ECLI:NL:RBNNE:2018:326

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2018
Publicatiedatum
1 februari 2018
Zaaknummer
16/1831
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de opleiding tot anesthesiemedewerker na incident met patiëntveiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 januari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een leerling anesthesiemedewerker en de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen. De leerling, eiser, had zijn opleiding tot anesthesiemedewerker zien beëindigen na een incident waarbij de patiëntveiligheid in gevaar kwam. Dit incident vond plaats op 16 september 2015, toen eiser probeerde een maagsonde bij een patiënt in te brengen, maar dit mislukte na meerdere pogingen. Ondanks instructies van zijn begeleider om te stoppen, ging eiser door, wat leidde tot ernstige zorgen over zijn functioneren en de veiligheid van de patiënten.

Eiser had eerder al te maken gehad met onvoldoende beoordelingen en was onderworpen aan voorwaarden voor zijn herkansing. De rechtbank oordeelde dat de Raad van Bestuur terecht had besloten om de opleiding van eiser te beëindigen, gezien de voorgeschiedenis van onvoldoende functioneren en het incident dat de veiligheid van de patiënt in gevaar bracht. De rechtbank concludeerde dat er geen kans op verbetering was en dat de beëindiging van de opleiding en het daaropvolgende ontslag op goede gronden was gebaseerd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde dat het ontslag eervol was verleend, zoals bepaald in de Cao-UMC. Eiser had geen recht op een proceskostenvergoeding, en de uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 16/1831

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2018 in de zaak tussen

[naam], wonende te Groningen, eiser,
en
de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Groningen, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Blaauw).

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2015 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn opleiding tot anesthesiemedewerker met ingang van 1 november 2015 is beëindigd en dat hem per die datum eervol ontslag is verleend.
Bij besluit van 14 maart 2016 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser van 16 november 2015 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brief van 27 mei 2016 heeft eiser de gronden van beroep ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door H.J. de Jonge. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, alsmede door P.H. Benjamins – Van Oudheusden en T. Hegen. Aan het einde van de zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat op basis van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van het navolgende.
2. Eiser is met ingang van 1 maart 2014 op basis van artikel 2.4.4, eerste lid, van de Cao Universitair Medische Centra (hierna: Cao-UMC) aangesteld als leerling anesthesiemedewerker.
2.1.
Nadat eiser voor de tweede maal de toets circulatie niet had gehaald, heeft mevrouw T. Hegen, vakconsulent Operatieve Zorg Organisatie, op 11 juni 2015 een gesprek met eiser gevoerd. Daarbij is met hem een aantal nadere afspraken gemaakt. Eiser diende onder meer de module Vakinhoudelijk Handelen 3 (VH3) opnieuw te volgen en moest tevens een nieuw werkplan indienen.
2.2.
Eiser heeft niet tijdig een nieuwe versie van zijn werkplan aangeleverd. Mede naar aanleiding daarvan heeft op 3 augustus 2015 opnieuw een gesprek plaatsgevonden tussen eiser en mevrouw Hegen. Tijdens dit gesprek is eiser geconfronteerd met het gegeven dat hij geen aangepaste versie van het werkplan had aangeleverd. Ook had hij verwerkingsopdracht VH 4 circulatie niet gemaakt, terwijl dit wel was afgesproken. Verder heeft mevrouw Hegen kritiek geuit op de houding van eiser. Zij heeft eiser gemeld dat een nader besluit zou volgen over het voortzetten van de opleiding. Eiser zou dan wel aan een aantal strikte voorwaarden dienen te voldoen.
2.3.
Op 5 augustus 2015 heeft een beoordelingsgesprek plaatsgevonden, dat zag op de periode 11 juni 2015 tot en met 7 augustus 2015. Daarbij is het beoordelingsformulier besproken. In het beoordelingsformulier zijn de onderdelen inzet en houding, structuur en methodiek, voorbereiding, tempo en communicatie als onvoldoende beoordeeld. Ook eisers praktijkbeoordeling, opgesteld door mevrouw B. Wagenaar, praktijkbegeleider, was onvoldoende. Tijdens dit gesprek is voorts meegedeeld dat eiser een herkansing zou krijgen voor het onderdeel VH3. In het beoordelingsformulier is, onder de noemer van ‘afspraken en voorwaarden’, een aantal nadere criteria geformuleerd waaraan eiser in de herkansing zou dienen te voldoen.
2.4.
Op 14 september 2015 heeft eiser, conform de afspraken over zijn herkansing, een kennismakingsgesprek gevoerd met mevrouw P. Bos (hierna: Bos), zijn nieuwe werkbegeleider. Tijdens dit gesprek heeft Bos duidelijk gemaakt wat zij van eiser verwachtte.
2.5.
Uit de beoordelingen over de periode 14 tot en met 16 september 2015 door met name Bos blijkt dat het op het gebied van inzicht, handelen en communicatie van eiser en de samenwerking met de werkbegeleider niet goed is verlopen en dat sprake was van een voorval waarbij de patiëntveiligheid in het geding is gekomen. Eiser probeerde op 16 september 2015 een maagsonde bij een patiënt in te brengen, maar dit mislukte na meerdere pogingen. Bos vroeg hem daarmee te stoppen en te wachten tot zij klaar was met een andere patiënt. Desondanks was eiser opnieuw begonnen met een poging de maagsonde in te brengen. Later bleek dat eiser de patiënt te licht onder narcose had gebracht en dat het inbrengen van de maagsonde om die reden mislukte.
2.6.
Daarop is op 16 september 2015 een gesprek met eiser gevoerd. Tijdens dit gesprek is van de zijde van de werkgever meegedeeld dat eiser zijn opleiding niet mocht vervolgen en dat zijn aanstelling zou worden beëindigd. Hieraan is ten grondslag gelegd dat Bos het vertrouwen in het handelen van eiser in het kader van de patiëntveiligheid was verloren, dat het kennisniveau van eiser tekort is geschoten met betrekking tot respiratie, dat uit het werkplan van eiser onvoldoende is gebleken hoe hij zijn leerdoelen wenste te behalen en dat eiser onvoldoende verbetering in zijn communicatie had laten zien.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van artikel 12.7, eerste lid, van de Cao-UMC het dienstverband van eiser per 1 november 2015 beëindigd, omdat de opleiding, in welk kader eiser was aangesteld, was stopgezet wegens een onvoldoende praktijkbeoordeling.
4. In bezwaar heeft eiser naar voren gebracht - voor zover hier van belang en samengevat - dat de gronden voor het beëindigen van de aanstelling onjuist zijn. Eiser heeft gewezen op de afspraken en voorwaarden die op 5 augustus 2015 zijn opgesteld en heeft zich op het standpunt gesteld dat hij die afspraken is nagekomen. Bovendien heeft hij betoogd dat hij onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om zijn verwerkingsopdrachten af te maken en zijn portfolio compleet aan te leveren.
5. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de Commissie Regeling Rechtspositionele Besluiten UMCG van 24 februari 2016. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat aan het voorval, waarbij de patiëntveiligheid in het gedrang kwam, zwaar gewicht moet worden toegekend. Ten aanzien van de afspraken en voorwaarden die op 5 augustus 2015 zijn opgesteld heeft verweerder uiteengezet dat dit niet een limitatieve opsomming betreft, maar dat het gaat om doelstellingen die zijn gesteld in het kader van de herkansing die eiser is geboden. Voorts heeft verweerder meegewogen dat eiser in de periode juni tot 16 september 2015 te weinig een actieve rol heeft gespeeld in de verbetering van zijn resultaten en houding. Ook heeft verweerder de moeizame wijze waarop zijn werkplan tot stand is gekomen een rol laten spelen bij de besluitvorming.
6. Eiser voert in beroep aan dat mevrouw Bos hem niet een eerlijke kans heeft gegeven, omdat zij zich bij voorbaat openlijk afvroeg of eiser wel zou kunnen slagen voor zijn herkansing praktijk VH3, dat hij zich daardoor onzeker is gaan voelen, dat hij op 14 september 2015 nog om aanvullende coaching heeft verzocht, dat er - afgezien van het voorval met de maagsonde - geen kritiek op hem was over zijn functioneren van 14 tot en met 16 september 2015 en dat het onzorgvuldig is dat hij in zijn herkansingsperiode al na twee dagen is ontslagen.
7. Verweerder benadrukt in reactie op de gronden van beroep dat eiser na een onvoldoende beoordeling een herkansing onder voorwaarden heeft gekregen. In de periode 14 tot en met 16 september 2015 vonden echter meerdere incidenten plaats, die zodanig ernstig waren dat eiser niet meer vertrouwd werd. Eiser hield zich daarbij niet aan de instructies, luisterde niet naar zijn begeleider en handelde op basis van onjuiste aannames. Verweerder stelt dat het incident met de maagsonde de druppel was die de emmer deed overlopen. De kern van de zaak is volgens verweerder dat de veiligheid van de patiënten in geding kwam. Daaraan is een groter gewicht toegekend dan aan het belang van eiser bij handhaving van zijn leerlingenaanstelling. Verder is verweerder van mening dat eiser geen duidelijk zicht had op zijn leerdoelen en zich onvoldoende bewust was van het belang daarvan.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
9. In geding is of verweerder terecht en op goede gronden de opleiding van eiser heeft beëindigd en hem op grond daarvan ontslag kon verlenen.
9.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen dat eiser onvoldoende functioneerde en dat er binnen een afzienbare termijn geen kans op verbetering te verwachten viel. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
9.2.
Eisers functioneren moet mede worden bezien in het licht van de hele voorgeschiedenis. De rechtbank verwijst in dit verband naar onder meer het gespreksverslag van 3 augustus 2015, waaruit blijkt dat eiser voor zijn daaraan voorafgaande praktijkstage onvoldoende scoorde, dat hij zijn portfolio niet op orde had, dat hij zijn werkplan onvolledig had ingeleverd, dat hij geen reflectieverslagen had gemaakt en dat hij de verwerkingsopdracht niet had gemaakt. Daarbij heeft verweerder doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan het incident met de maagsonde, waarbij de veiligheid van de patiënt in het geding kwam. Eiser had moeten begrijpen dat hij de instructies van Bos diende op te volgen en dat hij, na haar opmerking dat hij moest stoppen met zijn pogingen de maagsonde in te brengen en moest wachten totdat zij tijd had om eiser bij te staan, niet zelfstandig kon beslissen daarmee door te gaan. Eisers verklaring ter zitting van de rechtbank dat hij wel degelijk was gestopt met het inbrengen van de sonde en dat hij deze alleen nog verwijderde, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Deze betwisting van de door Bos gegeven beschrijving van het incident komt immers pas voor het eerst in beroep, ruim twee jaar na het incident, terwijl eiser bij de hoorzitting in bezwaar nog heeft aangegeven zich het incident niet goed meer te herinneren.
9.3.
Voor zover eiser betoogt dat verweerder zijn opleiding te snel heeft beëindigd, omdat Bos al enkele dagen na aanvang van de begeleiding niet meer met hem verder wilde, overweegt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de beëindiging moet worden bezien in het licht van de voorgeschiedenis, die uitmondde in voornoemd gesprek van 3 augustus 2015. Tijdens dit gesprek is eiser te verstaan gegeven dat zijn opleiding op dat moment al beëindigd kon worden, maar dat hij later zou horen of hij nog een kans zou krijgen. Toen verweerder hem die kans op 5 augustus 2015 toch nog bood, wist eiser dat er streng op hem zou worden gelet.
9.4.
Ter zitting heeft verweerder voorts toegelicht dat de beoordeling van de praktijkstage formeel op 2 november 2015 zou plaatsvinden, maar dat op 16 september 2015 al bleek dat eiser niet verder kon. Gelet op de beoordeling door Bos kon verweerder concluderen dat het onverantwoord was om met eiser door te gaan en heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om dat formele moment af te wachten.
9.5.
Ten aanzien van de stelling van eiser dat Bos hem niet objectief heeft beoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat dit niet blijkt uit de processtukken. Weliswaar was Bos tijdens het introductiegesprek op 14 september 2015 kritisch, maar uit het verslag van dit gesprek komt niet naar voren dat zij eiser geen eerlijke kans wilde geven. Dit blijkt evenmin uit de feedback rapportages van 14 tot en met 16 september 2015. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling.
9.6.
Voor zover eiser stelt dat verweerder de opleiding niet voortijdig kon beëindigen, omdat geen sprake was van een schending van één van de afspraken en voorwaarden die waren opgesteld in de afsprakenlijst van 5 augustus 2015, kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat deze lijst niet limitatief is. Uit het incident met de maagsonde bleek dat de patiëntveiligheid in gevaar kwam. Dit incident heeft verweerder dermate ernstig kunnen achten, dat dit, bezien in het licht van het hele functioneren van eiser, voldoende reden was om de opleiding per direct te beëindigen - los van de afspraken en voorwaarden van de afsprakenlijst van 5 augustus 2015.
9.7.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om de opleiding van eiser te beëindigen. Hieruit volgt dat verweerder hem tevens eervol ontslag heeft kunnen verlenen.
10. Ten slotte overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft uiteengezet dat het ontslag is gebaseerd op artikel 12.7, eerste lid, van de Cao-UMC, waarin is bepaald dat aan de medewerker met een dienstverband voor bepaalde tijd geacht wordt eervol ontslag te zijn verleend, zodra de bepaalde tijd is verstreken dan wel een objectief bepaalbare eindsituatie is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat - gelet op al het voorgaande - een objectief bepaalbare eindsituatie is ingetreden door het beëindigen van de opleiding en is dan ook van oordeel dat verweerder terecht geen opzegtermijn in acht heeft genomen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en mr. H. Pieffers, leden, in aanwezigheid van mr. E.H. Pot, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.