ECLI:NL:RBNNE:2018:3604

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
18/176095-16
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van schadevergoeding en kosten op basis van artikel 591a Wetboek van Strafvordering

Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een verzoekschrift dat was ingediend op 8 augustus 2017. Het verzoek strekte tot toekenning van een schadevergoeding ten laste van de Staat, ter hoogte van € 10.699,76 voor kosten van rechtsbijstand, reiskosten, en andere gerelateerde kosten. De rechtbank heeft het verzoek in behandeling genomen en de standpunten van de officier van justitie en de raadsman van verzoeker gehoord tijdens een openbare zitting op 22 augustus 2018. De officier van justitie, mr. M.C. van Woudenberg, heeft aangegeven dat de kosten voor rechtsbijstand gematigd dienen te worden, terwijl de raadsman, mr. M.J. van Dam, heeft betoogd dat zijn uurtarief van € 350,00 gerechtvaardigd is gezien zijn specialisme in binnenvaartzaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zaak tegen verzoeker is geëindigd zonder straf of maatregel, en dat het verzoekschrift tijdig is ingediend. De rechtbank heeft de kosten voor rechtsbijstand, reiskosten en de kosten voor het inhuren van een schipper beoordeeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten voor rechtsbijstand na de vrijspraak niet voor vergoeding in aanmerking komen, maar dat de reiskosten en de kosten voor het inhuren van een schipper billijk zijn en voor vergoeding in aanmerking komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om een totale schadevergoeding van € 12.307,24 toe te kennen aan verzoeker, en heeft het overige verzoek afgewezen.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door mr. G. Eelsing, rechter, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
raadkamernummer 17/005981
parketnummer 18/176095-16
beschikking van de enkelvoudige raadkamer d.d. 5 september 2018 op het verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:

[verzoeker 1],

geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
wonende aan de [straatnaam] te [woonplaats],
hierna: verzoeker.

Procesverloop

Het op 8 augustus 2017 ingediende verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat ten bedrage van:
  • € 10.699,76, wegens de kosten van de raadsman voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de strafzaak;
  • € 231,42, ter zake de door verzoeker gemaakte reiskosten;
  • € 1.051,00, ter zake vergoeding schipper;
  • € 550,00, wegens de kosten van het opstellen, indienen en behandeling ter zitting van het onderhavige verzoekschrift.
De rechtbank heeft kennis genomen van het verzoekschrift, alsmede het standpunt van de officier van justitie d.d. 23 augustus 2017, de brief van de rechtbank d.d. 16 februari 2018 aan de raadsman en de reactie daarop d.d. 21 augustus 2018.
De officier van justitie mr. M.C. van Woudenberg en de raadsman van klager mr. M.J. van Dam zijn gehoord ter openbare zitting van de raadkamer van 22 augustus 2018. Klager is niet ter zitting verschenen.

Motivering

De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of is voldaan aan de voorwaarde van artikel 591a Sv, dat ‘de zaak’ is geëindigd zonder oplegging van een straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank overweegt hierbij dat aan deze voorwaarde is voldaan, nu de zaak tegen verzoeker (de gewezen verdachte) op de politierechterzitting van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, d.d. 12 mei 2017 is geëindigd met een vrijspraak. Het verzoekschrift is daarna binnen de door de wet gestelde termijn ingediend, zodat verzoeker in het verzoekschrift kan worden ontvangen.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft aangegeven dat een vergoeding van de kosten rechtsbijstand kan worden plaatsvinden, waarbij het door de raadsman gehanteerde uurtarief van € 350,00 dient te worden gematigd. De mate van matiging laat zij aan de rechtbank over. Zij stelt vervolgens in dit kader dat de raadsman welswaar gespecialiseerd is in binnenvaartzaken, maar dat de tenlastegelegde feiten waarvoor verdachte en zijn medeverdachte (respectievelijk verzoeker en verzoeker [verzoeker 2]) werden vervolgd, maar in beperkte mate op dit specialisme betrekking hadden en grotendeels commune delicten betroffen.
De gemaakte kosten na voormelde vrijspraak dienen niet voor vergoeding in aanmerking te worden genomen, nu deze reeds zijn verdisconteerd is het forfaitaire bedrag van indiening van het verzoek.
De reiskosten en de vergoeding voor het in huren van een schipper kunnen volgens de officier van justitie worden vergoed.
De raadsman van verzoeker
De raadsman van verzoeker heeft aangevoerd dat hij zowel verzoeker (de gewezen verdachte) als [verzoeker 2] (eveneens gewezen verdachte) tegelijkertijd in hun strafzaken heeft bijgestaan. De gemaakte kosten rechtsbijstand zijn bij helfte bij de gewezen verdachten in rekening gebracht. De raadsman geeft aan dat hij specialistische kennis heeft op het gebied van de binnenvaart. Deze kennis was nodig gelet op de tenlasteleggingen waarbij naast commune delicten ook een Binnenvaartwet gerelateerd delict stond. Hij acht het door hem gehanteerde uurtarief van € 350,00 dan ook gerechtvaardigd.
De raadsman is het met het standpunt van de officier van justitie eens dat de na de vrijspraak op de politierechterzitting gemaakte kosten reeds zijn verdisconteerd in het verzochte forfaitaire bedrag van indiening van het verzoekschrift. Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
De door verzoeker gemaakte reiskosten en de kosten voor het inhuren van een schipper zijn billijk en komen voor vergoeding in aanmerking.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank constateert met betrekking tot het door de raadsman gehanteerde uurtarief dat er weliswaar naast een Binnenvaartwet gerelateerd delict ook commune delicten zijn tenlastegelegd. De rechtbank acht het specialismetarief van € 350,00 in deze echter billijk, nu de delicten in onderling verband en samenhang bezien, zeer verweven zijn.
De rechtbank zal de door de raadsman verrichte werkzaamheden na de terechtzitting, op 15 en 18 mei 2017, beide begroot op € 35,00, afwijzen, nu deze kosten reeds zijn verdisconteerd in de kosten van indiening van het verzoekschrift.
De rechtbank acht de vergoeding van de reiskosten (€ 231,42) en de kosten voor het in huren van een schipper (€ 1.050,00) billijk en deze komen voor vergoeding in aanmerking.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de kosten voor het opstellen, indienen en de behandeling ter zitting van het verzoekschrift het volgende. De rechtbank acht toekenning van het forfaitair bedrag voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift van € 280,00, te vermeerderen met € 135,00 (zijnde de helft van het verschil tussen met en zonder behandeling) gerechtvaardigd, nu de behandeling ter zitting van de verzoekschriften van verzoeker en verzoeker [verzoeker 2] tegelijkertijd zijn behandeld.
De rechtbank komt op grond van voorgaande overwegingen tot de volgende berekening:
Kosten rechtsbijstand € 8.242,50
Kantoorkosten 5% € 412,13
Verschotten belast € 107,90
Verschotten onbelast € 8,16
--------------
€ 8.770,69
--------------
BTW 21% over € 8.762,53 € 1.840,13
-------------
€ 10.610,82 +
__________
Reiskosten verzoeker en
Kosten inhuren schipper
€ 1.281,42 +
__________

Kosten verzoekschrift€ 415,00

_________

€ 12.307,24TOTAAL

De rechtbank zal het meer of anders verzochte afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
- kent aan verzoeker een vergoeding van schade en kosten als bedoeld in de artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ten laste van de Staat toe tot een bedrag van € 12.307,24 (zegge: twaalfduizenddriehonderdzeven euro en vierentwintig eurocent).
- Wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Eelsing, rechter, bijgestaan door J. Hoogeveen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.