ECLI:NL:RBNNE:2018:3535

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
C/19/123600 JE RK 18-334
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van vier kinderen na ernstige verwaarlozing

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier kinderen, die in 2016 ernstig verwaarloosd zijn aangetroffen. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om de kinderen terug te plaatsen bij hun moeder in Duitsland, maar de kinderrechter heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de GI opdracht gegeven om nader onderzoek te laten verrichten door het NIFP, waaruit bleek dat de moeder niet in staat is om de opvoeding van de kinderen op verantwoorde wijze op zich te nemen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het perspectief van de kinderen niet bij hun moeder ligt, maar in hun huidige pleeggezinnen. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn voor alle kinderen met een jaar verlengd. De rechtbank heeft daarbij de zorgen van de pleegouders en de Raad voor de Kinderbescherming meegewogen, evenals de rapporten van de deskundigen. De rechtbank heeft benadrukt dat de kinderen kwetsbaar zijn en dat er geen risico's genomen kunnen worden met hun ontwikkeling. De moeder heeft aangegeven dat zij haar kinderen terug wil, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet voldoet aan de vereiste opvoedingsvaardigheden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaakgegevens : C/19/123600 / JE RK 18-334
datum uitspraak: 10 augustus 2018
beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging uithuisplaatsing
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
gevestigd te Assen.
betreffende

(Kind A), geboren op ….2005 te (in NL) hierna te noemen (Kind A),

(Kind B), geboren op …. 2007 te (in Bulgarije), hierna te noemen (Kind B),
(Kind C), geboren op …. 2009 te (in de BRD), hierna te noemen (Kind C),
(Kind D), geboren op …..2012 te (in de BRD), hierna te noemen (Kind D).
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

X, hierna te noemen de moeder,

wonende op een geheim bij de rechtbank bekend adres,

Familie 1, hierna te noemen de pleegouders van (Kind A),

wonende op een geheim bij de rechtbank bekend adres,

Familie 2, hierna te noemen de pleegouders van (Kind B),

wonende op een geheim bij de rechtbank bekend adres,

Familie 3, hierna te noemen de pleegouders van (Kind C) en (Kind D),

wonende op een geheim bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 8 november 2017 (C/19/120633/ JE RK 17-437),
- de naar aanleiding van die beschikking opgemaakte rapporten van het NIFP van 25 juni 2018,
- de verzoeken met bijlagen van de GI van 10 juli 2018, ingekomen bij de griffie op 20 juli 2018,
- het advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) over die verlengingsverzoeken, na een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van langer dan twee jaar, door de GI nagezonden op 26 juli 2018;
- de reactie van de Raad op de NIFP rapportages van 26 juli 2018.
Op 16 en 31 juli 2018 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. C.C.N. Cats,
- de pleegmoeder van (Kind A),
- de pleegvader van (Kind B),
- de pleegmoeder van (Kind C) en (Kind D), bijgestaan door mr. E. Henkelman-de Mooij,
- mevrouw P, namens de Raad,
- op 16 juli mevrouw Y en mevrouw Z, namens de GI,
- op 31 juli mevrouw O en mevrouw Z, namens de GI,
-op 16 juli mevrouw V en de heer W, namens Yorneo pleegzorg
- op 31 juli mevrouw V en mevrouw Q, namens Yorneo pleegzorg.
Op 31 juli 2018 is telefonisch aan de betrokkenen bekend gemaakt dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor alle kinderen met een jaar zal worden verlengd. Een motivering is daarbij niet gegeven. Van een gemotiveerde mondelinge uitspraak is geen sprake geweest. Deze beschikking is daarom op heden gedateerd. Dat maakt ook dat de termijn waarin moeder in beroep kan gaan - dat heeft ze al aangekondigd - niet al een aanvang neemt voordat moeder en haar advocaat de beschikking hebben over de motivering van de beslissing van de rechtbank.
De behandeling van de verzoeken heeft een aanvang genomen nog voordat de verzoeken bij de rechtbank binnen zijn gekomen. Dat vergt enige uitleg.
Bij beschikking van 8 november 2017 zijn de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van alle kinderen verlengd tot 18 augustus 2018. Dat was gezien de overwegingen in de beschikking niet de bedoeling van de kinderrechter. Overwogen werd dat de machtiging tot uithuisplaatsing twee maanden korter zou worden verlengd en voor het overige zou worden aangehouden. In die procedure is door de kinderrechter opdracht gegeven voor onderzoek door het NIFP. De vijf opgemaakte rapporten van Forensisch Psychologisch Onderzoek zijn gedateerd 25 juni 2018.
Om met alle belanghebbenden te kunnen bespreken wat destijds de bedoeling van de kinderrechter is geweest, welke conclusies de belanghebbenden verbonden aan de tegenstrijdigheid tussen overwegingen en dictum en om de rapporten van de psycholoog te kunnen bespreken is op 16 juli 2018 een zitting bepaald. Op dat moment waren er door de rechtbank nog geen verlengingsverzoeken ontvangen. Of die nog zouden komen was ook niet duidelijk. Naar aanleiding van de behandeling op 16 juli 2018 was voor de rechtbank duidelijk dat alle belanghebbenden uitgingen van een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 18 augustus 2018, dat feitelijk niemand het verschil tussen hetgeen was overwogen en hetgeen in het dictum was vermeld was opgevallen en dat niemand de verlenging tot 18 augustus 2018 ter discussie stelde. Ter zitting werd door de GI gemeld dat er voor alle vier kinderen een verlenging van ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zou worden verzocht van een half jaar. Die verzoeken zouden zijn ingediend, of mogelijk nog bij het secretariaat liggen. Op 20 juli 2018 heeft de rechtbank verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een heel jaar ontvangen.
Het belangrijkste in deze zaak is niet direct de vraag of de ondertoezichtstellingen en de machtigingen uithuisplaatsing worden verlengd en zo ja, voor welke termijn. De centrale vraag in deze procedure is wat het perspectief van de kinderen is. Het is die vraag die aanleiding was voor de opdracht aan het NIFP en die vraag stond op de zitting van 16 juli 2018 centraal.
Op de zitting van 31 juli is de behandeling voortgezet, waarbij de verlengingsverzoeken zijn behandeld. Alle belanghebbenden hebben voor de zitting van 31 juli 2018 een proces-verbaal van de zitting van 16 juli 2018 ontvangen.

Periode februari 2016/juli 2018

Bij beschikking van 19 februari 2016 zijn alle kinderen voorlopig onder toezicht gesteld en werd de eerste machtiging tot uithuisplaatsing verleend.
Op 2 mei 2016 rapporteerde de Raad. In dat rapport is onder meer informatie verwerkt van het Jugendamt Berlijn over de periode 2010-2013 en over de staat waarin de woning van ouders in februari 2016 door de politie werd aangetroffen. Ook is informatie verwerkt afkomstig van de gezinsvoogden. Vermeld wordt dat de gezinsvoogden grote zorgen hebben over de opvoedingssituatie van de kinderen bij de ouders thuis en dat zij zich afvragen of zij nog wel weer bij één van de ouders kunnen wonen. Dat zou betekenen dat de gezinsvoogden op zoek moeten naar perspectief biedende pleeggezinnen, aldus het rapport. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing is daarna definitief uitgesproken.
Bij beschikking van 3 mei 2017 zijn ondertoezichtstellingen en machtigingen uithuisplaatsing verlengd tot 18 november 2017. De beschikking meldt dat de GI nog veel vragen heeft over de opvoeding en verzorging van de kinderen en dat er zorgen zijn over wat de kinderen hebben meegemaakt. Onder meer wordt de vraag opgeroepen of de problemen die gezien worden geheel of gedeeltelijk cultureel bepaald zijn. De beschikking meldt ook dat moeder met de kinderen bij Accare is geweest en dat het verslag van Accare heel positief is. De GI gaat inzetten op terugplaatsing van de kinderen bij moeder. Moeder zal een grotere woning in Duitsland krijgen nu vaststaat dat de kinderen bij haar terugkeren, meldt de beschikking als mededeling van de GI.
Op 14 juni 2017 diende de GI voor alle kinderen een verzoek toestemming tot wijziging in het verblijf in het kader van de ondertoezichtstelling in. De GI achtte moeder in staat om de opvoeding van de vier kinderen weer op zich te nemen en wilde de kinderen in de zomer bij moeder thuis plaatsen zodat ze 4 augustus 2017 in Duitsland op school zouden kunnen starten.
Bij beschikking van 5 juli 2017 is dat verzoek door de kinderrechter afgewezen. De beschikking meldt dat de GI meent dat moeder leerbaar is. De zorgen die destijds zijn geuit zijn volgens de GI voornamelijk uit de relatie tussen ouders voortgekomen. Moeder heeft daar niet tegen kunnen opboksen. De GI twijfelt niet aan de expertise van Accare. Moeder heeft aan haar persoonlijke problematiek gewerkt en heeft met behulp van hulpverlening haar opvoedingsvaardigheden vergroot. De kinderrechter was daar nog niet van overtuigd en motiveert waarom wordt geoordeeld dat het besluit de kinderen terug te plaatsen te vroeg is genomen. De kinderrechter motiveert waarom wordt geoordeeld dat het verslag van Accare de beslissing niet kan dragen en waarom met een onderzoek van die beperkte omvang door deze instantie niet kan worden volstaan.
Bij beschikking van 8 november 2017 is de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing voor alle kinderen verlengd tot 18 augustus 2018 en is door de kinderrechter opdracht gegeven voor onderzoek door het NIFP. De GI had geen aanvullend onderzoek laten doen, achtte dat niet nodig en was het niet eens met de kinderrechter. Andere mogelijkheden tot onderzoek zijn wel overwogen, maar dan zouden financiële hiaten ontstaan.
Na ontvangst van de rapporten van het NIFP is aanleiding gezien om de zaak verder meervoudig te behandelen. Voor de leesbaarheid wordt in deze beschikking gekozen voor "de rechtbank" in plaats van "de meervoudige kamer" of "de kinderrechters".
Ter zitting van 16 juli 2018 zijn de door de psycholoog opgestelde rapporten en de gegeven adviezen besproken. Ter zitting werd door de GI gesteld dat de GI meer waarde hecht aan de bevindingen van Accare en nog steeds inzet op terugplaatsing van zowel (Kind B) als (Kind C) en (Kind D). Dat de GI niet inzet op terugplaatsing van (Kind A) wordt ingegeven door de wens van (Kind A) om in het pleeggezin te blijven wonen en de instemming van moeder met een verder verblijf in het pleeggezin.
Ter zitting van 31 juli 2018 werd namens de GI medegedeeld dat de casus na ontvangst van de reactie van de Raad op de rapporten van het NIFP nogmaals in een Multi Disciplinair Overleg was besproken. De GI was naar aanleiding daarvan van standpunt veranderd. De GI is er niet meer van overtuigd dat er kinderen terug kunnen worden geplaatst bij moeder en dat geldt ook voor (Kind C) en (Kind D). De GI denkt dat nader onderzoek nodig is, maar kon ter zitting niet benoemen welk onderzoek men dan wil (laten) doen.
De GI had verzuimd om moeder of tenminste haar advocaat voor de zitting op de hoogte te brengen van die wijziging in het standpunt. Moeder werd daar ter zitting door overvallen. De rechtbank heeft de behandeling ter zitting enige tijd onderbroken om moeder en haar advocaat de gelegenheid te geven voor overleg. De rechtbank heeft ter zitting al uitgesproken er geen begrip voor te hebben dat de GI moeder niet voor de zitting op de hoogte heeft gesteld dat het standpunt ingrijpend anders zou zijn dan anderhalve week eerder. Bijster zorgvuldig is dit niet geweest. Een telefoontje naar moeders advocaat, die voor de rechtbank goed bereikbaar bleek bij het organiseren van de zitting van 31 juli, was een kleine moeite geweest en dat had moeder gezien de geschetste voorgeschiedenis ook mogen verwachten. Dat de GI van standpunt is veranderd is niet waar de rechtbank over valt, de manier waarop de GI moeder daar pas op zitting mee heeft geconfronteerd acht de rechtbank onzorgvuldig. Ter zitting werd ook al wel duidelijk dat moeders vertrouwen in de GI een gevoelige knauw heeft opgelopen.

De rapporten en de adviezen van het NIFP

De psycholoog die de rapporten en de adviezen heeft opgesteld is, hoewel opgeroepen ter zitting van 16 juli 2018, niet verschenen.
In telefonische contacten met twee verschillende medewerkers van de rechtbank heeft zij daarvoor al laten weten dat zij niet voornemens was te verschijnen en dat zij ook op een later moment niet bereid was te verschijnen. Dat is een opmerkelijk standpunt voor iemand die op voordracht van het NIFP door een rechterlijke instantie tot deskundige wordt benoemd.
De rechtbank heeft overwogen om de deskundige alsnog te verplichten te verschijnen, maar zal daarvan afzien. Naar het oordeel van de rechtbank zou een dergelijke exercitie niets meer gaan toevoegen, althans is er al zoveel informatie beschikbaar dat de rechtbank op verantwoorde wijze een beslissing meent te kunnen nemen. Om het alsnog laten verschijnen van de deskundige is ook niet gevraagd door moeder of de GI. Alleen de Raad heeft in de reactie op de rapporten laten weten er prijs op te stellen dat de deskundige ter zitting verschijnt omdat er bij de Raad nog veel vragen zijn over de adviezen. Na de wending die de zaak ter zitting van 31 juli 2018 kreeg heeft de Raad dat verzoek niet herhaald.
Samengevat luidt het advies van de deskundige dat niet kan worden verwacht dat moeder de opvoeding en verzorging van (Kind A) en (Kind B) op verantwoorde wijze op zich kan nemen. Bij de jongens is sprake van een dermate kwetsbare ontwikkeling dat dit gezien de eigen beperkingen van moeder niet kan. De deskundige vreest voor parentificatie van beide jongens. Dat de jongens ongewild de leefomstandigheden van de andere kinderen negatief zullen beïnvloeden noemt de deskundige ook. Het perspectief van (Kind A) en (Kind B) ligt bij hun huidige pleeggezinnen. Wel meent de deskundige dat zij, mits moeder dat perspectief kan ondersteunen, baat kunnen hebben bij uitbreiding van de omgangsregeling met moeder.
Met betrekking tot (Kind C) en (Kind D) meent de deskundige dat moeder, mits zij hierin voldoende wordt ondersteund, mee kan groeien met hun ontwikkeling en hen hierin wel op acceptabele wijze zal kunnen begeleiden, al zal ze hen niet daadwerkelijk leiding kunnen geven. Een belangrijk aandachtspunt vormt het consequent kunnen handhaven van regelgeving en leefklimaat, zoals de kinderen dat meegekregen hebben binnen het pleeggezin. Daar zal moeder ondersteuning bij nodig hebben. Ook acht de deskundige hulpverlening nodig die zich moet richten op de pedagogische ondersteuning van moeder en op de taalontwikkeling van de kinderen en eventueel onderwijsondersteuning om te voorkomen dat zij opnieuw leerachterstanden oplopen.

Het verzoek en het standpunt van de GI

Anders dan ter zitting van 16 juli 2018 werd aangekondigd heeft de GI verzocht de ondertoezichtstelling te verlengen van (Kind A), (Kind B), (Kind C) en (Kind D) voor de duur van twaalf maanden.Tevens wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen van (Kind A), (Kind B), (Kind C) en (Kind D) voor de duur van een jaar in een voorziening voor pleegzorg.
Ter zitting van 31 juli 2018 kon namens de GI geen uitleg worden gegeven over dat verschil tussen een half jaar zoals aangekondigd en een heel jaar zoals vermeld in het verzoekschrift. De GI heeft het verzoek gehandhaafd zoals het was ingediend.
De inhoud van de ingediende verzoekschriften is vrijwel identiek aan de verzoekschriften die in november 2017 werden beoordeeld. Daaraan is toegevoegd dat het onderzoek door het NIFP inmiddels is afgerond en naar de rechtbank is gestuurd. Afhankelijk van de beslissing van de rechtbank zal er of wel uitvoering aan terugplaatsing van één of meerdere kinderen of wel uitvoering aan uitbreiding van de omgangsregeling worden gegeven. Daarnaast zal er gewerkt worden aan het herstarten van de omgang met vader, aldus de vrijwel gelijkluidende verzoekschriften.
Kennelijk was ten tijde van het opstellen van de verzoekschriften de inhoud van de rapporten van het NIFP nog niet bekend bij de GI. Ter zitting van 16 juli 2018 was de inhoud sinds kort bekend en ter zitting van 31 juli 2018 had de GI mede naar aanleiding van de reactie van de Raad in een MDO de zaak nogmaals doorgesproken. Dat leidde tot de voor moeder schokkende ontwikkeling dat de GI op 31 juli 2018 liet weten niet meer overtuigd te zijn van de mogelijkheid kinderen terug te plaatsen bij moeder. Nader onderzoek was waarschijnlijk wel nodig naar de mogelijkheden van moeder. Dat gaf mw. Q, gedragsdeskundige bij Yorneo, aanleiding om hartgrondig onder de aandacht te brengen dat Yorneo alles al heeft ingezet wat men kon bedenken en kon bieden en dat Yorneo niet meer zou weten wat nu verder nog in te zetten.

Het standpunt van moeder

Moeder was geheel van slag door hetgeen zij ter zitting moest horen. Zij wil haar kinderen terug. Het zijn haar kinderen. Daar kan zij voor zorgen en dat wil ze ook doen. Moeder begrijpt het niet meer. Ze heeft alles gedaan wat de GI van haar vroeg. Toen de GI zei dat ze dat moest doen heeft ze de kinderen verteld dat ze weer thuis zouden komen wonen. Daarna moest ze vertellen dat ze toch niet thuis kwamen. Omdat de GI zei dat ze dat moest doen en dat dan haar kinderen thuis zouden komen heeft moeder een huis gehuurd dat ze zich niet kan veroorloven als de kinderen niet bij haar zijn. De GI zou haar helpen met de financiën. Daar is niets van terecht gekomen. Moeder zit nu met een hoge schuld, veel problemen en nu hoort ze dat de GI niet weet of de kinderen wel terug kunnen naar moeder.
Moeder wil haar kinderen terug.
Op 31 juli 2018 maakte moeder geen onderscheid tussen (Kind A) en de jongere kinderen. Dat kan de emotie zijn geweest. Moeder heeft eerder in aanwezigheid van zijn pleegmoeder aan (Kind A) gezegd dat zij het goed vindt dat hij in zijn pleeggezin blijft wonen.

De pleegouders

De pleegouders van de verschillende kinderen komen trouw naar de zittingen. Zij maken zich onverminderd zorgen over de kinderen als zij terug zouden worden geplaatst bij moeder, onder de omstandigheden zoals die er nu liggen. Kanttekeningen die zij eerder plaatsten bij het onderzoek bij Accare hebben zij herhaald en zij blijven zich verbazen over de manier waarop de GI tot op de zitting van 16 juli 2018 waarde bleef hechten aan dat onderzoek, zonder in te gaan op hetgeen door de pleegouders was aangevoerd.
Door en namens de pleegouders is gewezen op het effect dat het op de kinderen kan hebben als zij verschillend worden behandeld. (Kind B) zou het wel eens als straf kunnen zien, als hij niet terug gaat en (Kind C) wel. Wat het met (Kind A) gaat doen, als (Kind B) terug gaat en hij niet is de vraag. Het risico dat de interactie tussen (Kind B) en (Kind C) gaat lijken op de eerdere situatie tussen (Kind B) en (Kind A) werd benoemd.
Iedereen gunt het moeder en de kinderen om weer samen verder te gaan, maar geen van de pleegouders ziet dat op dit moment goed aflopen.
Alle pleegouders benadrukken hoe belangrijk het is voor de ontwikkeling van de kinderen dat ze duidelijkheid krijgen. Het perspectief is al te lang onduidelijk en dat heeft zijn weerslag op de kinderen.

Het standpunt van de Raad

Ten aanzien van (Kind A) en (Kind B) kan de Raad het advies van de deskundige volgen. Dat is niet het geval met het advies ten aanzien van (Kind C) en (Kind D). De deskunige benadrukt dat moeder hulpverlening nodig zal hebben. De Raad merkt op dat niet nader wordt geconcretiseerd waar die hulpverlening uit moet bestaan. De Raad vraagt zich ook af of de inzet van die hulpverlening in de praktijk duurzaam te organiseren is.
De hechtingsproblematiek van (Kind C) en (Kind D) vraagt juist om een opvoeder die leiding en sturing kan geven en beschikt over meer dan gemiddelde opvoedingsvaardigheden. Het beeld dat van moeder naar voren komt op basis van het gedane onderzoek maakt dat de Raad zich afvraagt hoe die verzwaarde opvoedingsvraag van de kinderen zich verhoudt tot de beperkte opvoedingsvaardigheden van moeder en de risico's die dat met zich mee brengt.
Een risicoafweging met betrekking tot parentificatie ontbreekt met betrekking tot de jongste kinderen. De IQ bepaling van (Kind C) en (Kind D) in combinatie met de licht verstandelijke beperking van moeder maakt dat het de Raad niet ondenkbeeldig voorkomt dat zij zich naar mate zij ouder worden ook verantwoordelijk gaan voelen voor moeder en hun jongste (half)zusje.
De Raad acht het goed mogelijk dat de bevindingen van de deskundige over de verbondenheid van pleegouders en pleegkinderen enige relativering behoeven, nu dat mogelijk kan worden verklaard door de hechtingsproblematiek van de kinderen.
Ook signaleert de Raad dat de GI grote verwachtingen en vertrouwen heeft als het gaat om de hulpverlening in Duitsland. Dit roept zonder nadere toelichting en concretisering bij de Raad veel vragen op. Daar komt bij dat moeder wordt omschreven als toegankelijk, welwillend en meewerkend in de richting van hulpverlening, maar dat niet duidelijk is in hoeverre moeder daadwerkelijk van de hulpverlening heeft geprofiteerd en kan profiteren en in hoeverre haar pedagogische vaardigheden zijn vergroot en aan welke doelen er met succes is gewerkt. Moeder lijkt geen hulpvraag te hebben, denkt hulpverlening niet nodig te hebben en denkt dat alles goed komt als de kinderen maar thuis komen wonen.
De Raad gaat erop in dat de deskundige het van belang acht dat de rust en regelmaat met de geldende regels die (Kind C) heeft geïnternaliseerd in het pleeggezin voor hem worden gehandhaafd en dat de deskundige die conclusie ook trekt voor (Kind D). De Raad maakt zich gezien de beperkingen van moeder zorgen over de continuering van het opvoedingsklimaat dat de kinderen gewend zijn en nodig hebben. Als dat opvoedingsklimaat wordt doorbroken acht de Raad een terugval in probleemgedrag niet uit te sluiten.
Ook met betrekking tot de hulpverlening die de deskundige verder noodzakelijk acht merkt de Raad op dat nu de deskundige zich daarover niet heeft uitgelaten niet helder is welke er concreet zal moeten worden ingezet, of dat ook werkelijk georganiseerd kan worden en hoe intensief die hulp dan kan worden ingezet. De raad plaatst vraagtekens bij de uitvoerbaarheid en toereikendheid van die noodzakelijk geachte hulpverlening.
De Raad concludeert dat moeder in staat lijkt tot het bieden van praktische zorg, maar ziet grote risico's in overvraging bij moeder wanneer één of meerdere kinderen worden terug geplaatst. Ook de Raad stelt de vraag wat het met (Kind A) en (Kind B) zal doen als hun jongere broertje en zusje wel terug gaan naar moeder. De Raad signaleert ook dat de rapporten geen aandacht hebben voor het aspect contact met vader(s).
De Raad concludeert
"Gelet op de voorgeschiedenis en opgelopen beschadigingen bij de kinderen dient een terugplaatsing alleen te worden overwogen indien met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat de terugplaatsing op verantwoorde wijze kan worden vormgegeven en zal slagen.
De RvdK heeft hierin zonder nadere toelichting en onderbouwing door de deskundige op voornoemde onderdelen, onvoldoende vertrouwen."

De beoordeling

De kinderen en moeder en ook de pleegouders moeten duidelijkheid krijgen over het perspectief. Gaan de kinderen wel of niet terug naar moeder is een vraag die al te lang het leven beheerst.
De rechtbank meent die vraag voldoende onderbouwd te kunnen beantwoorden op basis van alle stukken en hetgeen op de zittingen is besproken. Een nadere toelichting van de deskundige of nieuw onderzoek - wat dat ook zou moeten zijn - acht de rechtbank niet nodig nu het dossier voldoende basis bevat voor een verantwoorde beoordeling.
Alle vier de kinderen zijn door de deskundige onderzocht. Alle kinderen blijken problemen te hebben. In grote lijnen springt in de rapporten het volgende eruit:
(Kind A) is gemiddeld intelligent. Hij volgt onderwijs ver beneden zijn werkelijke kunnen. Hij ontwikkelde op jonge leeftijd een normoverschrijdende gedragsstoornis, ontstaan vanuit een verwaarlozende gezinssituatie. (Kind A) was bezig met overleven. De overlevingsmodus fight or flight heeft hij binnen het pleeggezin kunnen loslaten en zijn gedragsstoornis is gedeeltelijk in remissie geraakt. (Kind A) is geparentificeerd geraakt en heeft een leidinggevende positie ingenomen in het gezin, wat nog steeds zichtbaar is als de kinderen bij elkaar zijn. Voor zijn angststoornis is (Kind A) gebaat bij hulpverlening uit de GGZ.
(Kind B) komt op de onderzoeker sociaal wenselijk over. Hij lijkt dat te vertellen, waarvan hij denkt dat de onderzoeker het wil horen. (Kind B) schat de rangorde in. Als iemand in zijn beleving boven hem staat, dan probeert hij het die naar de zin te maken. Daar lijkt hij makkelijk in overspoeld te raken en zijn persoontje verdwijnt dan compleet. Hij is gericht op overleven. Een reactieve persisterende hechtingsstoornis wordt vastgesteld. (Kind B) is benedengemiddeld intelligent. Hij heeft zijn plek in het gezin moeten bevechten. Er is sprake geweest van verwaarlozing en geweld vanuit ouders, ook heeft hij buiten de thuissituatie nare pestervaringen. (Kind B) wordt in het pleeggezin naar behoren aangestuurd en ontwikkelt zich. Hij neemt meer verantwoordelijkheid voor zijn eigen gedrag. Zich weer staande moeten houden in de gezinsdynamiek zou leiden tot terugval. Dat heeft niet alleen te maken met zijn oudste broer, maar ook met de interactie met (Kind A) en (Kind C). Zijn moeder ziet (Kind B) niet als een leidinggevende figuur in het gezinssysteem.
Als (Kind C) wordt gevraagd zijn gezin te tekenen, dan tekent hij zijn pleeggezin. Verstandelijk heeft hij zich ontwikkeld op laaggemiddeld niveau.
Bij (Kind C) is sprake van een reactieve hechtingsstoornis persisterend. Vanuit een chaotische en verwaarlozende gezinssituatie heeft hij een manier van overleven ontwikkeld waarbij hij zich bewust is van hiërarchische krachten en vooral op zichzelf vertrouwt. Hij heeft zich gedragsregels eigen gemaakt en kan vanuit een bestaande structuur zijn gedrag reguleren. Het is van belang dat het klimaat van rust en regelmaat met de geldende regels voor hem gehandhaafd wordt. Wat schoolse vaardigheden betreft heeft hij een inhaalslag laten zien en kan nu een jaar beneden zijn kalenderleeftijd redelijk meekomen.
(Kind C) heeft bewondering voor (Kind A) en lijkt een machtsstrijd te ervaren met (Kind B).
(Kind D) functioneert op laaggemiddeld niveau. Haar gedrag past bij een persisterende reactieve hechtingsstoornis als gevolg van een chaotische en verwaarlozende gezinssituatie. Zij lijkt op seksueel gebied kennis te hebben opgedaan vanuit voorbeelden. Het nabootsen daarvan leverde haar positieve aandacht op. Nu die positieve aandacht er niet meer is neemt dat gedrag af. (Kind D) heeft behoefte aan rust en regelmaat en aan het handhaven van de regels die haar pleeggezin haar heeft meegegeven. De aangeleerde gedragsregels kan zij toepassen, ook buiten de gezinssituatie. Voor het handhaven van dat opvoedingsklimaat zal moeder hulp nodig hebben. Intensieve hulp zal ook nodig zijn voor de omschakeling naar de Duitse taal en het Duitse onderwijssysteem.
De rechtbank beschrijft dit zo uitvoerig om duidelijk te maken waarom de rechtbank vast stelt dat het hier om vier kwetsbare kinderen gaat, die al teveel hebben meegemaakt en daardoor zijn beschadigd. Dit zijn geen kinderen om risico's mee te nemen.
Degene die deze kinderen moet opvoeden, zeker ook gezien hun onderlinge dynamiek, zal moeten beschikken over bovengemiddelde opvoedingsvaardigheden, moet zich bewust zijn van de problematiek en in het verlengde daarvan tijdig hulp inschakelen.
Moeder houdt van haar kinderen en wil voor haar kinderen zorgen.
Zij voldoet alleen zelfs bij benadering niet aan de omschrijving van de opvoeder die deze kinderen nodig hebben. Moeder vindt nog steeds dat er destijds geen reden was om de kinderen uit huis te plaatsen. Het viel wel mee. Verantwoordelijkheid nemen voor wat er in het verleden is gebeurd, dat doet ze niet. Dat de kinderen beschadigd zijn en dat de problematiek van de kinderen maakt dat ze op een bepaalde manier moeten worden benaderd en aangestuurd om zich te kunnen blijven ontwikkelen, dat ziet moeder niet. Als iedereen roept dat moeder hulpverlening moet accepteren, dan zegt moeder dat ze dat wel wil en dat ze dat zal doen. Zelf ziet de noodzaak niet.
Dat is geen verwijt aan moeder. Moeder heeft haar eigen problematiek en beperkingen. Zij functioneert op licht verstandelijk beperkt niveau. Zij heeft veel moeite met taal, ongeacht van welke taal zij gebruik maakt. Een gesprek voeren over de gang van zaken binnen het gezin lukt niet, moeder kan het niet verwoorden. Moeder kan niet op zichzelf reflecteren, kan zich niet verplaatsen in haar kinderen en leert niet uit het verleden. Als iedereen bij elkaar is heeft moeder geen overwicht op de kinderen en heeft ze eigenlijk ook geen overzicht op de situatie. Moeder kan moeilijk overzicht scheppen voor zichzelf. Ze is gebaat bij extern aangeboden structuur, maar heeft veel moeite om te handelen volgens gestelde regels. Moeder lijkt erg concreet binnen het moment te leven en te denken.
In het contact is moeder sociaal wenselijk en komt manipulatief over. Zich inleven in een ander lukt niet. Moeder redeneert met zichzelf als uitgangspunt. Schakelen naar de beleving van haar kinderen kan ze niet. De deskundige schat in dat moeder vanuit haar eigen beperking haar kinderen onvoldoende zal kunnen stimuleren in hun ontwikkeling.
Dat moeder zonder hulpverlening niet voor haar kinderen kan zorgen, ook niet voor (Kind C) en (Kind D), is ook voor de deskundige wel duidelijk. Die deskundige benadrukt sterk dat moeder, (Kind C) en (Kind D) voor het welslagen van een terugplaatsing afhankelijk zijn van hulpverlening op verschillende fronten. De rechtbank acht dat onvoldoende basis voor de terugplaatsing van de kinderen bij moeder.
Het onvoorwaardelijk vertrouwen dat de GI tot op de zitting van 16 juli 2018 had in de bereidheid van moeder om al die hulpverlening te accepteren en die hulpverlening tijdig in te schakelen deelt de rechtbank niet. Moeder ziet de noodzaak niet. Ze wil haar kinderen terug en zal alles roepen dat de GI wil horen, maar ze zegt ook dat ze die hulp niet nodig heeft en dat alles goed zal komen als de kinderen maar terug komen. Zij kan het zich niet voorstellen dat het voor de kinderen moeilijk kan zijn om weer thuis te komen wonen. Moeder heeft eerder noodgedwongen hulpverlening moeten accepteren, dat was een voorwaarde om niet dakloos te worden. Dat heeft niet kunnen voorkomen dat de kinderen in 2016 zwaar verwaarloosd en beschadigd werden aangetroffen.
Het onvoorwaardelijke vertrouwen dat de GI tot op de zitting van 16 juli 2018 had, dat alle noodzakelijke hulpverlening beschikbaar zou zijn en blijven, deelt de rechtbank ook niet. De GI kan niet benoemen wat er dan in Duitsland gaat gebeuren. De GI verwijst louter naar het Jugendamt dat alles kan regelen en zal regelen. Enige concrete informatie ontbreekt. Het enige dat de GI ooit aan informatie heeft verstrekt over de inzet van het Jugendamt is een door medewerkers van de GI opgesteld verslag van een overleg uit 2017. Dat verslag bevat weinig concrete informatie. Informatie van het Jugendamt zelf is niet aanwezig.
Op dit moment, op basis van wat nu bekend is, kan er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van terugplaatsing van kinderen bij moeder. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te verwachten dat meer onderzoek in die situatie verandering zal brengen, gezien hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen. Dat moeder een dusdanig lerend vermogen heeft dat zij in de nabije toekomst wel in staat zal zijn om de kinderen op te voeden is geen reële verwachting, gezien de resultaten van het onderzoek. De kinderen kunnen daar ook niet langer op wachten. Voor de kinderen is van belang dat zij duidelijkheid krijgen over de plek waar zij zullen opgroeien.
Voor de rechtbank is het perspectief van de kinderen niet langer bij hun moeder, maar ligt dat perspectief voor alle kinderen in hun huidige pleeggezin.
Dat maakt dat de rechtbank de verzoeken zoals die zijn ingediend zal toewijzen en voor (Kind A), (Kind B), (Kind C) en (Kind D) de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing met een jaar zal verlengen.
De rechtbank merkt om misverstanden te voorkomen op dat het laatste woord waarschijnlijk nog niet is gezegd over het perspectief van de kinderen. Moeder heeft in verband met het instellen van hoger beroep de processen-verbaal van de zittingen opgevraagd. Het is dus te verwachten dat het hof zich nog over de zaak zal buigen.
Op dit moment zijn de bedreigingen in de ontwikkeling van (Kind A), (Kind B), (Kind C) en (Kind D) waaraan in ieder geval gewerkt moet worden:
- gedragsproblematiek;
- hechtingsproblematiek;
- gebrek aan (onbelast) contact met vader;
- gebrek aan woonplaatsperspectief.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De rechtbank zal daarom de ondertoezichtstelling van (Kind A), (Kind B), (Kind C) en (Kind D) verlengen voor de duur van twaalf maanden. Ook is de verlenging van de uithuisplaatsing van (Kind A), (Kind B), (Kind C) en (Kind D) noodzakelijk in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).

De beslissing

De rechtbank:
verlengt de ondertoezichtstelling van
(Kind A), geboren op … 2005 te (in NL),
(Kind B), geboren op …2007 te (in Bulgarije),
(Kind C), geboren op …2009 te (in de BRD), en
(Kind D), geboren op ….2012 te (in de BRD) tot 18 augustus 2019;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van
(Kind A)geboren op … 2005 te (in NL),
(Kind B), geboren op …2007 te Bulgarije,
(Kind C), geboren op …. 2009 te (in de BRD), en
(Kind D), geboren op …. 2012 te (in de BRD) in een voorziening voor pleegzorg, tot uiterlijk 18 augustus 2019;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M.L. Veen, voorzitter, mr. H.R. Eising, en mr. C.S. Huizinga, rechters, in tegenwoordigheid van H. Bijkerk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden