ECLI:NL:RBNNE:2018:353

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
18/830371-17
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en het bezit van cocaïne

Op 1 februari 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1985, die werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte werd ter zake van twee feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 101 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tenlastelegging omvatte het opzettelijk bereiden, verkopen en afleveren van cocaïne in de periode van 1 juli 2017 tot en met 18 oktober 2017, alsook het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne op 18 oktober 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 18 oktober 2017 in Groningen opzettelijk cocaïne heeft verkocht en afgeleverd, en dat hij op diezelfde datum ook cocaïne in zijn bezit had. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder observaties van de politie en WhatsApp-berichten tussen de verdachte en een medeverdachte. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank achtte de verklaringen van de medeverdachte en de verzamelde bewijsmiddelen overtuigend. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering, die adviseerde om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De rechtbank legde de verdachte een meldplicht op en de verplichting om mee te werken aan een plan van aanpak van de reclassering en het Veiligheidshuis Groningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830371-17
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 1 februari 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1985 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 januari 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en
met 18 oktober 2017, in de gemeente Groningen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 18 oktober 2017, in de gemeente Groningen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 52,31 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde omdat er onvoldoende wettig en onvoldoende betrouwbaar bewijs is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte van begin af aan het dealen stellig heeft ontkend. Verdachte heeft niet ontkend dat hij cocaïne (voor eigen gebruik) voorhanden heeft gehad, maar wel dat hij deze cocaïne voorhanden heeft gehad voor dealers activiteiten. Verdachte is op 5 oktober 2017 geobserveerd, maar er zijn geen belastende of onverklaarbare feiten waargenomen. Hetzelfde geldt voor de observaties op 18 oktober 2017. Het contante geld dat bij hem is aangetroffen heeft hij verdiend met pokerspelen. Uit het dossier blijkt dat [getuige] ontkent de bij hem aangetroffen cocaïne bij verdachte te hebben gekocht. De wijze van verpakken van de cocaïne zou overeenkomen met de manier waarop de middelen, die bij verdachte zijn aangetroffen, zijn verpakt. Er zijn echter geen foto’s in het dossier aanwezig die deze bevinding bevestigen. Op de telefoon van [getuige] is een WhatsApp gesprek gevonden dat [getuige] heeft gevoerd met ene [naam 1] . Dit WhatsApp gesprek kan niet als bewijs worden gebezigd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit. Uit niets blijkt dat dit gesprek met verdachte is gevoerd. [getuige] wordt aangehouden met 10 gram cocaïne, maar kan dit evengoed bij een ander gehaald hebben met huisnummer [nummer] . Tijdens een WhatsApp gesprek op 22 september 2017 geeft de adressant te kennen dat hij [naam 2] heet (‘ [naam 2] hier’). Er is teveel twijfel over de identiteit van adressant. Het kan hier evengoed gaan om ene [naam 2] die ook in het dossier genoemd wordt.
.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 18 januari 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Ik was de bewoner van [straatnaam] in Groningen tijdens de ten laste gelegde periode. Ik woonde daar alleen. De samenstelling van de cocaïne die ik in bezit had bestond uit poeder met harde brokjes. Ik word ook wel [verdachte] of [verdachte] genoemd.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 80 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL0100-2017276740 d.d. 11 december 2017, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op donderdag 18 oktober 2017 werd binnengetreden in de woning gelegen aan de [straatnaam] te Groningen. De aldaar aanwezige bewoner genaamd [verdachte] werd daar aangehouden. Na de aanhouding werd [verdachte] gefouilleerd. Daarbij werden de volgende goederen aangetroffen:
- 6 doorzichtige zakjes met vermoedelijk cocaïne, het gewicht is circa 25 gram
-een plastic zakje met daarin diverse andere doorzichtige stukjes plastic. Ambtshalve
is bekend dat genoemd plastic wordt gebruikt om drugs te verpakken
-6 ponypacks met daarin cocaïne. Het opdruk van deze envelopjes is spacepack.
In de woonkamer werd aangetroffen:
- 4 doorzichtige zakjes met daarin vermoedelijk cocaïne, het gewicht is circa 25 gram.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van kennisgeving in beslagneming d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 103 van voornoemd dossier, inhoudende opgave van inbeslaggenomen goederen:
Aangetroffen stoffen in fouillering van [verdachte] :
Goednummer PL0100-2017276740-934353: 6 doorzichtige zakjes met daarin vermoedelijk cocaïne
Goednummer PL0100-2017276740-934448: 6 ponypacks met daarin vermoedelijk cocaïne
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2017, opgenomen als bijlage voorin voornoemd dossier, inhoudende een rapport van NFiDent:
Goednummer PL0100-2017276740-934353: 3 stukjes plastic met daarin wit poeder
Sin monster: AAJT5398NL: 9,99 gram cocaïne
Sin monster: AAJT5396NL: 9,82 gram cocaïne
Goednummer PL0100-2017276740-934448: 6 ponypacks met daarin vermoedelijk cocaïne
Sin monster: AAJT5393NL: 1,76 gram cocaïne.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van kennisgeving in beslagneming d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 106 van voornoemd dossier, inhoudende opgave van inbeslaggenomen goederen:
Aangetroffen stoffen in woonkamer woning [verdachte]
Goednummer PL0100-2017276740-934499: etui met vier zakjes met vermoedelijk cocaïne ca 34 gram.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2017, opgenomen op pagina 255 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een rapport NFiDent:
Goednummer PL0100-2017276740-934499:
Sin monster AAJT5383NL: 19,56 gram positief getest op cocaïne
Sin monster AAJT5374NL: 6,22 gram positief getest op cocaïne
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van relaas d.d. 11 december 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relaas van verbalisant:
Aangetroffen drugs uit de woonkamer:
een toegevouwen papiertje met daarin 4,96 gram van een stof positief getest op cocaïne.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 30 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 18 oktober 2017 had ik postgevat om zicht te krijgen op de portiek aan de [straatnaam] te Groningen. Omstreeks 18:46 uur zag ik een man op een fiets voor de portiek behorende bij percelen [nummer] tot en met [nummer] stoppen. Ik zag dat de man zijn fiets op slot zette en naar de
portiekdeur liep. Ik zag de man aanbellen. Ik zag de man vervolgens naar binnen liep.
Ik zag dat hij ongeveer 1 minuut binnen was. Ik zag hem vervolgens weer de portiek uitlopen. Ik zag dat hij zijn fiets pakte en weg reed richting de [straatnaam] .
9. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aanhouding d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Op 18 oktober 2017 werd een actie gedraaid op het adres [straatnaam] in Groningen.
Ik hoorde van collega [verbalisant] via de portofoon dat er een persoon de genoemde portiek in ging. Ik hoorde dat deze persoon een kort bezoek van ongeveer één (1) minuten bracht aan het adres [straatnaam] . Ik hoorde dat de man weer uit de portiek kwam en op zijn fiets stapte en richting [straatnaam] fietste. Ik heb de man op de fiets gevolgd en heb mij kenbaar gemaakt als zijnde politie en mij gelegitimeerd met mijn politielegitimatie. Ik vroeg de man of hij mogelijk verdovende middelen bij zich had. Ik hoorde hem zeggen: 'Ja, soms win je en soms verlies je'. Vervolgens heb ik de man gevraagd om de verdovende middelen aan mij over te dragen. Ik zag dat de man een zakje met witte poeder aan mij overhandigde. Hierop heb ik de man om 17.58 uur aangehouden. Het bleek [getuige] te zijn.
10. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina 180 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
In het proces-verbaal van aanhouding van verdachte [getuige] , met nummer: 20 1 7276740- 12, is abusievelijk niet het juiste tijdstip van aanhouding vermeld. Het tijdstip vermeld
in de aanhouding is: 17:58. Het juiste tijdstip moet zijn: 18:53 uur.
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 18 oktober 2017, opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige] :
Ik had tien gram cocaïne bij me. Ik ben ongeveer 10 minuten bij [verdachte] geweest.
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina [nummer] van voornoemd dossier, inhoudende relatering van verbalisant:
De telefoon van verdachte [getuige] is in beslag genomen. Ik, verbalisant, heb specifiek onder WhatsApp [naam 1] gekeken met het telefoonnummer [nummer]. Mijn aanname dat het telefoonnummer [nummer] van verdachte [verdachte] is, baseer ik op het volgende:
Op woensdag 18 oktober 2017 is verdachte [getuige] aangehouden, nadat hij op het adres [straatnaam] te Groningen een kort moment was binnengegaan. Tijdens de aanhouding, kort daarna, is er bij verdachte 10 gram aan cocaïne aangetroffen.
Het WhatsApp gesprek begint op 18 oktober 2017
De letterlijke tekst is als volgt:
Seh strax eem tijd voor 10. (tijdstip 17. 06 uur)
Is goed miejung. (tijdstip 17.06 uur)
Hoe laat kan ik je verwachten ongeveer. (tijdstip 17.07 uur)
Denk rond 18.00 uur. (tijdstip 17.38 uur)
Oke toppie. (tijdstip 17.39 uur)
O oke is goed wacht ik eem. (tijdstip 18. 04 uur)
Joman. (tijdstip 18. 36 uur)
Ben net thuis (tijdstip 18.36 uur)
Kan je bij mij komen? (tijdstip 18.36 uur)
Jawel welk nummer wast nogmaar. (tijdstip 18.36 uur)
[nummer] (tijdstip 18. 37 uur)
ok zie je zo (tijdstip 18.38 uur)
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 oktober 2017, opgenomen op pagina 97 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant:
Ik zag dat de wijze van verpakken van de drugs van verdachte [getuige] overeenkwam met
de manier waarop de drugs van verdachte [verdachte] was verpakt: mij viel op dat dit zakje dichtgeknoopt was en tevens zowel cocaïne in poedervorm als in harde brokjes bevatte. Het zakje was van doorschijnend plastic. Dit komt overeen met de poedervorm en de brokjes in het doorzichtige plastic en in de ponypacks die bij verdachte [verdachte] zijn aangetroffen.
Nadere bewijsoverweging feit 1
Medeverdachte [getuige] heeft bekend te handelen in cocaïne. Op zijn telefoon zijn meerdere WhatsApp gesprekken aangetroffen met ene [naam 1] . Uit deze gesprekken blijkt dat [getuige] op meerdere data ‘10’ bestelt bij [naam 1] en dat deze dan antwoorden geeft als: ‘is goed, kom er nu aan’ (d.d. 27 juli 2017) of: ‘kan wel voor je brengen straks’ (d.d. 5 augustus 2017) [1] . Op 18 oktober 2017 vindt er ook een WhatsApp gesprek plaats tussen [getuige] en [naam 1] . [getuige] vraagt ‘strax eem tijd voor 10’ en [naam 1] antwoordt: ‘is goed miejung’. [getuige] vraagt hoe laat hij [naam 1] kan verwachten en deze antwoordt met ‘Denk rond 18.00 uur’. Om 18.36 uur vraagt [naam 1] : ‘Ben net thuis. Kan je bij mij komen.’ [getuige] antwoordt bevestigend, vraagt naar het huisnummer en krijgt dan als antwoord: [nummer] . Om 18.38 uur appt [getuige] : ‘Ok zie je zo’. [getuige] wordt om 18.46 uur bij de woning aan de [straatnaam] gezien. [getuige] en verdachte verklaren beiden dat [getuige] een bezoek heeft gebracht aan de woning van verdachte. [getuige] verlaat de woning van verdachte even later en wordt gevolgd door een verbalisant die hem enkele minuten later, om 18.53 uur aanhoudt. Er wordt dan
10 gram cocaïne bij hem aangetroffen. Zowel de cocaïne die later bij verdachte is aangetroffen als de cocaïne die [getuige] in zijn bezit had, bestond uit poeder en brokjes. De cocaïne die bij [getuige] is aangetroffen, is verder op dezelfde wijze verpakt als de cocaïne die bij verdachte is aangetroffen. [getuige] heeft desgevraagd verklaard dat hij de cocaïne ’s middags heeft gekocht van een man op een brommer. De rechtbank acht de verklaring van [getuige] op dit punt ongeloofwaardig. Niet alleen heeft [getuige] geen details willen geven over de persoon van wie hij de cocaïne zou hebben gekocht, ook acht de rechtbank niet geloofwaardig dat [getuige] uren later, terwijl hij al thuis zegt te zijn geweest, nog steeds die hele voorraad bij zich zou hebben. Gezien het feit dat [getuige] bekend heeft te handelen in cocaïne, via WhatsApp gesprekken regelmatig om ‘10‘ vroeg, na het WhatsApp gesprek op 18 oktober 2017 naar de woning van verdachte fietst, daar een kort bezoek brengt en zeer kort daarna is aangehouden met 10 gram cocaïne voorhanden, die bovendien overeenkomsten vertoont -voor wat betreft samenstelling en wijze van verpakken- met de cocaïne die verdachte onder zich had, gaat de rechtbank ervan uit dat [getuige] het WhatsApp gesprek van 18 oktober 2017 heeft gevoerd met de bewoner van de [straatnaam] en vervolgens bij die persoon cocaïne heeft gekocht op dat adres. Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard de enige bewoner te zijn van het adres de [straatnaam] te Groningen en er ook geen aanwijzingen zijn dat een ander vanuit de woning van verdachte drugs zou verkopen, gaat de rechtbank er van uit dat verdachte degene is geweest die de cocaïne aan [getuige] heeft verkocht. Dat [getuige] in de tijd tussen het einde van het WhatsApp gesprek en de aankomst aan de [straatnaam] op een ander adres met nummer [nummer] cocaïne heeft gekocht, acht de rechtbank gelet op het korte tijdsbestek niet aannemelijk.
Uit de inhoud van de overige WhatsApp gesprekken tussen [getuige] en [naam 1] lijkt te volgen dat [getuige] gedurende een langere periode meerdere malen cocaïne heeft gekocht van verdachte. Dat er daadwerkelijk meerdere malen door verdachte cocaïne is geleverd kan op grond van de inhoud van het dossier echter niet worden bewezen. De rechtbank acht derhalve enkel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 oktober 2017 heeft gehandeld in cocaïne.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 18 oktober 2017 in de gemeente Groningen opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
2.
hij op 18 oktober 2017 in de gemeente Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad 52,31 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in het artikel 2 onder B van de Opiumwet
gegeven verbod
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in het artikel 2 onder C van de Opiumwet
gegeven verbod
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot 180 dagen gevangenisstraf waarvan 110 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht en de verplichting mee te werken aan een plan van aanpak zoals is voorgesteld door de reclassering en het Veiligheidshuis. Daarbij dient aftrek te worden toegepast van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
Standpunt van de verdediging
Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne tot 50 gram door een verdachte met recidive indiceren de richtlijnen van het Openbaar Ministerie een gevangenisstraf van zes weken. Verdachte heeft in deze zaak reeds 71 dagen in detentie doorgebracht. De raadkamer van de rechtbank Noord-Nederland heeft deze zaak reeds beoordeeld en recentelijk te kennen gegeven dat een hogere straf voor de gemaakte verwijten niet op zijn plaats is door de vordering verlenging gevangenhouding om die reden af te wijzen. Primair verzoekt de raadsman de rechtbank met een gevangenisstraf van 71 dagen te volstaan, subsidiair refereert de raadsman zich aan de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het reclasseringsrapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verkoop van 10 gram cocaïne en het opzettelijk aanwezig hebben van een grotere hoeveelheid cocaïne, te weten ruim 50 gram. Het is algemeen bekend dat dergelijke harddrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een groot deel van de criminaliteit direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke harddrugs, zodat het bezit en de verkoop daarvan met kracht dient te worden tegengegaan. Een gevangenisstraf van enige duur is daarom in beginsel op zijn plaats.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat aan verdachte, blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, in 2016 eerder voor een soortgelijk strafbaar feit een transactie, bestaande uit het betalen van een geldsom is aangeboden, welke transactie verdachte heeft voldaan.
Uit het reclasseringsrapport blijkt voorts dat verdachte problemen heeft op verschillende leefgebieden zoals huisvesting, alcohol- en middelengebruik, dagbesteding, financiën en een negatief sociaal netwerk. Gezien de problemen op deze leefgebieden is het gevaar voor recidive aanwezig. De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf met daarnaast bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht en de verplichting mee te werken aan een plan van aanpak dat specifiek gericht is op de doelgroep Antilianen.
Mede gelet op het advies van de reclassering acht de rechtbank het ter voorkoming van recidive van belang dat verdachte onder reclasseringstoezicht komt te staan en mee zal werken aan het plan van aanpak van de reclassering en het Veiligheidshuis Groningen. De rechtbank zal verdachte daarom een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Aan het voorwaardelijke deel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden, waaraan verdachte zich gedurende een proeftijd van twee jaar zal moeten houden.
Daarbij komt de rechtbank tot oplegging van een lagere straf dan geëist, nu de rechtbank bij feit 1 een kortere periode bewezen verklaart.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c 14d en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 101 dagen.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, te weten
30 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op het onherroepelijke
vonnis meldt bij de reclassering van Verslavingszorg Noord Nederland op het adres Canadalaan 1 te Groningen en zich blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
2. dat de veroordeelde meewerkt aan het door de reclassering en het Veiligheidshuis Groningen geïndiceerde plan van aanpak, specifiek gericht op de doelgroep Antillianen, betreffende het realiseren en in stand houden van dagbesteding, schuldhulpverlening, bewindvoering en huisvesting, zolang de reclassering dat nodig acht.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Tapper-Wessels, voorzitter, mr. M. Haisma en
mr. M.B.W. Venema, rechters, bijgestaan door mr. M.A. Reese-Knigge, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 februari 2018.

Voetnoten

1.Zie ook de bijlagen bij het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 oktober 2017, opgenomen op pagina 142 van voornoemd dossier, inhoudende relatering van verbalisant, pag. 143 t.m. pag. 172.