ECLI:NL:RBNNE:2018:3451

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
18/930060-18 en 18/064033-18
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraken, mishandeling, bedreiging en overtreding van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder woninginbraken, mishandeling, bedreiging en overtredingen van de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De zaak betreft twee parketnummers: 18/930060-18 en 18/064033-18.

Ten aanzien van parketnummer 18/930060-18 is de verdachte beschuldigd van diefstal door middel van braak, waarbij hij op 20 april 2018 in Assen goederen heeft weggenomen uit de woning van een slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich toegang heeft verschaft tot de woning en de goederen heeft weggenomen met het oogmerk om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen.

In het tweede parketnummer, 18/064033-18, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn kinderen en bedreiging van een derde persoon. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zijn dochter heeft mishandeld en zijn zoon heeft bedreigd met de woorden "Pak je pistool, anders doe ik het". De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de recidive van de verdachte en de impact op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partijen beoordeeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen aan de slachtoffers van de woninginbraken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
parketnummers 18/930060-18 en 18/064033-18
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 augustus 2018 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1963 te [geboorteplaats],
wonende te [straatnaam], [woonplaats],
thans gedetineerd te PI Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van
- ten aanzien van parketnummer 18/930060-18: het onderzoek op de terechtzittingen van
19 juni 2018 en 14 augustus 2018; en
- ten aanzien van parketnummer 18/064033-18: het onderzoek ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.G. Doornbos, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. C.V. van Overbeeke.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/930060-18
1.
hij op of omstreeks 20 april 2018 te Assen, een hoeveelheid kleding en/of een hoeveelheid elektronica en/of een horloge en/of een fles parfum en/of een hoeveelheid (boodschappen) tassen en/of een krat Hertog Jan bier, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 1], in/uit de woning aan de [straatnaam] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij op of omstreeks 12 april 2018 te Rolde, gemeente Aa en Hunze, een damesfiets en/of een krat Grolsch bier in elk geval enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde te weten aan [slachtoffer 2] in/uit de woning aan de [straatnaam] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 20 april 2018 tot en met 23 april 2018 te Assen enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3], in/uit de woning aan de [straatnaam] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat of die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Ten aanzien van parketnummer 18/064033-18
1.
hij op of omstreeks 28 juni 2016 te Assen [slachtoffer 4] heeft mishandeld door - die [slachtoffer 4] vast te pakken en/of - tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te duwen en/of - zijn (verdachtes) knie op de borst, althans het lichaam van die [slachtoffer 4] te drukken en/of - de keel van die [slachtoffer 4] vast te pakken en/of dicht te drukken/knijpen;
2.
hij op of omstreeks 28 juni 2016 te Assen zijn kind, [slachtoffer 5], heeft mishandeld door meermalen, althans eenmaal - tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer 5] te slaan/stompen en/of - tegen het lichaam van die [slachtoffer 5] te schoppen/trappen;
3.
hij op of omstreeks 28 juni 2016 te Assen [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Pak je pistool, anders doe ik het", en/of daarbij - zijn hand achter zijn rug te doen en/of te houden en/of - (vervolgens) zijn hand in zijn broeksband te doen;
4.
hij op een of meer tijdstip(pen), althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 6 februari 2018 te Assen (telkens) opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in
elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad,een hoeveelheid van een
materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een
middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen
krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstip(pen), althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 29 september 2017 tot en met 6 februari 2018 te Assen, met elkaar, althans één van hen, (telkens) opzettelijk heeft/hebben verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad (in een pand aan de [straatnaam]),een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet,
tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijven verdachte op een of meer tijdstip(pen), althans op enig tijdstip in of omstreeks de periode van 29 september tot en met 6 februari 2018 te Assen en/of elders in Nederland opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door aan die onbekend gebleven
persoon/personen (een ruimte in) voornoemd pand voor het verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken van cocaïne en/of heroïne ter beschikking te stellen;
5.
hij op of omstreeks 6 februari 2018 te Assen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van parketnummer 18/930060-18 het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte dient daarom van dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de overige, onder beide parketnummers ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie op grond van het dossier gerekwireerd tot een bewezenverklaring.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is met de officier van justitie van mening dat, ten aanzien van parketnummer 18/930060-18, voor het onder 2 ten laste gelegde geen bewezenverklaring kan volgen.
De overige, onder voornoemd parketnummer ten laste gelegde feiten kunnen op basis van de bekennende verklaring van verdachte wettig en overtuigend worden bewezen.
De raadsman heeft voorts betoogd dat verdachte ten aanzien van parketnummer 18/064033-18 voor het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van de mishandeling door verdachte van zijn twee kinderen (onder 1 en 2 ten laste gelegd) er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Zowel zijn zoon als zijn dochter hebben geen aangifte willen doen. Wat rest is de verklaring die beide kinderen die bewuste dag hebben afgelegd ten overstaan van een verbalisant. Deze verklaringen, opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen, vinden geen steun in andere bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde is de raadsman van mening dat de gedragingen van verdachte niet als bedreigend, in de zin van artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht, kunnen worden aangemerkt.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen bewijs voorhanden is dat verdachte gedeald heeft in harddrugs. Het enkele feit dat verdachte 2 maal harddrugs heeft overhandigd aan een ander, levert onvoldoende bewijs op om tot een schuldigverklaring aan het dealen van harddrugs danwel tot medeplichtigheid aan het dealen te komen.
Tot slot heeft de raadsman aangegeven dat het onder 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat ten aanzien van parketnummer 18/930060-18 het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Voorts acht de rechtbank ten aanzien van parketnummer 18/064033-18 het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van de zoon ([getuige 1]) van verdachte onvoldoende bevestiging vindt in andere, onafhankelijke bewijsmiddelen. Voor een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit is naast de verklaring van [getuige 1], aanvullend bewijs vereist. Dit wettelijk vereiste steunbewijs ontbreekt in deze zaak.
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave, ten aanzien van parketnummer 18/930060-18, luidt als volgt:
feit 1
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 24 april 2018, opgenomen op pagina 146 e.v. van het dossier met nummer NN3R018034 (onder de naam Sapupira) d.d. 30 april 2018, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1].
feit 3
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018;
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 23 april 2018, opgenomen op pagina 180 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [naam 1], namens [slachtoffer 3].
Deze opgave, ten aanzien van parketnummer 18/064033-18, luidt als volgt:
feit 5
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 13 februari 2018, opgenomen op pagina 81 e.v. van het dossier met nummer PL0100-2018049925 d.d. 28 februari 2018, inhoudende de relatering van verbalisant.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 februari 2018, opgenomen op pagina 74 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant.
De rechtbank past, ten aanzien van parketnummer 18/064033-18
,de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven. Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
feit 1
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2016 opgenomen op pagina 13 van dossier met nummer PL0100- 2016206002 d.d. 18 juli 2016, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant]:
Op dinsdag 28 juni 2016 zijn wij, naar aanleiding van een melding betreffende, naar later bleek, [getuige 1] en zijn zus, gegaan naar de [straatnaam] in Assen. Aldaar hoorde ik, verbalisant, dat [getuige 1] zei dat hij uit de ouderlijke woning aan de [straatnaam] in Assen was gevlucht, omdat hij zag dat zijn vader zijn zus bij de keel greep en probeerde haar te wurgen. Op het moment dat zijn zus het voor hem ([getuige 1]) wilde opnemen en daarom haar vader wilde pakken, greep de vader de zus en drukte haar op de bank. Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat zijn vader haar in de hoek van de bank drukte.
Ik hoorde dat [getuige 1] zei dat hij zag dat zijn vader met een knie op het lichaam van zijn zus zat. Hij zag vervolgens dat zijn vader haar bij de keel greep.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2016 opgenomen op pagina 16 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [slachtoffer 6]:
Op dinsdag 28 juni 2016, omstreeks 16:45 uur ontvingen wij een melding betreffende een jongen, genaamd [getuige 1]. Wij gingen naar de [straatnaam] in Assen. Ter plaatse hoorde ik [getuige 1] zeggen dat hij zag dat zijn vader zijn zus vastpakte en op de bank duwde en met zijn handen de keel van zijn zus vastpakte en dichtkneep.
Ik hoorde [getuige 1] zeggen dat zijn vader met een van zijn knieën op de borst van zijn
zus ging zitten.
Ter plaatse aan de [straatnaam] te Assen, zag ik een meisje, inéén gekropen tegen de erfafscheiding, zitten op de grond. Ik zag dat er tranen uit haar ogen liepen en hoorde haar snikkend zeggen dat ze [slachtoffer 4] heette. Ik hoorde haar zeggen dat ze door haar vader bij de keel was gepakt en dat hij met zijn been op haar borst had gezeten. Ik zag dat ze haar rechterhand ter hoogte van haar keel hield. Ik vroeg haar of ik haar keel mocht zien.
Ik zag een lichtelijke rode verkleuring. Ik zag dat ze met haar hand vervolgens ter
hoogte van haar sleutelbenen horizontaal heen weer wreef. Ik hoorde haar zeggen:
"Hier zat hij met zijn knie." Ik zag een lichte rode verkleuring op haar borst ter
hoogte waar haar borstbeen begon.
Ik vroeg [naam 2] (de moeder van [slachtoffer 4]) of het klopte dat [slachtoffer 4] bij de keel was gegrepen door haar vader. Ik hoorde [naam 2] antwoorden: "Ja".
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2016 opgenomen op pagina 25 van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van [verdachte]:
Ik heb [slachtoffer 4] tegen de bank geduwd. Ik heb haar armen terug geduwd met mijn armen. Verder heb ik met mijn dijbeen haar benen weggeduwd.
feit 3
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 augustus 2018, zakelijk weergegeven:
Ik ging helemaal door het lint toen de politie kwam. Ik wilde niet mee. Ik heb mijn hand achter mijn rug gedaan.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal aangifte van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2016 opgenomen op pagina 29 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [slachtoffer 6]:
Op dinsdag 28 juni 2016 was ik, verbalisant, aan de [straatnaam] te Assen.
Ik vertelde [verdachte] dat hij voor ons verdachte was ter zake mishandeling van
zijn kinderen. Ik hoorde hem direct zeggen dat hij niet meeging.
Ik zag dat [verdachte] een klein stapje naar mij toe deed en vervolgens zei: “Pak je pistool, anders doe ik het.” Ik zag dat hij ineens snel een stap naar achteren deed, met zijn voorkant richting mij. Ik zag dat hij zijn rechterhand, achter zijn rug deed.
Ik zag dat zijn trainingsbroek iets omhoog werd getrokken, doordat hij kennelijk iets uit zijn broeksband achter zijn rug trachtte te pakken. Ik zag dat hij zijn houding veranderde in een alerte houding. Deze houding herkende ik als zijnde de schiethouding, welke ik ook aan zou
nemen als ik moet schieten, op bijvoorbeeld de schietbaan. Ik zag namelijk dat hij
beide benen uit elkaar deed en iets door zijn knieën zakte. Ik zag dat hij zijn borst
iets naar voren kantelde. Ik schrok enorm van deze plotse wending. Het gebeurde ook
in een fractie van een seconde. Ik greep direct het mijn pistool vast en klikte de
beveiliging van het holster los. Toen ik mijn pistool vast greep, riep ik direct met luide stem dat hij zijn handen moest laten zien. Ik zag dat hij zijn rechterhand achter zijn rug weg haalde en ik hoorde hem zeggen:" Oke, oke, ik geef me over."
Ik was op dat moment in de overtuiging dat hij daadwerkelijk een vuurwapen zou trekken.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 28 juni 2016 opgenomen op pagina 13 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant [verbalisant]:
Ik hoorde dat verdachte [verdachte] zei: "Pak je vuurwapen maar" ik ga niet meewerken. Ik zag dat hij zijn linkerhand achter zijn rug deed. Ik hoorde hem nogmaals roepen: “Pak je vuurwapen maar”. Het leek alsof hij naar zijn broekband greep. Op dat moment hoorde ik dat collega [slachtoffer 6] zei: “Laat je handen zien, staan blijven!”
feit 4 primair
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 30 september 2017 opgenomen op pagina 55 e.v. van dossier met nummer PL0100-2018049925 d.d. 28 februari 2018, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 29 september 2017 reden wij door de Rolderstraat in Assen. Daar zag ik de mij
ambtshalve bekende [getuige 2]. Mij was bekend dat [getuige 2] een drugsgebruiker was. Ik hoorde haar zeggen dat ze 4 uur geleden voor het laatst had gebruikt.
Ik hoorde haar zeggen dat zij drugs had gekocht bij de [straatnaam], dat zij het had gekocht van [verdachte]. [verdachte] woonde ook aan de [straatnaam]. Hij verkocht wit en bruin voor [naam 3], een Antilliaan. Zij was vandaag de hele dag bij [verdachte] geweest aan de [straatnaam]. Zij had voor 70 euro drugs gekocht bij [verdachte]. Ik hoorde haar zeggen dat [verdachte] vandaag ongeveer 15 klanten had gehad. De meesten belden van tevoren en kwamen dan bij het raam van [verdachte] of kwamen via de hal van de [straatnaam] naar binnen. Een (1) bolletje drugs kostte 10 euro.
Ambtshalve was mij bekend dat met wit en bruin werd bedoeld: cocaïne en heroïne.
Ambtshalve was mij bekend dat met [verdachte] van de [straatnaam] werd bedoeld:
[verdachte], geboren [geboortedatum]-1963, wonende [straatnaam] te Assen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal bevindingen van Politie Noord-Nederland d.d. 6 februari 2018 opgenomen op pagina 76 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant:
Op 6 februari 2018 tussen 13:00 uur en 15:15 uur heb ik, verbalisant, post gevat met zicht op een kamer omdat er informatie was dat [verdachte] drugs zou dealen via het raam, pand [straatnaam] te Assen.
Omstreeks 13:15 uur zag ik dat er twee mannen bij het raam kwamen. Ik zag een
blanke man en een getinte man. Ik zag dat een van deze mannen op het raam
klopte. Ik zag dat het raam van binnenuit door eerdergenoemde [verdachte] werd geopend.
Ik zag dat beide mannen iets overhandigde aan [verdachte]. Ik zag dat zij vervolgens even
moesten wachten, waarna [verdachte] weer bij het raam verscheen. Ik zag dat [verdachte] aan
beide mannen iets overhandigde. Ik zag dat de getinte man wegliep in de richting van het station Assen. Ik gaf vervolgens aan de collega's op straat het volgende signalement door: getinte man, geblondeerd haar, grijze joggingsbroek, zwarte jas, droeg een beige tas bij zich. Deze werd kort gevolgd en later aangehouden. Hij bleek in het bezit van een bolletje vermoedelijke heroïne.
Omstreeks 13:48 uur zag ik dat er een man op een fiets bij het raam kwam (de rechtbank begrijpt: de later aangehouden verdachte [getuige 3]).
Ik zag dat de man op de fiets op het raam klopte en dat [verdachte] van binnenuit het raam opende. Ik zag dat de man iets aan [verdachte] overhandigde. Ik zag de man kort moest wachten, waarop [verdachte] weer terug bij het raam kwam. Ik zag dat hij de man op de fiets iets overhandigde.
Ik gaf vervolgens aan de collega's op straat het signalement van de man door. De collega's volgen de man waarna hij werd aangehouden. Bij de man met de fiets werd een
bolletje heroïne aangetroffen. Ik zag dat tussen 14:00 uur en 15:15 uur nog twee personen bij het raam kwamen. Ik zag bij beide mannen het volgende gebeuren: beide mannen klopten op het raam waarop [verdachte] bij het raam kwam en er iets aan [verdachte] werd overhandigd. Ik zag in beide gevallen dat kort daarop [verdachte] weer bij het raam verscheen en iets overhandigde aan de mannen. Hierna vertrokken de mannen.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van Politie Noord-Nederland d.d. 6 februari 2018 opgenomen op pagina 120 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als verklaring van [getuige 3]:
Ik ben vandaag aangehouden omdat ik drugs bij me had. Ik was vanmiddag op de fiets naar de [straatnaam] te Assen gegaan en heb daar heroïne gekocht. Sinds januari koop ik daar mijn drugs. Ik klop op het raam en dan doet hij altijd open.
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank, anders dan door de raadsman is betoogd, het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van de dochter van verdachte omtrent de mishandeling, voldoende steun vindt in de verklaring van haar broer en die van haar moeder.
Voorts blijkt uit het proces-verbaal bevindingen van verbalisant [slachtoffer 6] dat door deze verbalisant rode verkleuring op de keel en op de borst van het slachtoffer is waargenomen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd, ook zou worden gepleegd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte, nadat hij was aangehouden door de verbalisant, door het lint ging en geen gehoor gaf aan het verzoek om mee te werken. Verdachte nam een schiethouding aan en deed zijn hand achter zijn rug alsof hij daar een pistool vandaan wilde halen. Verdachte gebruikte daarbij de woorden: "Pak je pistool, of ik doe het". Door op een dergelijke manier te handelen kon bij aangever de redelijke vrees ontstaan dat verdachte zijn dreigement zou waarmaken. De rechtbank wordt in haar overtuiging gesterkt doordat de verbalisant de bedreiging dermate serieus nam en de situatie zo ernstig inschatte dat hij zich genoodzaakt zag zelf zijn dienstpistool uit zijn holster
te halen.
Ten aanzien van het onder 4 primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen blijkt dat verdachte met regelmaat (al dan niet in opdracht van derden) vanuit zijn woning, harddrugs verkocht en verstrekte aan anderen. De rol van verdachte is daarmee groter dan verdachte wil doen voorkomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht onder parketnummer 18/930060-18 het onder 1 en 3 ten laste gelegde en onder parketnummer 18/064033-18 het onder 1, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
Ten aanzien van parketnummer 18/930060-18
1.
hij op 20 april 2018 te Assen, kleding en elektronica en een horloge en een fles parfum en boodschappentassen en een krat Hertog Jan bier, aan een ander toebehorende, te weten aan
[slachtoffer 1], uit de woning aan de [straatnaam] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
3.
hij in de periode van 20 april 2018 tot en met 23 april 2018 te Assen goederen die aan een ander toebehoorden, te weten aan [slachtoffer 3], uit de woning aan de [straatnaam] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van parketnummer 18/064033-18
1.
hij op 28 juni 2016 te Assen [slachtoffer 4] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 4] vast te pakken en
- tegen het lichaam van die [slachtoffer 4] te duwen en
- zijn (verdachtes) knie op de borst van die [slachtoffer 4] te drukken en
- de keel van die [slachtoffer 4] vast te pakken;
3.
hij op 28 juni 2016 te Assen [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Pak je pistool, anders doe ik het" en daarbij zijn hand achter zijn rug te doen en vervolgens zijn hand in zijn broeksband te doen;
4. primair
hij in de periode van 29 september 2017 tot en met 6 februari 2018 te Assen telkens opzettelijk heeft verkocht en verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en heroïne, zijnde cocaïne en heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op 6 februari 2018 te Assen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 200 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 18/930060-18
1. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3. diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van parketnummer 18/064033-18
1. mishandeling;
3. bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. primair opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
5. opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, met daarbij reclasseringstoezicht en een verbod op het gebruik van drugs met controle daarop en woonbegeleiding van de Stichting Terwille.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een veel lagere straf wordt opgelegd dan door de officier van justitie is gevorderd. De eis van de officier van justitie sluit niet aan bij de landelijke oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Bovendien is de raadsman -anders dan de officier van justitie- van oordeel dat verdachte van een aantal feiten dient te worden vrijgesproken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een groot aantal strafbare feiten gepleegd. Hij wordt thans veroordeeld voor twee woninginbraken in februari 2018, het verkopen en verstrekken van harddrugs gedurende een periode van vier maanden in 2017-2018 en het in bezit hebben van hennep. Tevens wordt hij thans veroordeeld voor een tweetal oudere feiten die in 2016 hebben plaatsgevonden. Gelet op de ouderdom van deze feiten werken deze slechts in geringe mate in de strafmaat mee.
Woninginbraken zijn feiten waar de slachtoffers veel last van hebben en ernstig door gedupeerd kunnen worden. De inbreuk op de privacy is doorgaans groot, zoals ook hier het geval is. De woning van de slachtoffers is overhoop gehaald en de slachtoffers moeten, naast het gemis van materiële goederen, leven met de gedachte dat een vreemde ongevraagd aan hun spullen heeft gezeten en in hun woning is geweest. Voorts heeft verdachte meegewerkt aan de verstrekking en verkoop van harddrugs. De rechtbank heeft hierbij weliswaar gezien dat verdachte niet zelf een grote dealer was en (kennelijk) vooral meewerkte om eigen gebruik te bekostigen, maar dit neemt niet weg dat verdachte ook hiermee een ernstig strafbaar feit heeft begaan.
Uit zijn uittreksel justitiële documentatie is gebleken dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor met name vermogensdelicten, soms tot langdurige gevangenisstraffen.
Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies. In het advies is vermeld dat verdachte op tal van levensgebieden problemen ervaart en dat er sprake is van middelenproblematiek, zowel met harddrugs als met alcohol. Een ambulante behandeling is niet afdoende gebleken om het recidiverisico in te perken. Voorts constateert de reclassering dat verdachte niet wenst mee te werken aan een noodzakelijk geachte klinische behandeling van zijn problematiek. Reden voor de reclassering om te adviseren verdachte af te straffen zonder bijzondere voorwaarden. Als verdachte hulp wil, zal dit alleen effect sorteren als dit gebeurt in een vrijwillig kader.
Verdachte heeft naar voren gebracht dat hij bezig is zijn leven op orde te krijgen. Hij gebruikt sedert zijn detentie geen alcohol en drugs meer en heeft vanuit detentie contact gelegd met de Stichting Terwille, die bereid is hem te begeleiden na het einde van zijn detentie. Hij zal dan met behulp van deze stichting eerst begeleid gaan wonen en proberen zijn leven weer op de rit te krijgen. Ook wil hij geen drugs meer gebruiken en zo nodig meewerken aan controle daarop.
De rechtbank is van oordeel dat aan verdachte, gelet op de ernstige feiten die hij heeft gepleegd, met name de twee woninginbraken en de handel in harddrugs en voorts gelet op de hoge mate van recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Daarbij kan niet worden volstaan met de periode die veroordeelde thans in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het meest aangewezen is om verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met alleen de algemene voorwaarde dat hij geen strafbare feiten mag plegen. Het opleggen van bijzondere voorwaarden met reclasseringstoezicht lijkt de rechtbank niet opportuun. De rechtbank zal verdachte, overeenkomstig zijn wens, de gelegenheid geven om te proberen op eigen kracht, met vrijwillige hulp van buitenaf, zijn leven weer op te bouwen.
De rechtbank zal verdachte alles overziende een gevangenisstraf opleggen voor de duur van twaalf maanden waarvan drie maanden voorwaardelijk.

Benadeelde partij

Ten aanzien van 18/930060-18
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
feit 1
1. [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 10,98 ter zake van materiële schade en € 280,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
feit 22. [slachtoffer 2], tot een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
feit 3
3. [slachtoffer 3], tot een in de vordering zelf niet nader genoemd bedrag ter vergoeding van materiële schade vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] in zijn geheel kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 2] acht de officier van justitie het feit waaruit de schade is ontstaan, niet bewezen. De vordering dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] heeft de officier van justitie de bedragen van de weggenomen goederen, die als bijlage bij de vordering zijn gevoegd, opgeteld. De officier van justitie acht een totaal bedrag van € 840,00 toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Met de officier van justitie is de raadsman van mening dat de vordering van [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat uit de vordering niet blijkt of de goederen zoals opgenomen in de bijlage reeds zijn vergoed door de verzekeringsmaatschappij. Daarbij komt dat in de vordering geen totaal bedrag is vermeld. De vordering dient daarom niet-ontvankelijk verklaard te worden.
Oordeel van de rechtbank
Feit 1
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering, waarvan de hoogte niet door verdachte is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit waaruit de schade zou zijn ontstaan, niet bewezen. De benadeelde partij [slachtoffer 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Feit 3
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] schade heeft geleden die het rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde, beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om de hoogte van de geleden schade te kunnen beoordelen, omdat niet duidelijk uit de vordering blijkt welk deel van de schade door de verzekeringsmaatschappij is vergoed. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 285, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 3 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder parketnummer 18/930060-18 onder 2 is ten laste gelegde en hetgeen verdachte onder parketnummer 18/064033-18 onder 2 is ten laste gelegde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder parketnummer 18/930060-18 onder 1 en 3 ten laste gelegde en onder parketnummer 18/064033-18 onder 1, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 3 maandenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Vordering benadeelde partijen ten aanzien van parketnummer 18/930060-18
Feit 1
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 290,98(zegge: tweehonderdnegentig euro en achtennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 april 2018.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]te betalen een bedrag van
€ 290,98(zegge: tweehonderdnegentig euro en achtennegentig eurocent) bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 10,98 aan materiële schade en € 280,00 aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer 1]daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Feit 2 en feit 3
Bepaalt dat de benadeelde partijen
[slachtoffer 2]en
[slachtoffer 3]in hun vordering niet ontvankelijk zijn en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, mr. R. Depping en mr. J.N.M. Blom, rechters, bijgestaan door J.H. van Scharrenburg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 augustus 2018.
Mr. R. Depping is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.