6.3uur met de politie teruggegaan naar haar woning. Hier bleek dat uit haar woning was
weggenomen de sleutelbos welke hing aan een haakje in de woning vlakbij de voordeur.
Hieraan zat tevens een sleutel van de juwelierszaak te Groningen. Tevens is de autosleutel
weg van haar Volvo S80;
11. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen kan d.d. 29
januari 2018, opgenomen op pagina 151 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de
bevindingen van verbalisant:
Op 14 november 2017 zijn de historische verkeersgegevens gevorderd ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] , welke in gebruik is bij verdachte [verdachte 1] voor de periode 14 mei 2017 tot en met 14 november 2017.
-Op 26 mei 2017 omstreeks 23.06 uur krijgt [verdachte 1] een inkomend gesprek van het telefoonnummer van [getuige] . Het telefoontoestel van [verdachte 1] straalt hierbij een mast aan bij de [adres 2] te Appingedam.
-Opmerking verbalisant: op de printlijst is te zien dat het telefoontoestel van [verdachte 1] op 27 mei 2017 omstreeks 00.36 uur data gebruikt en hierbij een mast aanstraalde bij de [adres 3] in Groningen. De woningoverval aan de [adres 1] was omstreeks 03.13 uur.
-Op 27 mei 2017 omstreeks 04.50 uur krijgt [verdachte 1] twee inkomende sms berichten van het telefoonnummer van [getuige] . Het telefoontoestel van [verdachte 1] straalt hierbij een mast aan bij de [adres 2] te Appingedam;
12. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, met bijbehorende bijlagen d.d. 15 mei 2018, opgenomen pagina 210 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Op 29 maart 2018 is een machtiging afgegeven voor het opnemen van telecommunicatie van telefoonnummer [telefoonnummer 1] van 3 april 2018 tot en met 24 april 2018. Uit eerder onderzoek is gebleken dat [verdachte 1] de gebruiker is van bovenstaand telefoonnummer.
Bijlage 4:in dit gesprek wordt [verdachte 1] gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , welke op naam staat van [naam 1] .
S= [verdachte 1] , M=NNM1767
M: je moet met je telefoon naar de stad gaan, de batterij eruit halen in de stad en chip dan blijft de signaal in de stad. S: ja swa. M: ga die ding ergens anders bewaren. S. ja swa, mijn telefoon kunnen ze niet krijgen en die andere is stuk gegaan dus ze kunnen er niks meer zien. Dus ik heb nu alleen maar deze momenteel en deze krijgen hun ook niet;
13. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, met bijbehorende bijlagen d.d. 16 mei 2018, opgenomen pagina 224 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de bevindingen van verbalisant:
Op 29 maart 2018 is een machtiging afgegeven voor het opnemen van telecommunicatie van telefoonnummer [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] voor een periode van vier weken, te weten van 3 april 2018 tot en met 30 april 2018. Uit onderzoek is gebleken dat [getuige] en [verdachte 1] de gebruikers zijn van bovenstaande telefoonnummers.
Bijlage 2:In dit gesprek wordt [verdachte 1] gebeld door het telefoonnummer [telefoonnummer 5] , welke op naam staat van [naam 2] .
S= [verdachte 1]
S: ja, want de politie had mij gebeld dat ik bij een overval was. S: ze zeggen over een zaak van 27 mei S: ze zeggen dat ik daar was. S: ja man.. Ik was wel in Groningen.. S: ze hebben in de telefoon gekeken over die dag wie je gebeld hebt en waar je naartoe hebt gebeld.. Ik was net in de trein richting Groningen.
Bijlage 5:
S= [verdachte 1] , W= [getuige]
W: ik heb ook twee van die SD-kaartjes van jou gevonden. S: ja, je weet toch… gooi die dingen weg swa.. Gooi ze weg, gooi ze weg.
Bijlage 7:
W= [getuige] , S= [verdachte 1]
W: de rechercheur belde gister ook nog weer, over je telefoon. S: ja swa, waar is die telefoon dan? W: zal ik maar even zoeken? S: Aah nee swa, ze moeten zelf die ding gaan zoeken. Als ze die ding wil dan moeten ze zelf gaan zoeken. Begrijp je?;
14. Naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor, met bijbehorende bijlagen d.d. 3 april 2018, opgenomen pagina 27 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige] :
U vraagt mij of hij nog thuis is gekomen die nacht/ochtend van de woningoverval. Zal wel, maar ik weet het niet. Ik denk dat hij toen nog niet thuis was, anders had ik hem niet ge-sms’t. In die tijd sliep [verdachte 1] gewoon bij mij. Het telefoonnummer van [verdachte 1] is [telefoonnummer 1] .
Een sms-bericht van verdachte aan getuige [getuige] , als bijlage 1 toegevoegd aan het verhoor: S = [verdachte 1] , W = [getuige] .
S (27 mei 2017, 00:31 uur): imde tren sgatyy.
W (27 mei 2017, 00:37 uur): Ik ook. Naar Almere daar auto ataan;
15. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 april 2018, opgenomen op pagina 292 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte 1] :
U vraagt mij of ik [getuige] wel eens sms als ik bij haar ben. Nee.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feitencomplex
Op 27 mei 2017 werd aangeefster midden in de nacht wakker omdat er opeens een man bovenop haar lag die een hand tegen haar mond drukte. Aangeefster heeft zich geprobeerd te bevrijden en raakte in gevecht met de man. De man probeerde haar met een hand om haar nek te wurgen. Aangeefster heeft vervolgens de hand van de man gekrabd. Op enig moment pakte de man de linkerarm van aangeefster en duwde deze op haar rug, zodat zij niet kon tegenstribbelen. Meteen hierna kreeg aangeefster flinke schoppen in haar linkerzij. Zij heeft vervolgens ettelijke keren “ik hou van je, ik hou van je” geroepen, in de hoop een gevoelige snaar bij de man te raken. Vanuit het niets stopte het gevecht en was de man verdwenen. Na afloop van de gebeurtenis merkte aangeefster dat de centrale toegangsdeur tot haar flat was geforceerd en dat haar sleutelbos, met daaraan onder meer sleutels van haar juwelierszaken, was verdwenen. Ook liep zij door het gevecht ernstig letsel op.
DNA-onderzoek
Door het forensisch onderzoeksteam werd in de woning van aangeefster een aantal sporen veiliggesteld en onderworpen aan een DNA-onderzoek. Dit betrof onder andere een bemonstering van het zwart/wit gevlekte T-shirt, met daarin een knoop, dat op het dekbed van aangeefster lag. Ook werd het nagelvuil van beide handen van aangeefster bemonsterd.
Uit vergelijkend DNA-onderzoek van het NFI bleek dat de knoop, die niet door aangeefster in het T-shirt was gemaakt, DNA-materiaal van verdachte bevatte. Ook is van de bemonstering van de nagels van de linkerhand van aangeefster een Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen. Deze bleek te matchen met het Y-chromosomaal DNA-profiel van verdachte. Bij dit onderzoek werd ook het Y-chromosomaal DNA-profiel van de broer van verdachte, [broer verdachte] , betrokken. Hierbij was géén sprake van een match. Aangeefster heeft verklaard dat zij die bewuste avond het zwart/wit gevlekte T-shirt had gedragen en over een stoel had gelegd vlak voordat zij ging slapen. Zij gaf daarbij aan geen knoop in het T-shirt te hebben gemaakt. Juist in deze knoop werd DNA-materiaal van verdachte aangetroffen. Tevens sluit de verklaring van aangeefster dat zij de indringer had gekrabd naadloos aan bij het feit dat onder de nagels van aangeefster DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft geen enkele aannemelijke en te verifiëren verklaring gegeven voor zijn aangetroffen DNA, anders dan, zoals hij bij de politie heeft verklaard soms ‘rare dingen doet met jongens’, waarbij ‘hij overgeeft en spuugt en dat zijn DNA wellicht zo op anderen terechtkomt’. Verdachte heeft dit alternatieve scenario echter op geen enkele wijze gespecificeerd. Noch voor het aantreffen van zijn DNA op het T-shirt van aangeefster, noch voor het aantreffen van zijn DNA onder de nagels van aangeefster - hetgeen een hele specifieke plek is en geen verplaatsbaar goed betreft - heeft hij een plausibele verklaring gegeven. Ook ter terechtzitting van 23 juli 2018 heeft verdachte alleen volstaan met de mededeling dat hij voor het aantreffen van zijn DNA geen verklaring kan geven. De rechtbank is op basis van voorgaande dan ook van oordeel dat het alternatieve scenario, dat verdachte bij de politie heeft geschetst over het aantreffen van zijn DNA-materiaal, niet aannemelijk is.
Alibi
Uit de onderzochte historische verkeersgegevens van de mobiele telefoon van verdachte is gebleken dat verdachte op 26 mei 2017 om 23.06 uur gebeld werd door zijn vriendin, [getuige] . Het telefoontoestel straalde hierbij een telefoonmast aan in Appingedam. Op 27 mei 2017 om 00.31 uur stuurde verdachte een sms’je naar [getuige] met daarin de mededeling dat hij in de trein zat. Kort daarna, om 00.36 uur, straalde het telefoontoestel van verdachte een telefoonmast aan bij de [adres 3] in Groningen. Vervolgens ontving verdachte op 27 mei 2017 omstreeks 04.50 uur sms berichten van [getuige] . Het telefoontoestel van verdachte straalde toen opnieuw een telefoonmast aan in Appingedam. In deze tussenliggende periode, om 03.13 uur, vond het incident met aangeefster plaats. Verdachte heeft verklaard zijn vriendin niet te sms’en wanneer zij bij elkaar zijn. Ook de vriendin van verdachte, [getuige] , kon – desgevraagd – niet aangeven waar verdachte die nacht was en hoe laat hij thuis was.
In de periode dat het onderzoek naar deze zaak gaande was, is de telefoon van verdachte getapt. In een van deze gesprekken praat verdachte over de zaak van 27 mei en zegt hij dat hij in de trein richting Groningen zat en dat hij wel in Groningen was. In een ander gesprek sprak verdachte met een vriend van hem, waarin deze vriend hem adviseerde om met zijn telefoon naar de stad te gaan, de batterij en de chip eruit te halen zodat het signaal in de stad blijft. Verdachte antwoordt daarop dat ze zijn telefoon niet kunnen krijgen. De beide telefoons die verdachte gedurende de periode dat de tap liep in gebruik had zijn dan ook tot op heden niet gevonden.
De rechtbank is op grond van voorgaande van oordeel dat verdachte voor de bewuste nacht geen alibi had.
Op grond van het aantreffen van de DNA-materiaal van verdachte op de knoop van het T-shirt en onder de nagels van aangeefster, de verklaring van aangeefster hierover, de telefoongeschiedenis van verdachte, de aanwezigheid van verdachte in die nacht - en rond dat tijdstip - in Groningen, de tapgesprekken en de overige hiervoor genoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de feitelijkheden, die zich in de woning van aangeefster hebben afgespeeld op 27 mei 2017 heeft gepleegd.
Kwalificatie
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe de hiervoor genoemde feitelijkheden moeten worden gekwalificeerd.
De rechtbank is evenals de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onduidelijk is wat de intentie van verdachte die bewuste nacht is geweest.
Ten aanzien van de sleutelbos is de rechtbank van oordeel dat - hoewel de sleutelbos niet bij verdachte is aangetroffen - voldoende uit het dossier blijkt dat deze door verdachte die bewuste avond uit haar woning is ontvreemd. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van aangeefster hierover te twijfelen.
Daarnaast staat voor de rechtbank vast dat verdachte met aangeefster heeft gevochten en dat hij haar heeft mishandeld. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden waarom verdachte de confrontatie met aangeefster heeft opgezocht, nu aangeefster in een diepe slaap lag. Ook volgt uit het dossier niet op welk moment de sleutelbos is weggenomen. Het voorgaande maakt dat niet kan worden vastgesteld dat het toegepaste geweld ten dienste heeft gestaan van de diefstal of dat verdachte mogelijk een andere reden had om de confrontatie op te zoeken.
De rechtbank acht dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld. Verdachte zal om deze reden van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Wel kunnen de feitelijkheden afzonderlijk worden gekwalificeerd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door de sleutelbos uit de woning van aangeefster te ontvreemden, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Uitgaande van de braaksporen aan de toegangsdeur in de centrale hal van het flatgebouw concludeert te rechtbank dat sprake is geweest van diefstal met braak. Niet is komen vast te staan hoe verdachte de woning van aangeefster is binnengekomen. Daarnaast is de rechtbank op basis van het dossier van oordeel dat verdachte aangeefster zwaar heeft mishandeld, hetgeen hieronder zal worden toegelicht.
De rechtbank acht het impliciet subsidiair onder A primair en onder B ten laste gelegde bestanddeel medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen. De verklaring van aangeefster dat er gezien de handelingen die bij haar zijn verricht wel een tweede persoon aanwezig moet zijn geweest, acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat sprake is geweest van een tweede persoon. Ook het overige bewijs biedt hiervoor geen aanknopingspunten. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen.
Kwalificatie van het letsel
Op basis van het dossier is de rechtbank van oordeel dat verdachte aangeefster heeft mishandeld.
Verdachte en aangeefster hebben gevochten, waarbij aangeefster onder andere door het schoppen en de wurghandeling gebroken ribben, een scheur in haar elleboog en diverse kneuzingen heeft opgelopen. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag welke kwalificatie moet worden toegekend aan het lichamelijk letsel dat aangeefster heeft opgelopen.
In het standaardarrest van de Hoge Raad van 3 juli 2018 benoemt de Hoge Raad dat als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is in elk geval kunnen worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Deze beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
De Hoge Raad overweegt ten aanzien van botfracturen dat indien sprake is van een zodanige fractuur dat operatief ingrijpen van een zekere ernst is vereist, in de regel geldt dat die fractuur, vanwege onder meer de noodzaak en de aard van medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel vormt. Hierbij merkt de Hoge Raad op dat dit relevant medisch ingrijpen ook kan bestaan uit een andere medische behandeling dan operatief ingrijpen. Voorts stelt de Hoge Raad dat een ander mogelijk gezichtspunt het uitzicht op herstel betreft. Er kan ook sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel indien het letsel gepaard gaat met een langere periode van herstel of van onzekerheid over de mogelijkheid en de mate van herstel. Voorts kan van belang zijn in hoeverre tijdens de periode van herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperking.
Uit het dossier volgt dat aangeefster naast bezoeken aan de huisarts vanwege het opgelopen letsel vele afspraken en diagnostische behandelingen heeft moeten ondergaan bij verschillende specialisten, waaronder chirurgen en longartsen en daarvoor vaak naar het ziekenhuis en zelfs naar de SEH heeft moeten gaan. Uit de aan het dossier toegevoegde geneeskundige verklaringen blijkt ook dat aangeefster maanden na de mishandeling nog aanzienlijke pijnklachten had en dat deze zelfs erger werden. Aangeefster heeft door deze aanhoudende pijn en complexiteit van haar klachten steeds weer vervolgafspraken moeten maken in het ziekenhuis. De rechtbank is van oordeel dat in dit specifieke geval het letsel, dat gepaard ging en nog steeds gaat met een langdurig medisch traject, bezien in het licht van hetgeen de Hoge Raad in zijn standaardarrest hierover heeft overwogen moet worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling.