ECLI:NL:RBNNE:2018:3601

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
7026059 AR VERZ 18-63
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens verwijtbaar handelen en verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de vennootschap onder firma [A] een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [C], die sinds 1 mei 2008 als Financieel Administratief Medewerker werkzaam was. Het verzoek is ingediend op grond van artikel 7:671b lid 1 BW, met als argumenten verwijtbaar handelen van [C] en een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter heeft op 5 september 2018 een zitting gehouden, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [C] meerdere integriteitsincidenten heeft gepleegd, waaronder het delen van vertrouwelijke bedrijfsinformatie en het schenden van het briefgeheim. Ondanks dat [C] aanvankelijk naar behoren functioneerde, heeft haar gedrag geleid tot een vertrouwensbreuk tussen partijen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst ontbonden kan worden op basis van de g-grond, omdat de arbeidsrelatie duurzaam en ernstig verstoord is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat herplaatsing van [C] in een andere functie niet mogelijk is, gezien de kleine schaal van de onderneming. De ontbinding is per 1 november 2018 uitgesproken, met toekenning van een transitievergoeding van € 2.096,86 aan [C]. De kantonrechter heeft echter geen billijke vergoeding toegekend, omdat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van [A].

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer.: 7026059 AR VERZ 18-63
beschikking van de kantonrechter ex artikel 7:671b lid 1 BW d.d. 5 september 2018
inzake

1.de vennootschap onder firma [A] ,

gevestigd te [woonplaats] ,
en haar vennoten:
2.
[A] ,
3.
[B],
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. B. van Dijk,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. N. Ligthart.
Partijen zullen hierna " [A] " en " [C] " worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[A] heeft een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ingekomen ter griffie op 28 juni 2018. [C] heeft op 30 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
1.2.
Op 8 augustus 2018 heeft een zitting plaatsgevonden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht. De gemachtigde van [A] heeft het standpunt van zijn cliënten toegelicht aan de hand van pleitnotities.
1.3.
Vervolgens is de beschikking bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[C] , geboren op [datum] , is per 1 mei 2008 in dienst getreden van [A] in de functie van Financieel Administratief Medewerker, tegen een salaris van laatstelijk € 541,82 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag. De arbeidsomvang bedroeg laatstelijk 8 uren per week. [C] werkt tevens sinds februari 2018 voor 20 uur in de week bij Autobedrijf [X] te Leeuwarden.
2.2.
[A] drijft een kleinschalig, lokaal autobedrijf, waarbij in totaal 4 personen werkzaam zijn, waaronder [C] .
2.3.
In een gesprek tussen partijen op 28 september 2017 heeft [A] aan [C] een concept-vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband voorgelegd, met het verzoek deze te ondertekenen, hetgeen [C] heeft geweigerd. [A] heeft [C] vervolgens gelijk vrijgesteld van haar werkzaamheden.
2.4.
[C] heeft [A] bij e-mail van 28 september 2017 medegedeeld dat zij op eerste afroep van [A] bereid is om de overeengekomen werkzaamheden te hervatten.
2.5.
Sinds de schorsing heeft [C] geen werkzaamheden voor [A] meer verricht. Haar salaris is tot op heden doorbetaald. Pogingen van [A] om in der minne een oplossing te vinden voor de ontstane situatie zijn nadien op niets uitgelopen.

3.Het verzoek

3.1.
[A] verzoekt de arbeidsovereenkomst met [C] te ontbinden ingevolge grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW.
3.2.
Aan dit verzoek legt [A] ten grondslag dat sprake is van een drietal gronden in de zin van artikel 7:669 BW. Ten eerste stelt zij dat sprake is van verwijtbaar handelen van [C] , zodanig dat van [A] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub e BW. Ten tweede stelt [A] dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, op grond waarvan van [A] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW. Ten derde stelt [A] dat sprake is van andere omstandigheden (een ernstige vertrouwensbreuk) die zodanig zijn, dat van [A] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub h BW. Ter onderbouwing van het verzoek voert [A] - samengevat - het volgende aan.
3.3.
Hoewel [C] aanvankelijk naar behoren functioneerde, kenmerken de laatste jaren zich door meerdere integriteitsincidenten, hetgeen uiteindelijk in september 2017 reden voor [A] vormde om [C] te schorsen. De integriteit en discretie van [C] zijn beneden peil. [C] heeft diverse malen bedrijfsinformatie met derden gedeeld, bijvoorbeeld informatie over een incident met een gestolen busje. Een ander incident deed zich voor met betrekking tot een vriend van [A] - de heer [Y] - en diens zoon. Deze zoon liep stage bij [A] en wilde graag een werken-/lerentraject bij [A] volgen. [A] betwijfelde of dit verstandig was en deelde zijn twijfels vertrouwelijk met [C] . Later bleek dat [C] de twijfels van [A] met [Y] had besproken. Voorts heeft [C] haar auto bij [Y] in onderhoud gehad en laat zij haar auto bij hem keuren. Dat is vreemd wanneer iemand zelf werkzaam is bij een autobedrijf en daar voordelig onderhoud kan laten plegen en keuringen kan laten doen. Door bedrijfsinformatie met derden te delen, handelt [C] zowel in strijd met de verplichtingen die uit haar arbeidsovereenkomst voortvloeien als met de normen van goed werkgeverschap. [A] heeft [C] hier herhaaldelijk op aangesproken, maar [C] geeft geen blijk van inzicht in het grensoverschrijdende karakter van haar handelen.
3.4.
[A] heeft ook meegemaakt dat [C] persoonlijke informatie over een ander deelde met hem. Dat betrof een sollicitant, de heer [D] . [C] had opgevangen dat deze sollicitant ten tijde van zijn sollicitatie onderzoeken onderging naar reuma. [C] speelde deze informatie weer door naar [A] . Daarnaast heeft [C] begin april 2018, toen zij al enkele maanden geschorst was, contact opgenomen met een klant van [A] , de heer [Z] , om hem een aantal vragen te stellen in verband met het arbeidsconflict tussen haar en [A] . Hiermee betrok [C] opnieuw derden in bedrijfsgerelateerde zaken. [Z] was hiervan niet gecharmeerd. In het verleden had hij ook al eens een vervelende ervaring met [C] , toen zij publiekelijk suggereerde dat [Z] een betalingsachterstand had. Een soortgelijk incident overkwam een buurman van [A] , toen hij op een dag bij [A] binnenliep en [C] hem vroeg of zijn vakantiegeld al binnen was, zodat hij zijn openstaande rekeningen kon betalen. Ten slotte begon [C] zich te mengen in de privézaken van de heer en mevrouw [A] . Zij opende hun privépost en schond daarmee het briefgeheim. Ook voerde [C] herhaaldelijk privételefoontjes tijdens werktijd. Hier was [A] niet van gediend.
3.5.
Plaatsing van [C] in een andere functie binnen de organisatie is niet mogelijk, gelet op de kleine schaal van der onderneming. [A] heeft getracht om tot een oplossing voor de na de schorsing ontstane situatie te komen, door het voeren van gesprekken en het inschakelen van de Spreekuurrechter, maar [C] verleent nergens haar medewerking aan. Zij leek aanvankelijk in te stemmen met een beëindiging van het dienstverband met wederzijds goedvinden, maar kwam daarvan terug. Ook is [C] niet bereid om mee te werken aan een mediationtraject.
3.6.
Voor toekenning van de door [C] gevraagde billijke vergoeding bestaat geen aanleiding. Er is geen sprake van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] . Hij heeft zich, gegeven de omstandigheden en binnen de beperkte mogelijkheden die hij als kleine werkgever heeft, zo correct mogelijk gedragen jegens [C] om tot een oplossing te komen, maar [C] heeft overal afwijzend op gereageerd, zonder zelf enige actie te ondernemen. Dit stilzitten mag haar worden aangerekend.

4.Het verweer

4.1.
[C] verweert zich tegen het verzoek en stelt primair dat het verzoek moet worden afgewezen. Subsidiair, in geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst komt aan [C] de transitievergoeding toe en dient aan haar tevens een billijke vergoeding vanwege ernstig verwijtbaar handelen van [A] te worden toegekend. [C] voert - samengevat - het volgende als verweer aan.
4.2.
In de zaak van het gestolen busje, die uit 2010 dateert, betwist [C] dat zij informatie met derden heeft gedeeld. Er is louter sprake van een aanname van [A] . Ten aanzien van de beroepspraktijkplek van de zoon van [Y] - welke in 2013/2014 speelde - ontkent [C] dat zij [X] heeft gemeld dat [A] twijfels had over het aanbieden van deze beroepspraktijkplek. Zij stond hier volledig buiten. Voorts kan [A] [C] niet verplichten waar zij haar auto's in onderhoud moet plaatsen. Bovendien is [A] al sinds 2014 op de hoogte van de situatie dat [C] haar auto bij een derde in onderhoud heeft. In de kwestie van [D] wilde [A] een stagiair aannemen. [A] wilde het nog even aankijken in verband met problemen die [D] aan zijn pols had. Op dat moment heeft [C] te kennen gegeven dat [D] in de ziektewet zat met chronische polsontsteking. Daarmee beaamde zij slechts de zorgen van [A] . Voorts erkent [C] dat zij soms aan de klant [Z] heeft gevraagd of de betaling al onderweg was. Volgens [C] had [Z] geen speciale betalingsregeling en zo ja, dan zijn die afspraken niet aan [C] - die de administratie voerde - kenbaar gemaakt. Dit komt voor rekening en risico van [A] . [C] betwist dat zij een buurman heeft gevraagd of zijn vakantiegeld al binnen was zodat hij een openstaande rekening kon voldoen. Voor zover er sprake was van het voeren van privételefoongesprekken tijdens werktijd, hebben die de werkzaamheden van [C] niet belemmerd. Van [C] werd verwacht dat zij de post die binnenkwam verwerkte en opruimde. Sinds 2008 kreeg [C] ook de privéfacturen van [A] onder ogen. Zij verwerkte deze facturen in de boekhouding en betaalde ze.
4.3.
Gelet op het voorgaande is er naar de mening van [C] sprake van incorrecte, onvolledige en onware verwijten aan haar adres. Zij weet nu nog steeds niet waarom [A] haar wil ontslaan. Alle gestelde feiten zijn bovendien minimaal twee jaar oud. In het verzoekschrift zijn geen situaties uit de jaren 2016 en 2017 opgenomen. Van verwijtbaar handelen van [C] is geen sprake geweest. Daarnaast heeft [A] niet aannemelijk gemaakt dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord. [A] heeft geen pogingen ondernomen om de verstoorde arbeidsrelatie te herstellen. Wel erkent [C] dat er sprake is van een ernstige vertrouwensbreuk. De beschuldigingen en leugens van [A] zorgen ervoor dat [C] haar werkzaamheden bij [A] niet meer wil hervatten.
4.4.
In geval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst, is [A] de transitievergoeding aan [C] verschuldigd, nu aan [C] geen enkel verwijt kan worden gemaakt van de ontstane situatie. De transitievergoeding bedraagt in dit geval € 2.096,86 bruto. Daarnaast dient aan [C] een billijke vergoeding ter hoogte van een bruto jaarsalaris
- zijnde een bedrag van € 7.021,98 -, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te worden toegekend, nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [A] . Bij het berekenen van (de hoogte van) de vergoeding zijn meegenomen de psychische last die [C] de afgelopen maanden heeft moeten ervaren, de onzekerheid waarin zij al deze tijd heeft verkeerd, de relatie met [A] , de duur van het dienstverband (10 jaar), alsmede de onderhavige procedure en de omstandigheid dat het voor [C] gezien de omvang van het dienstverband en haar leeftijd lastig zal zijn om in Friesland ander werk te vinden.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen partijen moet worden ontbonden. In geval van ontbinding moet ook worden beoordeeld of aan de werknemer een billijke vergoeding dient te worden toegekend.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt. In artikel 7:669 lid 3 BW is nader omschreven wat onder een redelijke grond moet worden verstaan. Bij regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2015 (
Stcrt.2015/12685) zijn daarvoor nadere regels gesteld (Ontslagregeling). De kantonrechter zal beoordelen of de in dit geval door [A] aan het verzoek ten grondslag gelegde gronden voldoende zijn om te komen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
5.3.
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met één van de opzegverboden van artikel 7:670 BW of met enig ander verbod tot opzegging van de arbeidsovereenkomst.
- de e-grond: verwijtbaar handelen van [C] -
5.4.
[A] heeft allereerst aangevoerd dat de redelijke grond voor ontbinding is gelegen in verwijtbaar handelen van [C] . De kantonrechter overweegt dat er sprake moet zijn van zodanig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer dat van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij die afweging kunnen alle omstandigheden van het geval worden meegenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door [A] in dit verband naar voren gebrachte feiten en omstandigheden echter geen redelijke grond voor ontbinding op, zoals bedoeld in artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.5.
[A] heeft een aantal incidenten naar voren gebracht, waaruit volgens hem volgt dat [C] , bij herhaling, niet integer en discreet heeft gehandeld. De gestelde incidenten zijn door [C] echter stuk voor stuk uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist, waarmee niet is komen vast te staan dat [C] in dat opzicht enig rechtens relevant verwijt kan worden gemaakt. De kantonrechter stelt in dat kader tevens vast dat [A] heeft nagelaten om aan te geven wanneer de aan [C] verweten incidenten precies hebben plaatsgevonden, hetgeen wel van haar had mogen worden verwacht, nu zij op grond van deze incidenten op korte termijn ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt. Gelet op de in het verweerschrift door [C] genoemde data, heeft het er alle schijn van dat de aan haar verweten incidenten jaren geleden al hebben plaatsgevonden en dat [A] ter onderbouwing van het verzoek enkele spreekwoordelijke "oude koeien uit de sloot heeft gehaald". Veelbetekenend is dat de stelling uit het verweerschrift dat er geen enkel incident uit 2016 of 2017 dateert door [A] onweersproken is gelaten. Verder is gesteld noch gebleken is dat [A] [C] destijds op de haar verweten incidenten heeft aangesproken. Dat had wel voor de hand gelegen indien [A] zwaar aan deze incidenten tilde. Indien een werkgever ontevreden is over het functioneren van een werknemer, dient hij zijn kritiek immers kenbaar te maken, zodat de werknemer in de gelegenheid wordt gesteld om het functioneren te verbeteren. Dat geldt ook voor een kleine onderneming als die van [A] . Een en ander overziende, is de kantonrechter van oordeel dat het gestelde verwijtbare handelen van [C] in deze procedure niet is komen vast te staan.
- de g-grond: verstoorde arbeidsrelatie -
5.6.
[A] heeft naast verwijtbaar handelen van [C] ook een verstoring van de arbeidsrelatie aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag gelegd. Vooropgesteld wordt dat voor een ontbinding op basis van de g-grond meer nodig is dan een in de ogen van de werkgever verstoorde arbeidsverhouding. Zoals uit het slot van artikel 7:669 lid 3 sub g blijkt, is daarvoor niet alleen een verstoorde arbeidsverhouding in algemene zin vereist, maar ook dat deze zodanig is dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Uit de memorie van toelichting bij de Wet werk en zekerheid volgt dat - in beginsel - onderdeel van dat criterium is gebleven het vereiste dat de arbeidsverhouding duurzaam en ernstig verstoord is (Kamerstukken II, 2013/14, 33 818, nr. 3., p. 46).
5.7.
Die situatie doet zich hier naar het oordeel van de kantonrechter voor. [C] zit sinds de schorsing inmiddels bijna een jaar thuis, zonder dat zij werkzaamheden voor [A] heeft verricht. Pogingen om met elkaar in gesprek te komen om een oplossing in der minne te bereiken, zijn op niets uitgelopen. [A] heeft [C] niet meer opgeroepen om te komen werken, terwijl [C] op haar beurt geen aanspraak op wedertewerkstelling bij [A] heeft gemaakt. Bovendien heeft geen van partijen, in de processtukken of ter zitting, aangegeven dat een vruchtbare voortzetting van het dienstverband op korte termijn nog tot de mogelijkheden behoort. [C] heeft expliciet gesteld dat er sprake is van een vertrouwensbreuk met haar werkgever, die aan voortzetting van het dienstverband in de weg staat. Daarmee is naar het oordeel van de kantonrechter in voldoende mate voldaan aan de eis van een duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding, die ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
5.8.
De kantonrechter is verder van oordeel dat gelet op de hiervoor vastgestelde duurzame en ernstige verstoring van de arbeidsverhouding herplaatsing van [C] in een andere functie binnen de kleine onderneming van [A] niet in de rede ligt.
5.9.
De conclusie is dat de kantonrechter het ontbindingsverzoek van [A] zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 november 2018. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure (waarbij ten minste één maand dient te resteren).
- Transitievergoeding -
5.10.
Uit artikel 7:673 lid 1 BW volgt dat de werkgever aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd is indien - kort gezegd - de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werkgever is ontbonden. Aan deze beide voorwaarden is hier voldaan en gelet op artikel 7:673 lid 2 BW heeft [C] recht op een transitievergoeding. Partijen zijn het erover eens dat de transitievergoeding in het onderhavige geval € 2.096,86 bedraagt. De kantonrechter begrijpt het verzoek van [C] aldus dat zij een verklaring voor recht vraagt dat zij recht heeft op deze transitievergoeding. Bepaald zal worden dat [C] recht heeft op dit bedrag en [A] zal veroordeeld worden om de transitievergoeding aan [C] te betalen.
- Billijke vergoeding -
5.11.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan [C] een billijke vergoeding toe te kennen. Gelet op artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW is voor toekenning van een billijke vergoeding alleen plaats indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
5.12.
Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. Ook al zijn de aan het adres van [C] geuite verwijten in deze procedure niet (voldoende) komen vast te staan, deze omstandigheid brengt niet mee dat [A] ernstig verwijtbaar jegens [C] heeft gehandeld. De gestelde incidenten kunnen de verzochte ontbinding simpelweg niet dragen. Niet gebleken is dat [A] valse gronden voor ontslag heeft aangevoerd met als oogmerk een onwerkbare situatie te creëren. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat ook overigens niet is gebleken dat aan [A] van het ontstaan van de duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsverhouding een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
- Ten slotte -
5.13.
Nu aan de ontbinding geen (billijke) vergoeding wordt verbonden, hoeft [A] geen gelegenheid te krijgen om het verzoek in te trekken.
5.14.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.BESLISSING

De kantonrechter:
6.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 november 2018;
6.2.
verklaart voor recht dat aan [C] een transitievergoeding van € 2.096,86 bruto toekomt en veroordeelt [A] om dit bedrag aan [C] te betalen;
6.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.4.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Aldus gegeven te Leeuwarden en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018 door
mr. A. van der Meer, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c: 520