig in een (dwars)slip naar links en vervolgens naar rechts is geraakt,
- vervolgens terecht is gekomen op de weghelft bestemd voor het tegemoetkomend verkeer en
- een aanrijding met een ander (te weten [slachtoffer]) heeft veroorzaakt, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijk ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft - ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde - gepleit voor een taakstraf in plaats van een geldboete, aangezien verdachte in de schuldsanering zit, en daarnaast dat een eventuele ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen in voorwaardelijke zin zal worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met zijn personenauto zodanig gedragen dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt. De rechtbank is zich er daarbij van bewust dat het slachtoffer aanzienlijk letsel heeft bekomen. Hoewel verdachte dit letsel van het slachtoffer heeft veroorzaakt door een verkeersfout te maken, kan niet worden gezegd dat hij zich aanmerkelijk verwijtbaar en onvoorzichtig heeft gedragen.
Bij de strafbepaling heeft de rechtbank gelet op de omstandigheid dat verachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank constateert dat voor soortgelijke gevallen doorgaans geldboetes worden opgelegd. Gelet op het feit dat verdachte zich nog langere tijd in de schuldsanering zal bevinden zal de rechtbank het equivalent van die geldboete als taakstraf opleggen en derhalve aan verdachte een taakstraf voor de duur van 25 uren subsidiair 12 dagen hechtenis opleggen.
Een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, zoals door de officier van justitie gevorderd, is niet aan de orde nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte
primairis ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het
subsidiairten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 25 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 12 dagen zal worden toegepast.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M.B.W. Venema, voorzitter, O.J. Bosker en W. Geelhoed, rechters, bijgestaan door M. Smit-Colnot, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 september 2018.
Mr. Geelhoed is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.