Op 10 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met een minderjarige en het in bezit hebben van kinderporno. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ontucht, omdat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steun vond in ander bewijs. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer, hoewel emotioneel, niet voldoende was om tot een veroordeling te komen, aangezien er geen andere getuigen waren die de ontuchtige handelingen hadden waargenomen. De rechtbank benadrukte dat het bewijs niet uitsluitend op de verklaring van één getuige kan steunen, zoals vastgelegd in artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van het bezit van kinderporno, dat op 20 april 2017 werd aangetroffen op de laptop van de verdachte, oordeelde de rechtbank dat de verdachte zich bewust was van de kans dat hij kinderporno in zijn bezit had. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte in totaal meer dan 11.000 kinderpornografische afbeeldingen had gedownload, waarvan ongeveer 9.300 toegankelijk waren. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één dag op, naast een taakstraf van 240 uren, en benadrukte de ernst van het bezit van kinderporno en de impact daarvan op de slachtoffers. De benadeelde partij, het slachtoffer, werd niet ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat het feit niet bewezen was verklaard.
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 57 en 240b van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de omstandigheden van de verdachte, die sinds 2001 niet meer in aanraking was gekomen met de politie.