ECLI:NL:RBNNE:2018:3460

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
18/094243-17, 18/820053-18, 18/820562-17 en 18/056643-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vernielingen, winkeldiefstal en mishandeling met gevangenisstraf en schadevergoeding

Op 28 augustus 2018 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Assen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan vier vernielingen, een winkeldiefstal en twee gevallen van mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak betreft meerdere incidenten die zich hebben voorgedaan in Groningen tussen mei 2017 en januari 2018. De verdachte heeft onder andere een voordeur vernield, goederen van anderen beschadigd en een supermarkt bestolen door blikjes whisky-cola te stelen. Daarnaast heeft hij een ambtenaar mishandeld tijdens de rechtmatige uitoefening van diens functie en een andere persoon zwaar mishandeld. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de mishandeling van de ambtenaar en de winkeldiefstal vastgesteld op basis van getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd en de verdachte veroordeeld, waarbij ook rekening is gehouden met zijn problematische achtergrond en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij schadevergoeding is opgelegd voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummers 18/094243-17, 18/820053-18, 18/820562-17 en 18/056643-18
vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 18/940031-15.
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [straatnaam] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
13 december 2017, 30 april 2018 en 14 augustus 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

De rechtbank heeft ter bevordering van de leesbaarheid van dit vonnis de onder de verschillende parketnummers aangebrachte feiten doorlopend genummerd. De verdachte is
hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/094243-17
1.
hij op of omstreeks 24 mei 2017 te Groningen, althans in de gemeente Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een (voor)deur van een pand gelegen aan/nabij de [straatnaam], in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Ten aanzien van parketnummer 18/820053-18
2.
hij op of omstreeks 5 september 2017, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen opzettelijk en wederrechtelijk een computer en/of een beeldscherm
en/of een toetsenbord, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [benadeelde partij 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 16 september 2017, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk (de vergrendeling van) een raam van
een gebouw aan het [straatnaam] , in elk geval enig goed, geheel of ten
dele toebehorende aan [benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen
dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 5 september 2017, te Groningen, althans in de gemeente
Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit/raam van een gebouw aan de
[straatnaam] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Ten aanzien van parketnummer 18/820562-17
5.
hij op of omstreeks 30 november 2017, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt aan de [straatnaam] heeft weggenomen zes. althans een aantal, blikjes inhoudende whisky-cola, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 november 2017, te Groningen, althans in de gemeente Groningen, opzettelijk zes, althans een aantal, blikjes inhoudende whisky-cola, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en welke blikjes/goed(eren) verdachte uit de winkelvoorraad van voornoemde rechthebbende had genomen onder gehoudenheid om, alvorens die winkel te
verlaten voornoemde blikjes/goed(eren) te betalen, in elk geval ter betaling aan te bieden, en aldus die blikjes/goed(eren) anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
6.
hij op of omstreeks 26 november 2017, in de gemeente Groningen, een ambtenaar,
te weten een opsporingsambtenaar (BOA), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, althans een persoon, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen;
Ten aanzien van parketnummer 18/056643-18
7.
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet met een ijzeren stang, althans een hard voorwerp tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 15 januari 2018 te Groningen
[slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan
en/of (vervolgens)
- met een ijzeren stang/bezem, althans een hard voorwerp tegen het hoofd
en/of het lichaam te slaan.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van de dossiers en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, veroordeling voor het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 ten laste gelegde gevorderd.
De officier van justitie acht het onder 7 primair ten laste gelegde (poging tot zware mishandeling) niet bewezen nu niet is gebleken dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft gezien of aanvaard dat hij met zijn handelswijze zwaar lichamelijke letsel zou kunnen toebrengen aan aangever. Duidelijk is wel dat sprake is van een forse mishandeling. De officier van justitie acht derhalve het onder 7 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend
bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat op basis van het betreffende dossier het onder 7 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte zal daarom hiervan integraal moeten worden vrijgesproken. Ten aanzien van de overige ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 7 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. Wel acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde mishandeling bewezen.
Bewijsoverweging feit 7 subsidiairDe rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat het verdachte is geweest die [slachtoffer 2] op 15 januari 2018 in/bij de woning aan de [straatnaam] te Groningen heeft mishandeld en overweegt daartoe als volgt
De aangever heeft verklaard dat hij bij/in zijn woning aan de [straatnaam] in Groningen is gestompt met de vuisten en is geslagen met een ijzeren voorwerp door een vriend/kennis, van een huisgenoot van aangever, welke huisgenoot [getuige 1] heet. Hij kent deze man van gezicht en heeft voordat hij werd aangevallen gehoord dat deze man ruzie had met zijn huisgenoot [getuige 1] . Hij kent deze man als [verdachte] en heeft hem herkend als zijn latere aanvaller. Ook de andere huisgenoot, [getuige 2] , kent deze man en heeft verklaard de aanvaller als [verdachte] herkend te hebben.
Dat verdachte dezelfde is als deze [verdachte] blijkt uit het volgende. [getuige 1] heeft aan de politie het telefoonnummer en de geboortedatum gegeven van degene die hij als [verdachte] kent. Toen de politie met dit telefoonnummer belde, werd opgenomen door een man die zich [verdachte] noemde, terwijl ook de geboortedatum van verdachte overeenstemt met de geboortedatum van [verdachte] die [getuige 1] noemde. Voorts verklaarde de man die de telefoon opnam dat hij de dag ervoor voor wildplassen was bekeurd. Ook verdachte blijkt op die dag voor wildplassen te zijn bekeurd. Verdachte voldoet voorts aan het gegeven signalement, met name het opvallende litteken in zijn hals.
Verdachte heeft weliswaar ter terechtzitting ontkend dat hij het onder 7 ten laste gelegde heeft gepleegd -zo heeft verdachte ter terechtzitting zelfs verklaard dat hij nooit bij/in de betreffende woning aan de [straatnaam] is geweest en dat hij voornoemde [getuige 1] niet kent- maar gelet op de bewijsmiddelen is die verklaring van verdachte volstrekt ongeloofwaardig.

Bewezenverklaring

De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna onder 1, 2, 3, 4, 5 primair en 6 bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
feit 1.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 8 juni 2017, opgenomen op pagina 10 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017133386 d.d. 31 mei 2017, inhoudende de verklaring van [naam 1] , namens [benadeelde partij 1] .
feit 2.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 september 2017, opgenomen op pagina 11 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018006003 d.d. 7 januari 2018, inhoudende de verklaring van [naam 2] , namens [benadeelde partij 2] .
feit 3.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 17 september 2017, opgenomen op pagina 34 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 3] , namens [benadeelde partij 2] .
feit 4.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 5 september 2017, opgenomen op pagina 47 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 4] , namens [benadeelde partij 3] .
feit 5. primair
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 30 november 2017, opgenomen op pagina 9 van het dossier met nummer PL0100-2017315328 d.d. 30 november 2017, alsmede het aangifteformulier winkeldiefstal opgenomen op pagina 5 e.v. inhoudende de verklaring van [naam 5] , namens supermarkt [benadeelde partij 4] .
feit 6.
1. de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 26 november 2017, opgenomen op pagina 18 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2017311392 d.d. 27 november 2017, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1] .
feit 7 subsidiair
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 14 augustus 2018 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik een lang, horizontaal litteken in mijn hals heb. Het klopt dat ik op 15 februari 2018 in Groningen een boete heb gekregen voor wildplassen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 18 januari 2018, opgenomen op pagina 3 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018012772 d.d. 29 maart 2018, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2] :
Ik huur een studio in de woning aan de [straatnaam] te Groningen.
Vanochtend, 15 januari 2018 omstreeks 05:45 uur, hoorde ik [verdachte] , schreeuwen en bonken op de gezamenlijke voordeur. Na vijf minuten hoorde ik [verdachte] weggaan. Kort daarna hoorde ik [verdachte] weer schreeuwen en bonken op de gezamenlijke voordeur. Ik ben er toen zelf op afgegaan. Ik opende de deur en zei hem dat hij moest ophouden. Daarop heeft [verdachte] mij met beide handen bij mijn trui gepakt en vanuit de hal naar buiten getrokken. Ik zag dat hij met beide vuisten gebald, mij met volle kracht in mijn gezicht stootte. Hij raakte mij in mijn gezicht en op mijn bovenlichaam. Ik zag toen dat hij een ijzeren bezem in zijn hand had. Daarmee sloeg hij meerdere malen op mij in. Daardoor heb ik nu een gat in mijn hoofd en heb ik meerdere verwondingen op mijn rug [1] .
Ik kan de persoon die zich [verdachte] noemt als volgt omschrijven:
-man
-ongeveer 1.70 meter
-erg donkere huidskleur, maar niet pikzwart
-bol rond hoofd
-litteken vanaf rechterkant keel tot aan achterkant nek ongeveer 8-10 cm lang;
loopt horizontaal in het midden van de nek.
3. Een geneeskundige verklaring, opgemaakt en ondertekend op 19 januari 2018 door
M. Rutgers, arts, opgenomen op pagina 7 van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als zijn/haar verklaring:
Bij onderzoek op 15, 16 en 19 januari 2018 is bij [slachtoffer 2] het volgende
geconstateerd [2] :
Uitwendig waargenomen letsel:
- verdenking neusfractuur
- verdenking fractuur jukbeen linkerzijde
- hoofdwondje
- meerdere hematomen rug/arm
- aanwijzing voor kneuzing linkerschouder en ribbenkast.
Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies .
Er is vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel, te weten botbreuk aangezicht
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige van Politie Noord-Nederland d.d. 1 maart 2018, opgenomen op pagina 9 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 2] :
Op 15 januari 2018 zag ik dat er een persoon voor de voordeur stond. Ik zag
ene [verdachte] staan. Zo ken ik hem. Toen ik in de deuropening stond kwam [verdachte] naar mij toe gelopen en duwde mij aan de kant om zo naar binnen te lopen. Ik ben toen naar mijn kamer gegaan en heb de deur op slot gedaan. Ik hoorde daarna de kamerdeur van [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: aangever) open gaan. Ik hoorde gepraat en geruzie. Ik hoorde toen iets dat leek op een gevecht. Daarna ging de deur dicht en hoorde ik [slachtoffer 2] naar zijn kamer lopen. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] mij toen riep. Toen ik bij [slachtoffer 2] kwam zag ik dat hij gewond was.
Ik kan [verdachte] als volgt omschrijven:
- Donkere huidskleur
- Hij was iets kleiner dan ik. Ik ben ongeveer 1.70 m, hij was iets kleiner.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 8 februari 2018, opgenomen op pagina 32, bezien in samenhang met een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 13 februari 2018, opgenomen op pagina 33 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van respectievelijk verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] :
Op dinsdag 6 februari 2018 ben ik, verbalisant [verbalisant 1] , naar het adres [straatnaam] gegaan om daar informatie te halen omtrent de verdachte [verdachte] in deze zaak. Op genoemd adres woont [getuige 1] , een vriend van de verdachte [verdachte] . Ik trof niemand in de woning en heb vervolgens mijn gegevens achtergelaten op de deur van genoemd adres. [getuige 1] verstrekte mij diezelfde avond telefonisch de volgende gegevens: [verdachte] , geboren [geboortedatum] 1997, telefoonnummer [telefoonnumer]
Op dinsdag 13 februari 2018 was ik, verbalisant [verbalisant 2] , belast met het onderzoek naar de mishandeling van aangever [slachtoffer 2] . Die dag belde ik met telefoonnummer [telefoonnumer] , welk nummer was verstrekt door [getuige 1] . Ik kreeg [getuige 1] aan de lijn. [getuige 1] gaf aan dat hij per ongeluk zijn eigen telefoonnummer had doorgegeven aan collega [verbalisant 1] . Ik kreeg van [getuige 1] het volgende telefoonnummer door als zijnde dat van verdachte [verdachte] : [telefoonnumer] .
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 20 februari 2018 opgenomen op pagina 34 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 2] :
Op vrijdag 16 februari 2018, omstreeks 14:30 uur, belde ik, verbalisant, naar het
mobiele telefoonnummer [telefoonnumer] . Ik hoorde dat er werd opgenomen door een man.
Ik had mij kenbaar gemaakt als politieman. Ik had van hem een achternaam gehoord, te weten [verdachte] (fonetisch). De man wenste mij geen voornaam of geboortedatum te vertellen. Hij vertelde mij wel dat hij op straat leefde. Ik hoorde de man zeggen dat hij een dag eerder nog een bon had gekregen voor wildplassen. Daarna hing de man op.
In het onderzoek naar de verdachte werd de naam [verdachte] genoemd met als geboortedatum [geboortedatum] 1997. Daarop heb ik, in het systeem BVI-IB, gezocht op de naam [verdachte] met deze geboortedatum.
Dat leverde de volgende persoon op:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats] .
Bij het onderzoek naar [verdachte] zag ik dat hij op 15 februari 2018 bekeurd was voor wildplassen .
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen Politie Noord-Nederland d.d. 17 februari 2018, opgenomen op pagina 35 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant 3] :
Op donderdag 15 februari 2018 heb ik, verbalisant [verbalisant 3] , betrokkene [verdachte] bekeurd voor het doen van zijn natuurlijke behoefte in de Pausgang te Groningen. [verdachte] kon zich niet legitimeren en toonde mij een uitdraai van de gemeente waaruit bleek dat hij een nieuw identiteitsdocument had aangevraagd. Ik heb zijn identiteit vastgesteld middels een foto van hem in het politie systeem handhaving vreemdelingen.
Ik, verbalisant, kan [verdachte] als volgt omschrijven:
- ongeveer 1.70 m lang,
- hele donkere huidkleur,
- smal postuur.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/094243-17
1.
hij op 24 mei 2017 te Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur van een pand gelegen aan de [straatnaam], die aan een ander, te weten aan [benadeelde partij 1] toebehoorde, heeft vernield;
ten aanzien van parketnummer 18/820053-18
2.
hij op 5 september 2017, te Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een computer en een beeldscherm en een toetsenbord, toebehorende aan [benadeelde partij 2] , heeft vernield;
3.
hij op 16 september 2017, te Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk de vergrendeling van een raam van een gebouw aan het [straatnaam] , toebehorende aan [benadeelde partij 3] , heeft vernield;
4.
hij op 5 september 2017, te Groningen, opzettelijk en wederrechtelijk een raam van een gebouw aan de [straatnaam] , toebehorende aan [benadeelde partij 3] , heeft vernield;
Ten aanzien van parketnummer 18/820562-17
5. primair
hij op 30 november 2017, te Groningen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een supermarkt aan de [straatnaam] heeft weggenomen zes blikjes inhoudende whisky-cola, toebehorende aan [benadeelde partij 4] ;
6.
hij op 26 november 2017, in de gemeente Groningen, een ambtenaar, te weten een opsporingsambtenaar (BOA), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, genaamd [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] te duwen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen;
Ten aanzien van parketnummer 18/056643-18
7. subsidiair
hij op 15 januari 2018 te Groningen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- tegen het hoofd en het bovenlichaam te stompen en/of te slaan
en vervolgens
- met een ijzeren stang/bezem tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
1. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dan aan een ander toebehoort vernielen;
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dan aan een ander toebehoort vernielen;
3. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dan aan een ander toebehoort vernielen;
4. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dan aan een ander toebehoort vernielen;
5. primair diefstal;
6. mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
7. subsidiair mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan het voorwaardelijke deel van de straf, naast de algemene voorwaarden, bijzondere voorwaarden worden verbonden, te weten reclasseringstoezicht en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast dient verdachte mee te werken aan een (klinische) opname voor de duur van maximaal 7 weken in een Forensische Psychiatrische Kliniek, alwaar (psychische) diagnostiek kan worden uitgevoerd en onderzocht kan worden welk traject het beste aansluit bij de geconstateerde problematiek.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte thans begeleid wordt door een hulpverlener werkzaam bij het Wij-team Centrum Groningen. Verdachte heeft een goed contact met deze hulpverlener en er vindt ondersteuning plaats bij, onder andere, het op orde krijgen van de financiële situatie van verdachte. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou alles wat reeds is bewerkstelligd, teniet doen. De raadsvrouw heeft daarom gepleit voor een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf en/of een taakstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur ervan in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (een forse) mishandeling van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] sprak verdachte aan op diens gedrag, toen verdachte in de vroege ochtend van 15 januari 2018 vóór de woning waar [slachtoffer 2] een studio heeft, stond te schreeuwen en te bonken op de voordeur, kennelijk omdat verdachte wilde worden toegelaten tot die woning. Daarop heeft verdachte pardoes grof geweld toegepast jegens [slachtoffer 2] , waarbij verdachte niet heeft geschuwd, [slachtoffer 2] met een ijzeren voorwerp op het hoofd te slaan. Blijkens de medische verklaringen, gevoegd bij het door [slachtoffer 2] ingediende formulier “verzoek tot schadevergoeding”, ondervindt [slachtoffer 2] ook nu nog veel hinder van het fysieke letsel dat hij ten gevolge van de mishandeling heeft opgelopen. Zo zal [slachtoffer 2] op 17 september 2018 aan zijn neus worden geopereerd, waarbij het tussenschot zal worden rechtgezet. Voorts is in het “verzoek tot schadevergoeding” vermeld dat de mishandeling een grote negatieve impact heeft gehad op het psychisch welbevinden [slachtoffer 2] , méér dan hij in eerste instantie had gedacht. Hij is voorzichtiger en meer achterdochtig geworden. Ook is zijn zelfvertrouwen aangetast.
Ter terechtzitting heeft [slachtoffer 2] nader verklaard over de psychische problemen die hij als gevolg van de mishandeling heeft ondervonden en thans nog steeds ondervindt.
Verder heeft verdachte op 26 november 2017, omstreeks 00:45 uur, op het hoofdstation in Groningen hoofdconducteur/buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer 1] mishandeld, nadat [slachtoffer 1] verdachte de toegang tot de trein had ontzegd omdat verdachte niet in het bezit was van een geldig vervoersbewijs. Verdachte heeft [slachtoffer 1] daarop toegeschreeuwd dat hij wel degelijk van plan was met de trein mee te gaan, en heeft [slachtoffer 1] vervolgens een duw gegeven waardoor [slachtoffer 1] in het portaal achter de toegangsdeur van de trein ten val kwam.
De rechtbank merkt op dat mishandeling een inbreuk op de lichamelijke integriteit van de mishandelde persoon vormt. Voorts is mishandeling extra verwijtbaar wanneer het betreft de mishandeling van een publieke ambtsdrager, zoals in dit geval [slachtoffer 1] , die door verdachte is mishandeld terwijl hij zijn werk aan het doen was.
Daarnaast heeft verdachte een winkeldiefstal gepleegd in de [benadeelde partij 4] . Ook heeft verdachte vier vernielingen gepleegd. De vernieling op 24 mei 2017 te Groningen betrof de voordeur van een appartementencomplex waar verdachte naar binnen wilde. Kennelijk omdat hij niet werd toegelaten, heeft verdachte, met een stoeptegel, de voordeur vernield. De overige drie vernielingen betroffen telkens vernielingen van goederen van instellingen die (op enig moment) waren betrokken bij de begeleiding van verdachte ( [benadeelde partij 3] / [benadeelde partij 2] ). Uit de dossiers komt naar voren dat verdachte de vernielingen heeft gepleegd uit woede en/of frustratie omdat hij het met beslissingen van deze instellingen niet eens was. Vernielingen zijn vervelende feiten, die voor de gedupeerden, naast financiële schade, vaak veel overlast en ergernis meebrengen. Door zo te handelen heeft verdachte aangetoond geen respect te hebben voor het eigendom van een ander.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het verdachte betreffende (dertien pagina’s tellende) uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2018. Daaruit blijkt dat verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogens- en geweldsmisdrijven. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte in het bijzonder acht geslagen op het reclasseringsadvies d.d. 17 juli 2018 van Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
Uit dit rapport blijkt dat er problemen zijn op alle leefgebieden die leiden tot een hoge kans op recidive. Verdachte beschikt al langere tijd niet over een vaste woon- en/of verblijfplaats, hij ontving lange tijd geen legale gelden, verkeert in een drugsgerelateerd netwerk en heeft geen zinvolle dagbesteding of werk. Verder heeft hij trauma’s opgelopen tijdens zijn jeugd, een beperkt oplossingsvermogen voor problemen (beperkte impuls/agressieregulatie), een pro-criminele houding en speelt er mogelijk andere psychische problematiek. Er is daarnaast sprake van overmatig middelengebruik hetgeen van invloed is op zijn gedrag en het recidiverisico verhoogt.
De conclusie van de reclassering is dat de problematiek van verdachte te veelomvattend en groot is bij een lage responsiviteit waardoor de reclassering geen mogelijkheden ziet voor interventies in een ambulant kader.
De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden en ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte stelde zich eerder niet meewerkend op en hield zich niet aan bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft in het gesprek met verdachte ter terechtzitting de indruk gekregen dat hij
de nodige ondersteuning, structuur en begeleiding nodig heeft, maar dat hij, gelet op zijn problematiek, in elk geval op dit moment niet in staat zal zijn, medewerking te verlenen aan bijzondere voorwaarden, te verbinden aan een voorwaardelijk strafdeel, die zijn gericht op de noodzakelijk geachte diagnostiek en -indien geïndiceerd- klinische behandeling. Gelet hierop, is het opleggen van bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht op dit moment niet opportuun. De rechtbank zal daartoe dan ook niet overgaan.
Voorts ziet de rechtbank in de persoonlijkheid van verdachte geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen.
De raadsvrouw heeft gepleit voor een bestraffing waarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf géén onderdeel uitmaakt. Gelet op al het vorenstaande, is de rechtbank evenwel van oordeel dat, gelet op de ernst en het aantal van de nu bewezen verklaarde feiten, de verdachte het stadium van een werkstraf en/of een louter voorwaardelijke gevangenisstraf is gepasseerd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan verdachte een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Daarbij kan niet worden volstaan met de periode die verdachte (voor de feiten 5 en 6) in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het aangewezen is om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan verbonden de algemene voorwaarde, inhoudende dat hij (gedurende de proeftijd) geen strafbaar feit mag plegen.
Alles overziende, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar.

Benadeelde partij

Ten aanzien van parketnummer 18/056643-18
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 107,01 ter vergoeding van materiële schade en € 2.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Ten aanzien van parketnummer 18/820562-17
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 300,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zowel de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] als de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] geheel kunnen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Gelet op de door de raadsvrouw bepleite vrijspraak, dient de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk dan wel afgewezen te worden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van parketnummer 18/056643-18
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 7 subsidiair bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen met dien verstande dat de gevorderde immateriële schade gematigd wordt tot een bedrag van € 1500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 januari 2018.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ten aanzien van parketnummer 18/820562-17
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 6 bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen met dien verstande dat het gevorderde bedrag gematigd wordt tot een bedrag van € 150,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 november 2017.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Vordering na voorwaardelijke veroordeling

Bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 oktober 2016, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland te Assen, is verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarvan 179 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 29 oktober 2016.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij vordering d.d. 12 juli 2018 de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf nu blijkens de rapportage van de Jeugdreclassering d.d. 3 januari 2018 verdachte de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om afwijzing van de vordering.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de rapportage van de jeugdreclassering d.d. 3 januari 2018 en de daarop ter terechtzitting namens de jeugdreclassering gegeven toelichting volgt dat niet is uit te sluiten dat het onvoldoende of niet nakomen van afspraken met de jeugdreclassering verband houdt met een overname van de begeleiding van veroordeelde door de (volwassen)reclassering van het Leger des Heils , welke overname (kennelijk) niet op de juiste wijze is doorgevoerd. Gelet hierop, acht de rechtbank, in dit stadium, tenuitvoerlegging niet opportuun. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie daarom afwijzen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 300, 304, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 7 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3, 4, 5 primair, 6 en 7 subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 3 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van parketnummer 18/056643-18
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
1.607,01(zegge: duizendzeshonderdzeven euro en één eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 januari 2018.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 2]voor het overige in de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het
[slachtoffer 2]te betalen een bedrag van €
1.607,01(zegge: duizendzeshonderdzeven euro en één eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 107,01 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 2]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Ten aanzien van parketnummer 18/820562-17
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van €
150,00(zegge: honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2017.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[slachtoffer 1]voor het overige in de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van €
150,00(zegge: honderdvijftig euro) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat € 150,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.

Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer:

18/940031-15
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, d.d. 14 oktober 2016.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Depping, voorzitter, mr. B.I. Klaassens en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 augustus 2018.
Mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.zie foto's letsel pagina 13-17
2.zie voor de medische conditie van aangever ook de medische verklaringen gevoegd bij het formulier “verzoek tot schadevergoeding” d.d. 9 mei 2018, als los document gevoegd bij voornoemd dossier.