13.3Verzoekster sub 1b betoogt - naar de voorzieningenrechter begrijpt - met name dat door het verlenen van de evenementenvergunning een onevenredig beslag op het recreatiegebied De Groene Ster wordt gelegd en de (natuurlijke) waarden van dat gebied te zeer worden aangetast.
13.4.1De voorzieningenrechter stelt voorop dat het in artikel 9 van de Tijdelijke evenementenregeling, in samenhang gelezen met artikel 1:8 van de APV, neergelegde vergunningenstelsel strekt ter bescherming van specifiek genoemde belangen. Bij zijn besluitvorming om wel of geen evenementenvergunning te verlenen, dient verweerder sub 2 rekening te houden met de betrokken algemene belangen, de belangen van de aanvrager en van de omwonenden in het licht van artikel 1:8 van de APV, in samenhang gelezen met artikel 9 van de Tijdelijke evenementenregeling. De voorzieningenrechter dient zich bij de beoordeling van die belangenafweging terughoudend op te stellen en dient te toetsen of het bestreden besluit strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel dat sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat verweerder sub 2 niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen.
13.4.2De voorzieningenrechter stelt gelet op vorenstaande vast dat hetgeen onder rechtsoverweging 13.3 staat aangegeven als verzoekgrond voor het treffen van een voorlopige voorziening, niet rechtstreeks valt terug te voeren op hetgeen in voornoemde artikelen als een weigeringsgrond voor het verlenen van een evenementenvergunning staat aangegeven. Gelet op wat voor het overige in het verzoekschrift naar voren is gebracht, zal de voorzieningenrechter aandacht besteden aan de gronden genoemd in artikel 1.8, sub d, van de APV en artikel 9, tweede lid, sub a en c, van de Tijdelijke evenementenregeling.
13.4.3In het kader van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke evenementenregeling dient de voorzieningenrechter te beoordelen of verweerder sub 2 zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het evenement niet in strijd is met het karakter of de bestemming van de locatie. Artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke evenementenregeling dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden gelezen in het kader van de belangen die de APV beoogt te beschermen en zoals die zijn neergelegd in artikel 1.8 van de APV. Gelet daarop dient onder het begrip bestemming in artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c, van de Tijdelijke evenementenvergunning niet de bestemming in de zin van het bestemmingsplan te worden verstaan. Strijd met de bestemming zoals die is verwoord in het bestemmingsplan levert om die reden geen weigeringsgrond op. Daarvan kan eerst sprake zijn indien de voor het evenement aangewezen locatie qua karakter of wijze waarop die is bestemd c.q. wordt gebruikt, maakt dat de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of de bescherming van het milieu gevaar loopt. De voorzieningenrechter verwijst hiervoor kortheidshalve ook naar de bij partijen bekende uitspraak aangaande het evenement 'Welcome to the village' en de daarin aangegeven jurisprudentie.
13.4.4Ook de uit laatstgenoemde uitspraak volgende definitie van het in artikel 1.8, sub d, van de APV gebezigde begrip milieu, wordt door de voorzieningenrechter in de onderhavige zaak onverkort gevolgd, hetgeen impliceert dat daaronder niet valt de bescherming van natuurwaarden waarop (met name) als lex specialis de Wnb ziet. Het gaat bij dit begrip om het woon- en leefmilieu van met name omwonenden van het voorgenomen evenement.
13.4.5Gelet op het Veiligheids- en calamiteitenplan met bijlagen wordt voorts geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het bepaalde in artikel 9, tweede lid, sub a, van de Tijdelijke evenementenregeling zich voordoet. Weliswaar ziet de gemeente Leeuwarden zich in de hier aan de orde zijnde periode geconfronteerd met twee (omvangrijke) evenementen, doch mede gelet op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht van de kant van verweerder sub 2 moet worden aangenomen dat de gemeentelijke diensten, met inbegrip van de gemeentelijke hulpdiensten, daarop berekend zijn.
13.4.6Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder sub 2 zich, gelet op het beoordelingskader en de aan hem toekomende beoordelingsruimte, dan ook op het standpunt kunnen stellen dat het evenement geen strijd oplevert met de in artikel 1.8, van de APV en artikel 9, van de Tijdelijke evenementenregeling genoemde belangen. Het door verzoekster sub 1b aangevoerde maakt, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, niet dat verweerder sub 2 in het kader van de door hem te verrichten belangenafweging tot weigering van de evenementenvergunning had dienen over te gaan. Het treffen van een voorlopige voorziening is om die reden dan ook niet aan de orde.
14. Bij het bestreden besluit III heeft verweerder sub 2 eveneens ontheffing verleend van het verbod ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Zondagswet. Hierbij heeft verweerder sub 2 aangegeven dat op zondag 22 juli 2018 gedurende de tijd na 13:00 uur gerucht mag worden verwekt dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van de geluidsbron hoorbaar is. Met betrekking tot deze ontheffing merkt de voorzieningenrechter op dat vorengenoemde datum thans niet in geschil is. Zoals bekend wordt verondersteld vindt het thans in geding zijnde evenement, plaats van 15 augustus tot en met 19 augustus 2018. De verleende ontheffing op grond van artikel 3, eerste lid, van de Zondagswet ziet daar niet op. Een voorlopige voorziening als verzocht hoeft reeds om die reden niet te worden getroffen.
15. Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening inzake de verleende evenementenvergunning dan wel de verleende ontheffing van het verbod ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Zondagswet.
16. De verzoekschriften van verzoeksters bevatten voor het overige een aantal onderwerpen die zich niet lenen voor een beoordeling in de onderhavige procedure en waarvan de spoedeisendheid niet of onvoldoende is gebleken.